30
Grianne Ohmsford liep door de lege gangen en binnenplaatsen van het oude kasteel met langzame, bewuste passen om zichzelf de kans te geven haar gedachten te ordenen. Anders dan wat ze Bek en Ruta Meridian had laten geloven, was haar besluit om het in haar eentje tegen de Morgawr op te nemen impulsief en niet bijster doordacht geweest. Maar het was nodig om al de redenen die ze hun had gegeven. Zij was degene naar wie hij zocht, dus moest zij hem het hoofd bieden. Zij was de enige die een kans maakte tegen zijn magie. Ze had veel kwaad aangericht in haar leven als de Ilseheks, en als ze iets van haar misstappen wilde goedmaken, zou ze eerst met de heksenmeester moeten afrekenen.
Ze was nog steeds zwak van haar lange slaap, maar werd gevoed door haar boosheid en vastberadenheid. De waarheden over haar leven vergezelden haar, beelden die kracht en helderheid ontleenden aan de magie van het Zwaard van Shannara, en ze kon ze niet vergeten. Ze definieerden haar. Omdat ze wist wie ze was geweest, kon ze zien wat ze nu moest worden. Om die reis te voltooien moest ze de Morgawr uit de weg ruimen.
De stilte omhulde haar als een lijkwade en de ruïnes hadden de aura van een graftombe. Ze glimlachte om het gevoel, zo vertrouwd en nog altijd welkom, haar wereld zoals ze die jarenlang had gekend. Schaduwen van muren en torens waar zonlicht niet kon binnendringen vielen als inkt over de gebroken stenen en gebarsten specie. Ze liep op haar gemak door die schaduwen, want de duisternis was haar vriend, de erfenis van haar leven. Dat zou nooit veranderen, besefte ze plotseling. Ze zou altijd een voorliefde houden voor dingen die haar een veilig gevoel hadden gegeven. Ze had een thuis gevonden onder omstandigheden die anderen zouden hebben vernietigd, had dat gedaan toen alles waar ze om gaf haar was ontnomen en alleen haar woede nog over was, en ze wist dat ze niet makkelijk van dat verleden weg zou kunnen lopen.
Dat zou niet veranderen, als ze deze dag zou overleven. Bek droomde van een terugkeer naar huis, van een hereniging van hun nieuwe gezinnetje, van een rustig leven. Maar zijn visioen had geen aantrekkingskracht voor haar, geworteld als het was in dromen die iemand anders toebehoorden. Haar leven zou een ander pad volgen dan het zijne; zoveel wist ze al. Het hare zou nooit zijn zoals hij het hoopte, omdat de reden voor haar herstel niet zozeer bij hem lag — al had hij haar wakker gekregen toen niemand anders dat kon — als wel bij Duistere Oom, hoeder van geheimen, schenker van opdrachten. Bij Loper Boh.
Nu dood, maar altijd bij haar.
Ze begon te neuriën en hulde zichzelf in het gevoel van de ruïnes en het wezen dat ze bewoonde. Het sluimerde nu, maar het was even alomtegenwoordig in zijn domein als Ylokwon in het zijne was geweest. Het was overal tegelijk, zijn aanwezigheid doordrong de harde steen en de muffe lucht. Ze wist van Bek dat het te bedriegen was als je de indruk wist te wekken dat je hier thuishoorde. Daarop zou ze nu haar aandacht richten. Als ze zich grondig geïntegreerd had, als ze was geaccepteerd als het eerste het beste stuk puin, zou ze klaar zijn om met haar vijand af te rekenen.
Het kostte slechts weinig tijd en moeite om de huid te scheppen die ze nodig had, het masker dat ze nodig had. Ze sloop door de gangen, gespitst op de geluiden van de Morgawr en zijn rets. Die zouden inmiddels de muren hebben bereikt en zich een weg naar binnen zoeken. Haar plan was eenvoudig. Ze zou hem van zijn volgelingen proberen te scheiden, hem van hun hulp isoleren. Als ze een kans tegen hem wilde hebben, moest ze hem alleen treffen en dat zo houden. Cree Bega en zijn mwellrets waren geen bedreiging voor haar, maar ze konden hetzelfde soort afleiding vormen als Bek en Ruta Meridian hadden kunnen worden. Om haar strijd met de Morgawr te winnen, moest dat worden uitgesloten.
Ze begon zich al deel van haar omgeving te voelen, een wezen van steen en specie, van oude tijden en stof.
Ze ontdeed zich van dat deel van haar dat Grianne Ohmsford was en greep welbewust terug op de Ilseheks. Ze werd het wezen dat ze moest worden om te overleven, pantserde zich tegen wat wachtte en verborg wat kwetsbaar was. Het vroeg om een verschuiving in haar denken en een afsluiten van gevoelens en twijfels. Het vergde een strijdvaardige instelling. Zulke prozaïsche beschrijvingen riepen een glimlach bij haar op, want de waarheid was veel duisterder en gemener. Ze sloeg een ander pad in dan ze had gevolgd toen het haar levensdoel was om Loper te vernietigen, maar dit pad was even naargeestig. De Morgawr doden was nog steeds doden. Het zou niet bijdragen aan haar zelfrespect. Het zou het verleden niet veranderen. Op zijn best zou het een handjevol mensen dat ze onrecht had gedaan een levenskans geven. Dat moest genoeg zijn.
Ze was blij dat Bek niet hier was om de verandering te zien, want ze geloofde dat die zich in haar blik en haar stem weerspiegelde. Hij kon worden beheerst, maar niet verheeld. Misschien was dit haar voorland, een gespleten zelf, door gebeurtenissen en omstandigheden tot dubbelhartigheid en sluwheid gedwongen. Ze kon zich er iets bij voorstellen, maar er niets aan veranderen.
Verderop hoorde ze geluiden, echo's van schrapende laarzen op steen. Ze waren nog steeds een eind weg, maar kwamen dichterbij. De Morgawr probeerde de doolhof binnen te dringen. Vooralsnog had hij haar aanwezigheid niet opgemerkt, maar dat zou snel genoeg gebeuren. Ze kon hem het best aanvallen voordat het zover was, zolang hij zich nog veilig waande. Ze kon afwachten of de magie van de bewoner van de ruïnes de heksenmeester in verwarring zou brengen, maar dat was waarschijnlijk verspilde moeite. De Morgawr was te slim om zich lang te laten misleiden en te volhardend om definitief van zijn doel af te worden gehouden. Rodo Altmers plan was redelijk geweest, maar niet voor zo'n gevaarlijk persoon.
Ze bleef zacht neuriën, zodat de magie haar niet alleen voor de bewoner van de ruïnes verborg, maar ook voor hen die op haar jaagden. Ze begaf zich in hun richting, sluipend door de schaduwen, de open ruimten voor haar afspeurend op tekenen van beweging. Het zou niet lang duren voor ze hen tegenkwam. Ze ademde langzaam en diep om zich te kalmeren. Ze moest voorzichtig zijn. Ze moest zo stil zijn als de lucht waardoor ze liep. Ze moest even ongrijpbaar zijn als een schim uit het dodenrijk.
Maar bovenal moest ze snel zijn.
Rodo Altmer maakte bijna een gelaten indruk toen hij hoorde wat Grianne Ohmsford had gedaan. Hij stond bij Bek en Ruta op het achterdek van de Jerle Shannara en reageerde niet. In plaats daarvan staarde hij in gedachten verzonken in de verte. Tenslotte zei hij dat ze weer op de uitkijk moesten gaan staan en hem moesten waarschuwen als ze iets zagen. Hij leek niet van zins om iemand van de nomadenbemanning een ontsnapping te laten voorbereiden voor het geval Grianne faalde. Hij leek niet geïnteresseerd om wat dan ook te doen. Hij liet hen uitpraten en liep toen weg.
Zijn zuster wisselde een snelle blik met Bek en haalde haar schouders op. "Wacht hier,' zei ze.
Ze verdween naar beneden en liet Bek achter met zijn gedachten over wat hun te wachten stond. Hij ging bij de reling staan en keek omhoog naar de helderblauwe lucht. Britt Rill en Kelson Riat stonden bij de voorsteven zachtjes met elkaar te praten. Spando Froy rommelde aan iets in de stuurhut, tussen de zware takken die ze ter camouflage hadden neergelegd. Altmer en de anderen waren nergens te zien. Alles leek merkwaardig vredig. Nu nog ml, dacht Bek. Er zou niet meteen iemand komen. Niet zolang de strijd tussen de Morgawr en Grianne niet was beslist.
Hij dacht erover bij Quentin te gaan kijken, maar kon het niet opbrengen. Hij wilde zijn neef niet onder ogen komen terwijl hij zich zo voelde. Quentin was slim genoeg om zijn gezicht te lezen, en hij dacht niet dat dit vanochtend zo'n goede zaak zou zijn. Als Quentin wist wat er gebeurde, zou hij van zijn kooi willen komen en hen bij willen staan. Daar was hij niet sterk genoeg voor. Als al het andere misliep, zou de Hooglander nog tijd genoeg hebben om zich aan futiele heldhaftigheden over te geven. Nu konden ze hem maar beter laten slapen.
Ruta Meridian verscheen weer door het luikgat, druk bezig haar wapengordel met zijn twee werpmessen vast te gespen. Ze stak een derde dolk in haar laars terwijl ze op hem toe kwam. 'Klaar om te vertrekken?' vroeg ze.
Hij staarde haar aan. Waarheen?'
'Achter je zuster aan,' zei ze. 'Je denkt toch niet dat we hier werkeloos blijven afwachten?'
Niet als ze het zo stelde. Zonder een woord glipten ze over de rand van het luchtschip en verdwenen achter Grianne aan de ruïnes in.
Rodo Altmer had de hele nacht over de situatie van het gezelschap nagedacht. Omdat hij niet kon slapen, had hij over de dekken geijsbeerd om zichzelf te kalmeren. Hij haatte het feit dat hij aan de grond stond, te meer daar hij wist dat hij niet makkelijk kon opstijgen en in feite klem zat. Hij ergerde zich grenzeloos aan zijn gevoel van machteloosheid, een gevoel waaraan hij niet gewend was. Hoewel het zijn eigen plan was geweest om het luchtschip in de ruïnes te verbergen, in de hoop dat de Morgawr hen niet zou vinden, vond hij het onbegrijpelijk dat hij in afwachting van het resultaat daadwerkelijk vast zat en niets kon doen.
Toen Beks zuster ontwaakte, na al die weken uit haar apathie kwam, had hij meteen begrepen dat alles op het punt stond te veranderen.
Het was niet een verandering die hij kon benoemen, maar een die hij beslist kon voelen. Een ontwaakte Ilseheks, of ze nu vriend, vijand of iets heel anders was, was een aanwezigheid die de balans op een meetbare manier verschoof. Altmer vond haar keuze om achter de Morgawr aan te gaan in plaats van te wachten tot de heksenmeester naar haar toe kwam, precies bij haar passen. Hij zou hetzelfde hebben gedaan, als hij zich niet in de onhoudbare positie van verbergen en afwachten had gewrongen. Hoe langer hij aan de grond bleef, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat hij een vergissing beging. Dit was niet de manier om zijn luchtschip of haar passagiers te redden. Het was niet de manier om in leven te blijven. De Morgawr was te slim om zich te laten misleiden. Altmer zou beter af zijn geweest als hij in de lucht was gebleven en het daar had uitgevochten.
Niet dat hij met die aanpak veel kans zou hebben gehad, gaf hij somber toe. Je moest de dingen wel in verhouding blijven zien, als je jezelf verwijten maakte.
Hij verliet het luchtschip en beklom de toren waar hij Kleine Rooie en Bek op de uitkijk had gezet, maar daar waren ze niet. Geschokt door hun afwezigheid keek hij omlaag naar de binnenplaats waar de Jerle Shannara verborgen was, met het idee dat hij hen daar zou ontdekken. Niets. Hij keek naar de omringende binnenplaatsen en gangen en tuurde door openingen in de afbrokkelende kasteelmuren.
Toen vond hij hen, honderden meters verder, sluipend door de schaduwen in de richting van de voorkant van het hoofdgebouw en de Morgawr.
Een seconde lang stond hij versteld van wat hij zag. Zijn zuster was hem niet alleen ongehoorzaam, ze zette ook nog haar leven voor de heks op het spel. Of voor Bek, maar dat kwam op hetzelfde neer. Hij wilde roepen dat ze naar het schip terug moesten komen, dat ze moesten doen wat hij hun had opgedragen, maar hij wist dat het tijdverspilling was. Ruta deed haar leven lang al wat ze wilde. Het was complete tijdverspilling om daar iets aan te willen veranderen. Ze deed trouwens precies waar hij een paar momenten geleden zelf ook aan had lopen denken.
Hij liep naar de buitenmuur van de toren en keek uit over de graslanden. De Morgawr en zijn rets waren al in het kasteel en de vlakten waren leeg, afgezien van de Zwarte Maaizeis, die pakweg een kwartmijl verder landinwaarts voor anker lag Verderop, duidelijk zichtbaar tegen het diepe blauw van de ochtendhemel, hing de vloot van de Morgawr voor de kust voor anker.
Hij staarde een ogenblik naar de luchtschepen, naar de manier waarop ze samengetrokken waren tegen een verrassingsaanval, en kreeg een idee. Het was zo uitzinnig, zo onwaarschijnlijk, dat hij het bijna van de hand wees. Maar het liet hem niet los. Hoe langer hij erover nadacht, hoe aantrekkelijker het werd, als een felgekleurde slang die zich tegen je keert als hij je eenmaal heeft gehypnotiseerd. Als vuur dat wacht om je te verteren als je het wilt aanraken.
Duistere schimmen, dacht hij, ik ga het doen.
Hij was onthutst, maar ook opgewonden. Hij voelde zijn bloed bruisen terwijl hij de torentrap afholde. Hij zou snel moeten zijn om iets uit te richten, en zelfs dat was misschien niet genoeg. Wat hij dacht was krankzinnig. Maar er zijn allerlei soorten krankzinnigheid op de wereld, en deze omvatte tenminste iets méér dan lijdzaam afwachten.
Hij rende de toren uit, sprong aan boord van de Jerle Shannara en liep regelrecht naar Spando Froy. De scheepsbouwer keek op van zijn werk en kreeg een sceptische uitdrukking toen hij het gezicht van de ander zag. 'Wat is er?' vroeg hij.
'Ben je met iets belangrijks bezig?' antwoordde Altmer terwijl hij zijn zwaard pakte en het omgordde.
Spando Froy staarde hem aan. Alles wat ik doe is belangrijk. Wat wil je?'
'Ik wil je mee hebben om de Zwarte Maaizeis terug te kapen.'
De scheepsbouwer gromde van afkeer. 'Als ik het me goed herinner, pakte dat bij Kleine Rooie niet zo best uit.'
'Kleine Rooie had geen goed plan. Ik wel. Kom maar mee, dan zul je het zien. We nemen Britt en Kelson ook gezellig mee. Dit wordt leuk, Zwartbaard.'
Spando Froy vouwde zijn forse armen over zijn borst. 'Het klinkt me gevaarlijk in de oren.'
Altmer grijnsde. 'Je dacht toch niet dat je het eeuwige leven had?' Toen, bij het zien van de diepe frons op het donkere voorhoofd van de ander, schoot hij in de lach.
Hij liet Ahren Elessedil en Kian achter om de Jerle Shannara te bewaken en ging met Spando Froy, Kelson Riat en Britt Rill op weg naar de buitenmuur van het kasteel. Pas toen hij een eind van het luchtschip verwijderd was, kwam het bij hem op dat hij moeite zou kunnen krijgen om de weg terug te vinden. Niet alleen waren de ruïnes een verwarrende doolhof, maar de magie van de geest was zo ontworpen dat indringers niet door de buitenmuur naar binnen konden. Maar daar was nu niets aan te doen. Hij dacht trouwens niet dat hij nog terug zou komen.
Hij vertelde zijn metgezellen het hoogstnodige, meer niet. Hij vertelde hun dat ze de ruïnes naar het meest landinwaartse punt zouden doorkruisen, ruim uit het zicht van de opvarenden van de Zwarte Maaizeis, dat ze vandaar met een omtrekkende beweging naar de andere kant van het luchtschip zouden sluipen, aan boord gaan en het wegkapen. Als ze het voor elkaar kregen, zouden ze een volledig luchtwaardig luchtschip hebben om in te ontsnappen. Met een beetje geluk zou de Morgawr hen niet kunnen volgen. Bovendien zou de rest van de vloot zonder hem de noodzakelijke leiding missen om in actie te komen.
Het was allemaal ongelooflijke onzin, als hij even doordacht, maar aangezien ze al bezig waren om te doen wat hij had geopperd, had niemand veel tijd om na te denken.
Hij leidde hen regelrecht naar de buitenmuur, toen oostelijk en noordelijk erlangs, naar een poort die vrijwel rechtstreeks toegang bood tot een dichte opstand van bomen. Hij zette er flink de pas in omdat hij zich bewust was van het feit dat de Morgawr elk moment Grianne of Bek en Ruta kon tegenkomen. Als dat gebeurde, zou het wel eens te laat kunnen zijn om zijn plan tot een goed einde te brengen. Haastig renden de vier nomaden uit de dekking van de muren naar het bos en baanden zich er een weg doorheen tot ze de vlakte over waren. Vandaar volgden ze een ondiep ravijn waar ze door het hoge gras konden sluipen, tot ze minder dan honderd meter van hun doel af waren.
Spando Froy hijgde hoorbaar van de inspanning, maar Kelson en Britt waren nauwelijks buiten adem. Altmer hief zijn hoofd om snel om zich heen te kijken. Ze bevonden zich achter de Zwarte Maaizeis, en de mwellrets die hij kon zien stonden allemaal met hun gezicht naar de ruïnes.
'Zwartbaard,' zei hij zachtjes tegen Spando Froy. Wacht hier op ons. Als we het niet halen, ga dan terug naar het luchtschip en waarschuw de anderen. Als we aan boord komen, voeg je je bij ons.'
Zonder een reactie af te wachten glibberde hij het ravijn uit naar de beschutting van het gras en begon naar het luchtschip te tijgeren. Kelson en Britt volgden, stuk voor stuk ervaren in het sluipen naar plekken waar ze niet hoorden te zijn. Ze staken het open terrein snel over, hun weg zoekend door geulen en laagten, zo dicht mogelijk bij de grond blijvend.
Toen Altmer de romp van het luchtschip kon zien zonder zijn hoofd op te tillen, bleef hij een moment stil liggen. De dichtstbijzijnde ponton blokkeerde hun zicht op de rets op het hoofddek, maar andersom ook het zicht van de rets op hen. Zolang er geen ret naar de gevechtsbakken kwam en over de rand keek, waren de nomaden veilig. Het enige wat ze nu moesten doen, was een manier vinden om aan boord te komen.
Altmer stond behoedzaam op, gebaarde de andere twee mannen hem te volgen en sloop op de touwladder af. Hij liep onder de romp van het luchtschip door, dat aan voor- en achtersteven door touwen verankerd was en pakweg zeven meter boven de grond zweefde. Hij bleef bedachtzaam bij de touwladder staan. Het was de gemakkelijkste manier om het schip op te komen, maar het lag voor de hand dat de rets de ladder het eerst zouden verdedigen. Hij wenkte Britt en Kelson en fluisterde hen toe dat ze zo dicht mogelijk naar de ladder moesten sluipen zonder te worden gezien, en klaar moesten staan om aan boord te komen wanneer hij hen riep.
Toen begaf hij zich naar de boeg van het luchtschip, greep het ankertouw en begon hand over hand omhoog te klimmen.
Hij bereikte de voorsteven bij de kromming van de stormrammen en gluurde over de reling. Er waren vier rets, twee aan de reling bij de touwladder, een in de stuurhut en een achter. De arme leden van de Federatiebemanning stonden er als slaapwandelaars bij, starend in het niets, de armen slap langs hun lijf. Hij voelde een steek van spijt om wat er gebeuren moest, maar zij waren nu onmogelijk te redden.
Hij haalde diep adem, hees zich over de kant en stormde over het dek naar de twee dichtstbijzijnde mwellrets. Hij doodde de eerste met een enkele houw van zijn lange mes en schreeuwde naar Britt en Kelson terwijl hij de tweede aanviel. Beide nomaden verschenen bijna tegelijkertijd op de ladder, grepen zijn tegenstander van achteren beet en werkten hem tegen de grond. Altmer rende naar de stuurcabine, waar de derde ret een piek oppakte en naar hem wierp. De piek schoot zo rakelings langs zijn hoofd dat hij de lucht hoorde trillen, maar hij hield zijn vaart niet in. Hij bestormde de cabine, sprong over het waterschot en was binnen voordat de ret kon ontsnappen. De ret haalde naar hem uit met zijn slagzwaard in een wanhopige poging hem te stoppen, maar Altmer weerde de klap af,
brak door zijn dekking en begroef het lange mes in zijn borst.
De laatste ret probeerde overboord te klimmen, maar Kelson kreeg hem halverwege de reling te pakken en maakte hem af.
Dat was al met al best meegevallen, besloot Altmer, zich bewust dat hij in de strijd gewond was geraakt. Beide armen bloedden van messteken, zijn ribben van zijn linkerzij waren gekneusd en hij was licht in zijn hoofd van de dreun die de eerste ret hem had verkocht. Hij ging weer terug aan dek, de wonden zo goed mogelijk verbergend. Hij beval zijn mannen de dode rets overboord te gooien, dan de ladder af te gaan en de lichamen in het gras te verbergen. Het was een vreemd bevel, en ze keken elkaar weifelend aan, maar ze sputterden niet tegen. Ze waren gewend te doen wat hij hun opdroeg, en deden dat nu ook.
Zodra ze veilig van boord en op de grond waren, trok hij de ladder op. Toen liep hij snel naar de ankertouwen, voorbij de hologige Federatiebemanning, die geen poging deed om hem tegen te houden of zelfs maar naar hem te kijken, en hakte ze allebei door. Terwijl de touwen wegvielen begon de Zwarte Maaizeis te stijgen.
'Grote Rooie!' riep Spando Froy hem na. De scheepsbouwer kwam hijgend over het gras aanhollen in een futiele poging hem in te halen. Van beneden riepen Kelson Riat en Britt Rill ook naar hem — dat de touwen weg waren, dat ze hem niet konden bereiken.
Dat was natuurlijk precies de bedoeling. Hij had geen hulp nodig bij wat hij nu van plan was. Het was meer dan genoeg dat hij zijn eigen leven opofferde om dit wilde plan uit te voeren.
Rodo Altmer boog zich over de reling en zwaaide hen vaarwel.