33
Weinig meer dan vijf maanden later waren de man die het geluk aan zijn zijde had en degenen die hij had gezworen te beschermen weer veilig thuis. Rodo Altmer stond aan de reling van de Jerle Shannara en staarde naar de mistige schemering van de Drakentanden. Voor het eerst in weken dacht hij aan zijn nipte ontsnapping aan de verwoesting van de vloot van de Morgawr. Hij werd er plotseling aan herinnerd door een roofvogel die in grote kringen wegvloog door de mist die van de bergen kwam aandrijven. Hij dacht het maar even. Het feit dat hij een uitweg had gevonden, door het vuur en de rook en de exploderende scheepswrakken heen, verbaasde hem nog steeds, maar verdroeg geen langdurige reflectie. Het leven was een geschenk dat je accepteerde zonder vragen te stellen over aard of reden.
Toch was hij niet van plan zijn geluk nog eens op deze manier op de proef te stellen. Wanneer hij naar de kust en Groesmark terugkeerde, zou hij nog steeds luchtschepen vliegen, maar dan wel naar veiliger oorden.
Waar denk je dat ze over praten?' vroeg Ruta. Ze boog zich dicht naar hem toe om te voorkomen dat haar woorden ver zouden dragen.
Op enige afstand in het halfduister stond Bek Ohmsford bij zijn zuster, twee eenzame gestalten die in een gespannen, felle discussie waren gewikkeld. Hun ruzie, puur en simpel, oversteeg het afscheid dat plaatsvond. Degenen die hen vanaf het luchtschip gadesloegen, de weinigen die nog over waren — Ahren Elessedil, Quentin Leah, Spando Froy, Kelson Riat en Britt Rill - wachtten geduldig af hoe het zou aflopen.
'Ze praten over de keus die ze heeft gemaakt,' antwoordde Altmer rustig. 'De keus die Bek niet kan aanvaarden.'
Ze waren gisteren weggevlogen van de kust. Daar hadden de vleugelruiters Jager Predd en Po Kelles hen verlaten om huiswaarts te keren, naar de Vleugelhef. Hun missie was voltooid, hun belofte om tijdens de expeditie het verkenningswerk en het foerageren op zich te nemen vervuld. Hun hulp was van onschatbare waarde geweest. Het viel niet mee om hen voor de laatste maal te zien vertrekken, te weten dat ze het schip niet langer zouden behoeden. Aan sommige dingen was hij zo gewend geraakt dat hij zich niet kon voorstellen dat hij het zonder ze zou moeten stellen. Zo was het Altmer ook te moede waar het om de vleugelruiters ging.
Maar hij zou hen weerzien. Ergens langs de kust, boven de Blauwe Deler, op kalmere dagen en onder betere omstandigheden.
Ze zouden Ahren Elessedil en de blauwe elfenstenen hebben teruggebracht naar Arborlon en de elfen, en de elfenprins vervolgens naar huis hebben gevlogen om zijn broer het hoofd te bieden, als Grianne Ohmsford er niet op had gestaan dat ze eerst naar de Drakentanden, naar het Leisteendal en de Hadeshorn gingen. Ze wilde van geen bezwaren horen. Ze was Loper iets verschuldigd, legde ze hun uit. Ze moest naar de plek waar men de doden kon oproepen en met ze kon spreken, naar de plek waar de schim van de druïde haar de rest kon vertellen van wat ze moest weten.
Toen ze hun de reden vertelde, waren ze sprakeloos. Zelfs Bek kon het niet geloven. Toen niet en, zo te zien, ook nu niet.
'Ze vergist zich misschien,' vervolgde Ruta koppig. 'Misschien neemt ze meer op haar schouders dan ooit de bedoeling was.'
Altmer knikte. 'Dat zou best kunnen. Maar zo denkt niemand van ons erover, zelfs Bek niet. Hierom is ze gered, weer heel gemaakt door het Zwaard van Shannara en de liefde van haar broer.' Hij trok een grimas. 'Ik lijk wel een dichter.'
Ze glimlachte. 'Bijna.'
Ze keken weer zwijgend toe. Bek was heftig aan het gesticuleren, maar Grianne liet de storm van zijn woede rustig over zich heen komen. Haar roerloze houding straalde kalme vastberadenheid uit. Haar besluit stond vast, besefte Altmer, en ze was niet iemand die zich gemakkelijk van een eenmaal genomen besluit liet afbrengen. Het was natuurlijk meer dan koppigheid. Het was de zekerheid aangaande haar bestemming, haar taak. Het was haar inzicht in wat er nodig was om boete te doen voor de schade die ze als Ilseheks al die jaren aan al die levens en op al die plekken had aangericht.
Wanneer dit voorbij is, dacht hij, zal niets meer hetzelfde zijn. Voor niemand van ons. Ons leven zal voorgoed veranderen. Misschien wel het leven van iedereen in de Vier Landen.
Wat wachtte in de dagen die voor hen lagen was zo meeslepend.
Een nieuwe orde, een fris begin, een teruggrijpen op het verleden om hoop voor de toekomst te vinden. Dat alles zou tot stand komen omwille van wat hier gebeurde, vannacht, in de bergen van de Drakentanden, in het Leisteendal, aan de rand van de Hadeshorn, wanneer Grianne Ohmsford de schim van Loper opriep.
Dat had ze hun beloofd.
Hij vond het moeilijk argumenteren met iemand die geloofde dat ze de opvolgster van Loper Boh moest worden, de volgende druïde die de Vier Landen zou dienen.
Bek wilde er niets van weten. Hij had te veel doorstaan om zijn zuster weer veilig thuis te brengen om haar nu zomaar te laten vertrekken, om toe te staan dat ze zichzelf weer in gevaar bracht — wellicht in groter gevaar dan ooit.
'Jij gaat ervan uit dat je iets moet bereiken wat zelfs Loper niet is gelukt!' snauwde hij in een poging tot haar door te dringen. 'Hij kon er niet voor terugkomen, kon zichzelf niet redden om de Druïdenorde weer in ere te herstellen. Waarom denk je dat het voor jou anders is? En hij werd niet eens door iedereen veracht!'
Hij beet haar de laatste paar woorden wanhopig toe. Hij had er meteen spijt van. Maar ze leken Grianne niet te storen. Ze stak haar hand uit en raakte zachtjes zijn gezicht aan.
"Wees niet zo boos, Bek. Je leven ligt hoe dan ook niet bij mij. Het ligt bij haar.'
Ze knikte naar de Jerle Shannara en Ruta Meridian. Hoewel hij wist dat het waar was, weigerde Bek koppig om te kijken. 'Mijn leven is niet het onderwerp van deze discussie,' hield hij vol. 'Het jouwe staat op het spel, als je hiermee doorgaat. Waarom kun je niet gewoon met me mee naar huis gaan, voor de verandering een beetje vrede en troost vinden, in plaats van iets onmogelijks te gaan ondernemen!'
'Ik weet nog niet precies wat ik geacht word te doen,' antwoordde ze kalm. 'Ik weet alleen wat me is geopenbaard door de magie van het Zwaard van Shannara — dat ik de volgende druïde moet worden en zal boeten voor mijn fouten door die opdracht te aanvaarden. Als er door mijn inspanningen een Druïdenraad wordt gevormd, zoals Lopers plan was, dan zullen de druïden weer sterk vertegenwoordigd zijn in de Vier Landen. Om die reden ben ik gered, Bek. Daar heeft Loper zijn leven voor gegeven, zodat ik de doelen die hij zich gesteld had, maar waarvan hij wist dat hij ze niet kon verwerkelijken, mogelijk kan maken.'
Ze kwam vlak voor hem staan en legde haar slanke handen op zijn schouders. 'Ik doe dit niet op grond van een dwaze verwachting of een zelfzuchtige behoefte. Ik doe het vanuit de noodzaak nog iets zinnigs van een verspild leven te maken. Kijk me aan, Bek. Kijk naar wat ik heb gedaan. Ik kan niet negeren wie ik ben. Ik mag niet weglopen van een kans om mezelf te verlossen. Loper rekende daarop. Hij kende me goed genoeg om te weten hoe ik me zou voelen als de waarheid aan me zou worden geopenbaard. Hij vertrouwde erop dat ik zou doen wat nodig was om te boeten voor de schade die ik anderen heb toegebracht. Het zou verkeerd zijn als ik hem nu verried.'
'Je zou hem niet verraden door te worden wie je had kunnen zijn als niets van dit alles ooit was gebeurd!'
Ze glimlachte triest. 'Maar het is wel degelijk gebeurd. Daar is niets aan te veranderen. We moeten ermee leven. Ik moet ermee leven.'
Ze sloeg haar armen om hem heen. Een paar ogenblikken bleef hij star in haar omhelzing staan, toen vloeiden beetje bij beetje de spanning en de boosheid weg en omhelsde hij haar ook.
'Ik hou van je, Bek,' zei ze. 'Mijn kleine broertje. Ik hou van je om wat je voor me deed, dat je in me geloofde toen niemand anders dat deed, dat je zag hoe ik zou kunnen zijn als ik vrij was van de Morgawr en zijn leugens. Dat zal niet veranderen, wat er verder ook op de wereld mag veranderen.'
'Ik wil niet dat je gaat.' Zijn woorden waren bitter van teleurstelling. 'Het is niet eerlijk.'
Ze zuchtte zacht, haar adem een fluistering in zijn oor. 'Het was nooit de bedoeling dat ik met je mee naar huis zou gaan, Bek. Dat is niet mijn leven, het is niet het leven dat voor mij is weggelegd. Ik zou niet gelukkig zijn, niet na wat ik heb doorgemaakt. Coran en Liria zijn jouw ouders, niet de mijne. Hun huis is jouw huis. Het mijne is elders. Dat moet je aanvaarden. Om vrede te vinden moet ik de schade die ik heb aangericht en de pijn die ik heb toegebracht goedmaken. Ik kan dat doen door het pad te volgen dat Loper voor me heeft uitgestippeld. Een druïde kan iets betekenen in het leven van veel mensen. Misschien zal mijn rol als druïde mij ook iets brengen.'
Hij drukte haar dichter tegen zich aan. Hij voelde de onvermijdelijkheid van wat ze zei, de zekerheid dat ze ongeacht de kracht van zijn argumenten, ongeacht de bezwaren die hij opperde, niet van gedachten zou veranderen. Hij haatte wat dat betekende, het verlies van iedere reële kans op een leven als broer en zus, als gezin. Maar hij begreep dat hij het grootste deel daarvan al jaren geleden was kwijtgeraakt en dat hij het niet terug kon krijgen zoals het was, of zelfs hoe het zou zijn geweest. Zo zat het leven gewoon niet in elkaar.
'Ik wil je gewoon niet nog een keer kwijtraken,' zei hij.
Ze liet hem los en deed een stap terug. Haar vreemde blauwe ogen keken bijna vrolijk. 'Dat kun je niet, broertje. Ik zou het niet toestaan. Wat ik ook doe, hoe dit vanavond ook afloopt, ik zal nooit ver weg zijn.'
Hij knikte en voelde zich opeens weer gewoon een jongen, nog steeds klein en onder de hoede van zijn zuster. 'Vooruit dan maar. Doe wat je goeddunkt.' Hij glimlachte verlegen. 'Ik ben uitgepraat. Suf gepraat.' Hij keek weg naar de zonsondergang, nu slechts een vage zilveren gloed in het zich vergarende duister, en drong zijn tranen terug. 'Ik ga nu naar huis. Ik wil naar huis. Ik wou dat het allemaal voorbij was.'
Ze kwam nogmaals dichterbij, zo klein en frêle dat het onmogelijk leek dat ze de kracht bezat die een druïde nodig zou hebben. 'Ga dan, Bek. Maar weet dat een deel van mij met je mee gaat. Ik zal je niet vergeten, net zo min als mijn belofte om nooit ver weg te zijn.' Ze kuste hem. Wens je me geluk?'
'Veel geluk,' mompelde hij.
Ze glimlachte. 'Niet bedroefd zijn, Bek. Wees blij voor me. Dit is wat ik wil.'
Ze trok haar donkere gewaden om zich heen en draaide zich om.
Wacht!' zei hij in een opwelling. Hij gespte het Zwaard van Shannara los van z'n plek op zijn rug en overhandigde het aan haar. 'Jij weet beter wat je ermee moet dan ik.'
Ze keek onzeker. 'Het is aan jou gegeven. Het behoort jou toe.'
Hij schudde zijn hoofd. 'Het behoort toe aan de druïden. Breng het naar hen terug.'
Ze nam de talisman aan en hield hem in haar armen als een rustende baby. 'Vaarwel, Bek.'
Even later was ze de bergen al aan het beklimmen. Hij bleef kijken tot hij haar niet langer kon zien, niet in staat het gevoel van zich af te zetten dat hij haar opnieuw kwijtraakte.
Ruta Meridian zag hem over het gruis van de kale vlakte waarop ze waren geland naar het luchtschip terugkeren. Hij liep met zijn hoofd omlaag en zijn vuisten gebald. Hij was duidelijk niet blij met het resultaat van zijn onderhoud met zijn zuster. De boosheid en teleurstelling straalden van hem af. Ruta wist wat hij aan Grianne had gevraagd en begreep dat hij nul op het rekest had gekregen. Ze had hem de moeite kunnen besparen, maar ze vermoedde dat hij er zelf achter moest komen. Als Bek iets was, dan was het wel optimistisch.
'Hij ziet eruit als een geslagen hond,' mijmerde Grote Rooie.
Ze knikte.
We kunnen nu tenminste naar huis,' vervolgde hij. *We zijn hier klaar.'
Ze bleef een poosje kijken hoe Bek dichterbij kwam, toen verliet ze haar broers zijde, klom van de touwladder af en liep de vlakte op. Ze had de indruk dat Bek haar niet eens zag, tot ze voor hem ging staan en hij opkeek en haar op zijn weg vond.
'Ik heb zitten denken,' zei ze. 'Over je huis, je geboortehuis. Dat was niet ver van hier, toch?'
Hij staarde haar aan.
'Denk je we dat we het zouden kunnen vinden, als we gingen kijken?'
Zijn bevreemding was onmiskenbaar. 'Ik weet het niet.'
'Wil je het proberen?'
'Het is nu een ruïne.'
'Het is je verleden. Je moet het zien.'
Hij wierp een weifelende blik op het luchtschip.
'Nee,' zei ze. 'Zij niet. Zij hebben geen tijd voor dat soort dingen. Alleen jij en ik. Te voet.' Ze liet hem even nadenken. 'Zie het als een avontuur, een kleintje, maar een avontuur voor ons tweeën. Als we het gevonden hebben, kunnen we verder lopen, naar het zuiden door de Grenslanden en langs het Regenboogmeer naar de Zilverrivier, dan naar huis in de Hooglanden. Grote Rooie kan Quentin met de Jerle Shannara naar Leah vliegen en vervolgens Ahren naar Arborlon brengen.'
Ze kwam dichterbij, sloeg haar armen om hem heen en bracht haar gezicht bij het zijne. 'Ik weet niet hoe het met jou is, maar ik heb even genoeg van luchtschepen. Ik wil lopen.'
Hij keek beduusd, alsof hij een geschenk had gekregen dat hij niet had verwacht en niet verdiende. 'Ga je met me mee? Naar de Hooglanden?'
Ze glimlachte en kuste hem zacht op de mond. 'Bek,' fluisterde ze. 'Ik heb nooit ergens anders heen gewild.'
Grianne Ohmsford bracht het grootste deel van de nacht door met het beklimmen van de voetheuvels van de Drakentanden. Ze wilde voor het ochtendgloren het Leisteendal bereiken. Ze had zich door
Altmer kunnen laten vliegen, maar ze wilde alleen zijn voordat ze de schim van Loper opriep. Het viel haar trouwens lichter om nu afscheid te nemen, vooral van Bek. Ze had geweten dat het moeilijk zou zijn hem te vertellen dat ze niet met hem meeging, en dat was het ook geweest. Hij had waar het haar betrof steeds zijn eigen verwachtingen gehad, verwachtingen die nooit de hare waren geweest, en het was hem zwaar gevallen ze op te geven. Ooit zou hij het gaan begrijpen, maar het zou tijd kosten.
Ze ervoer het duister als vertrouwd en troostend, na al die jaren nog steeds een oude vriend. In die beschermende omhulling, in de rust van de ongebroken eenzaamheid, kon ze nadenken over wat ze aan het doen was en waar ze heen ging, en terugkijken op de gebeurtenissen die haar naar deze plek en dit moment hadden gevoerd. De vernietiging van de Morgawr had haar niet de voldoening gegeven waarop ze had gehoopt. Voor genezing zou meer nodig zijn dan wraak. Wellicht zou een leven als druïde haar die genezing kunnen bieden, al besefte ze dat dit niet op een traditionele manier in zijn werk zou gaan. Zo'n leven zou haar niet koesteren en troosten. Het zou niet het verleden uitwissen of haar toestaan te vergeten dat ze de Ilseheks was geweest. Ze was zelfs niet verzekerd van de verkwikking van een goede nachtrust. In plaats daarvan zou ze een gelegenheid krijgen om haar leven in balans te brengen. Ze zou een kans krijgen op verlossing uit een ondraaglijk verleden. Ze zou een reden krijgen om verder te leven.
Ze wist niet of dat genoeg zou zijn om haar beschadigde psyche, haar gewonde ziel te redden, maar het was een poging waard.
Tegen middernacht naderde ze haar bestemming. Ze was hier nooit eerder geweest en ze kende de weg niet, maar haar instinct zei haar hoe ze moest lopen. Of misschien was het Loper die haar van gene zijde tot gids was. Hoe dan ook, ze vervolgde haar weg zonder haar pas te vertragen en vond in de eenvoudige handeling van het gaan een soort vrede. Ze had bang behoren te zijn voor wat haar wachtte; ze wist dat de angst waaraan ze geen naam leek te kunnen geven haar op een dag zou inhalen en zich bekend zou maken. Maar ze was nu vervuld van wilskracht, van het vaste voornemen om een nieuwe plek in de wereld te vinden en een nieuw begin te maken.
Toen ze de rand van het Leisteendal bereikte, er plotseling op stuitend toen ze uit een groep massieve rotsblokken opdook, bleef ze staan en staarde naar de kom van water. Het dal was bezaaid met schilfers glinsterende zwarte steen die het maanlicht weerspiegelden als waren het dierenogen. In het midden van het dal lag de Hadeshorn erbij als een gladde, vlakke spiegel, haar wateren onverstoord. Het was een onbehaaglijke plek, een en al stilte en lege ruimte waarin niets leefde, behalve zijzelf. Ze vond het een volmaakte plek voor een ontmoeting met een schim.
In afwachting daarvan ging ze zitten. Iedereen veracht je, had Bek haar verteld. De woorden waren gezegd om haar van gedachten te laten veranderen, maar ook om haar te kwetsen. In het eerste waren ze niet geslaagd, maar in het tweede wel. Nog steeds.
Met het ochtendgloren nog een uur weg, liep ze het dal in en ging aan de rand van het meer staan. Op grond van de beelden die de magie van het Zwaard van Shannara haar getoond had, begreep ze wat er op deze plek met Loper was gebeurd - en nu met haar zou gebeuren. Van de aanwezigheid van de doden ging een kracht uit die zelfs haar verontrustte. Schimmen behoorden niet tot de levenden, maar hadden nog steeds vat op hen door wat ze wisten.
De toekomst, met al zijn mogelijkheden. Haar lot, met zijn labyrint van mogelijkheden.
Loper zou zien wat zij niet kon zien. Hij zou de keuzes kennen die haar wachtten, maar haar niet kunnen vertellen wat ze betekenden. Kennis van de toekomst was de levenden ontzegd omdat het aan de levenden was om die toekomst te bepalen. Het beste wat de doden konden doen, was een glimp van de mogelijkheden tonen en het aan de levenden overlaten ze te duiden en te benutten.
Ze staarde in de verte en bedacht dat ze de toekomst niet zo nodig hoefde te kennen. Ze was hier om te ontdekken of hetgeen de magie haar had getoond werkelijk was — of het de bedoeling was dat ze druïde zou worden, Lopers opvolgster, en zijn werk zou voortzetten.
Tegen Bek en de anderen had ze gezegd dat dat zo was, maar ze kon er pas zeker van zijn wanneer ze het van de schim van de druïde zelf hoorde. Ze hoopte dat het zo was; ze wilde de kans krijgen om iets positiefs te doen, iets dat het werk dat Loper begonnen was zou bestendigen. Ze wilde iets terugdoen om het leed goed te maken dat ze hem had aangedaan. Bovenal wilde ze voelen dat ze weer nuttig was, dat ze een doel in het leven had, dat niet alles stond en viel met haar tijd als de Ilseheks.
Ze keek neer op de wateren van de Hadeshorn. Vergif, had de magie van het Zwaard van Shannara gefluisterd. Maar ook zij was vergif. Ze bukte zich in een opwelling om haar hand in de donkere spiegel van maanlicht en sterren te dopen, maar trok hem vlug terug toen de wateren zich begonnen te roeren. In het midden van het meer siste stoom als de adem van een draak. Het was zover. Loper was in aantocht.
Ze rechtte haar rug binnen de donkere plooien van haar mantel en wachtte hem op.
'Ik had niet gedacht je terug te zullen zien, broertje,' verklaarde Kylen Elessedil, toen hij met zijn gebruikelijke bruuskheid het vertrek betrad, zonder beleefd te groeten of kostbare tijd te verspillen.
'Ik ben minstens zo verrast als jij,' gaf Ahren toe. 'Maar hier ben ik dan.'
Het was twee dagen geleden sinds hij in de Hooglanden afscheid had genomen van Quentin Leah, en drie dagen sinds Grianne Ohmsford de Drakentanden in was gelopen. Daarna was Ahren met de nomaden op de Jerle Shannara westwaarts naar Arborlon gevlogen. En al die tijd had hij nagedacht over wat hij zou zeggen als dit moment aanbrak. Hij wist wat er van hem werd verwacht - niet alleen door zijn reisgenoten, maar ook door hemzelf. Zijn taak was misschien wel de belangrijkste van allemaal, zeker de lastigste, gegeven de gevoelens van zijn broer jegens hem. De jongen die hij was toen hij vertrok om de route op de kaart van Kael Elessedil te volgen, zou er niet tegen opgewassen zijn geweest. Het stond nog te bezien of de man die hij nu was dat wel was.
Dat hij door de Thuiswacht van de elfen was opgewacht en naar dit kleine vertrek achter in het paleis was gebracht, rustig en zonder ophef, bewees dat zijn broer hem nog steeds voornamelijk als een lastpost zag. Kylen zou zijn terugkeer net lang genoeg dulden om na te kunnen gaan of er meer geboden was. De terugkeer van Ahren was geen reden voor feest als de elfenstenen niet waren teruggevonden.
Waar is de druïde?' vroeg zijn broer, meteen ter zake komend. Hij liep naar de ramen achter in het vertrek, waarvan de gordijnen gesloten waren, en keek door een spleet tussen de plooien. 'Nog steeds aan boord?'
'Terug naar de Drakentanden,' antwoordde Ahren. Het was geen echte leugen, gewoon een nuancering van de waarheid. Kylen hoefde nog niet alles te weten. Met name hoefde hij niet te weten hoe de zaken er voor stonden met de druïden.
Waren je pogingen succesvol op deze expeditie, broer?'
'Grotendeels wel, ja.'
Kylen trok een wenkbrauw op. 'Ik hoor dat je bent teruggekeerd met minder dan een kwart van degenen die gingen.'
'Meer dan dat. Sommigen zijn meteen naar huis gegaan. Ze hadden hier niets te zoeken. Maar inderdaad, velen zijn omgekomen, onder meer Ard Patrinell en zijn elfen jagers.'
'Dus van alle elfen die gingen ben jij de enige die het heeft overleefd?'
Ahren knikte. Hij hoorde het verwijt in de woorden, maar keurde het geen antwoord waardig. Hij hoefde zich tegenover niemand te rechtvaardigen, zeker niet tegenover zijn broer, wiens enige teleurstelling was dat zelfs één elf het had overleefd.
Kylen Elessedil liep weg bij het raam en kwam voor hem staan. 'Vertel me eens, heb je de elfenstenen gevonden? Heb je ze bij je?'
Hij slaagde er niet geheel in de gretigheid in zijn stem te verbergen, of de blos die zijn blanke huid kleurde. Kylen zag zichzelf al als een machtig persoon dankzij de elfenstenen. Hij begreep niet wat ze van hem eisten. Misschien besefte hij niet eens dat ze in de meeste situaties waarin hij ze dacht te gebruiken nutteloos waren. Het was de verlokking van hun macht die hem aantrok en de gedachte eraan vertroebelde zijn geest.
Maar dat was niet Ahrens probleem. 'Ik heb ze. Ik zal ze je geven zodra ik er zeker van ben dat we het eens zijn over de voorwaarden van de overeenkomst die vader en Loper sloten.'
Het gezicht van zijn broer werd rood van kwaadheid. 'Het is niet aan jou om mij aan mijn verplichtingen te herinneren! Ik weet wat mijn vader heeft beloofd! Als de druïde zijn deel van de afspraak is nagekomen — als je de elfenstenen en een deel van de elfenmagie aan mij geeft — zal vaders wens worden gehonoreerd!'
Zijn broer stak zijn idee dat alles alleen voor hem was bedoeld in plaats van voor het elfenvolk niet onder stoelen of banken. Kylen was een dapper man en een goed militair, maar ambitieuzer dan goed voor hem was, en niet bepaald diplomatiek. Hij had stellig al problemen met de Hoge Elfenraad. Hij had stellig al delen van zijn volk tegen zich in het harnas gejaagd.
'De elfenstenen worden de jouwe zodra ik vertrek,' zei Ahren. 'De magie die Loper zocht vraagt vertaling en uitleg om haar oorsprong en waarde te bevatten. De elfen die als druïde in de nieuw te vormen Raad zitting nemen kunnen daarbij helpen. Twee dozijn is een redelijk aantal om mee te beginnen.'
'Een dozijn is genoeg,' zei zijn broer. 'Je mag ze zelf uitkiezen.'
Ahren schudde zijn hoofd. 'Op zijn minst twee dozijn.'
'Je stelt mijn geduld op de proef, Ahren.' Kylen keek hem fel aan. Toen knikte hij. 'Goed dan.'
'Het volle pond van het geld dat aan elke deelnemer aan deze expeditie is toegezegd, moet worden uitbetaald aan de overlevenden ofwel de nabestaanden van de doden.'
Zijn broer knikte gemelijk. Hij bekeek Ahren met iets dat in de buurt kwam van respect, duidelijk onder de indruk van de kalme vastberadenheid van zijn jongere broer, zij het niet verheugd. 'Nog iets? Je zult het luchtschip willen houden, neem ik aan.'
Ahren nam niet de moeite om te antwoorden. In plaats daarvan tastte hij in zijn zak, diepte de buidel met de elfenstenen op en overhandigde hem aan zijn broer. Het kostte Kylen slechts luttele ogenblikken om de koorden los te trekken en de stenen in zijn hand te laten vallen. Hij staarde woordeloos naar hun vlakke blauwe facetten. Er stond een onmiskenbare honger in zijn ogen.
'Zal ik je uitleggen hoe je de magie kunt activeren?' vroeg Ahren behoedzaam.
Zijn broer keek hem aan. 'Ik weet er meer van af dan je denkt, broertje. Ik heb het zorgvuldig uitgezocht.'
Ahren knikte, hoewel hij het niet helemaal begreep, en niet wist of hij dat wel wilde. 'Dan ga ik maar,' zei hij. TM adat ik voorraden heb ingeslagen en heb gepraat met degenen die misschien meegaan naar Paranor.' Hij wachtte op een antwoord, maar toen Kylen dat niet gaf, zei hij, 'Vaarwel, Kylen.'
Kylen was al op weg naar de deur, met de elfenstenen in zijn hand. Hij opende de deur, bleef toen staan en keek om. 'Neem wat je nodig hebt, broertje. Ga waar je wilt. Maar één ding, Ahren.' Een brede glimlach omhulde zijn knappe gezicht. 'Kom nooit terug.'
Hij liep door de deur naar buiten en trok hem zacht achter zich dicht.
Het was dageraad aan de kust van de Blauwe Deler en Jager Predd maakte een patrouillevlucht op Obsidiaan. Na zijn terugkeer had hij dagenlang bijna aan een stuk door geslapen, maar omdat hij van nature rusteloos was, was dat voldoende om zich van de ontberingen van zijn reis te herstellen, en nu was hij terug in de lucht. Nergens anders voelde hij zich zo thuis, zelfs niet in de Vleugelhef; hij was altijd het liefst in de lucht, hij popelde om te vliegen.
Het was een lichte, heldere dag en hij ademde de zeelucht diep in, een smaak en een geur die vertrouwd en welkom waren. De tocht van de Jerle Shannara leek lang geleden en zijn herinneringen aan de plekken en mensen begonnen te vervagen. Jager Predd leefde niet graag in het verleden, daarom zette hij het vrij snel van zich af. Het heden, daar ging het om. Het hier en nu van zijn leven als vleugelruiter, zijn tijd in de lucht. Hij vermoedde dat het bij zijn beroep hoorde. Als je je liet afleiden, kon je je plicht niet goed doen.
Hij zocht de hemel kort af op luchtschepen. Ergens in de verte langs de kust meende hij er een te zien, misschien zelfs een die Rodo Altmer als kapitein had. Van alle mensen met wie hij gezeild had, vond hij de nomade de meest opmerkelijke. Hoewel het hem aan magie of kennis of zelfs aan bijzondere vaardigheden ontbrak, was hij de meest veerkrachtige. Schijnbaar onaantastbaar. Iemand die het geluk aan zijn zijde had. Jager Predd kon hem nog steeds als door een wonder ongehavend uit de rokende puinhopen van de vloot van de Morgawr zien vliegen, hangend aan zijn zweefzeil. Als alle hoop verloren was, kon je kennelijk altijd nog geluk hebben.
Zeemeeuwen kruisten zijn pad als witte pijlen tegen het blauw van het water. Obsidiaan gaf een waarschuwingskreet en boog af naar links. Hij had iets in het water zien drijven, iets dat zijn berijder was ontgaan. Jager Predd vestigde zijn aandacht weer op zijn werk. Hij zag het nu, dobberend in de branding, een felgekleurde vorm. Misschien was het een kledingstuk.
Misschien was het een lichaam.
Hij kreeg een prop in zijn keel en herinnerde zich een tijd die ineens niet meer zo heel lang geleden leek.
Met zijn handen en knieën de roe sturend, vloog hij omlaag om poolshoogte te nemen.