14

Bek Ohmsford, Truls Rohk en de apathische Grianne ontsnapten aan de ruïnes van Kastellaber, met een kleine voorsprong op de zoekende mwellrets en hun ganrops, en vluchtten het omringende bos in. Hun achtervolgers waren zo dichtbij dat ze hen tussen het geboomte konden horen naderen, uitwaaierend als drijvers die hun prooi willen opjagen. Hun nabijheid vervulde Bek met een hulpeloos gevoel dat zich zelfs niet liet verdrijven door de geruststellende aanwezigheid van de metamorf. Hij begreep ineens hoe het voor een dier moest zijn om voor de sport door mensen en hun honden te worden opgejaagd — al was daar weinig sportiefs aan. Alleen het feit dat hij in beweging was hield zijn paniek in toom.

Ze zouden helemaal niet zijn ontsnapt als Truls het niet op zich had genomen Grianne te dragen. Bij gebrek aan een eigen wil had ze nooit het soort tempo kunnen opbrengen dat nodig was om hun vijanden voor te blijven. Alleen door de onverwachte beslissing van de metamorf om haar te dragen maakten ze nog enige kans. Maar hoewel Truls zijn zuster droeg en Bek zelf ongehinderd kon rennen, werden ze de eerste twee uren van hun vlucht van alle kanten belaagd.

Wat hun uiteindelijk nog een kans gaf, was de komst van hetzelfde zware weer waarin de Jerle Shannara was neergestort. Het kwam vanaf de kust als een zwarte muur en toen het eenmaal losbarstte, waren zowel de achtervolgden als de achtervolgers al diep in het bos naast de Aleuthra Ark, en viel er niet aan te ontkomen. Ze werden overweldigd door een stortvloed van regen en golf na golf van rollende donder. Overal om hen heen werden bomen door de bliksem getroffen, wat gepaard ging met oogverblindende explosies van vonken en vuur. Bek riep naar Truls dat ze moesten schuilen, maar de metamorf negeerde hem en rende zonder zelfs maar om te kijken verder. Bek volgde voornamelijk omdat hij geen andere keus had. Schichtig een weg zoekend door het verschroeide landschap, ten prooi aan de furie van de storm die als een vloedgolf over heen raasde, renden ze verder.

Toen ze tenslotte halt hielden, nadat de bui was overgetrokken, waren ze doornat en tot op het bot verkild. De temperatuur was fors gedaald en het groen van het bos had een winterse aanblik aangenomen. De hemel was nog steeds bewolkt en donker, maar waar de nacht was verdreven en de zilveren dageraad van de nieuwe dag zichtbaar was, begon het op te klaren. De zon ging nog steeds schuil achter donkere wolken, maar zou spoedig hoog genoeg staan om het land te verlichten.

Hijgend wendde Bek zich tot Truls. "We kunnen dit tempo nooit volhouden. Ik in elk geval niet.'

Worden we week, jongen?' De lach van de ander klonk als een spottende blaf. 'Probeer jij je zuster maar eens te dragen, eens zien hoe je het er dan afbrengt.'

'Denk je dat we ze afgeschud hebben?' vroeg hij. Inmiddels had hij begrepen waarom ze maar door waren gegaan.

'Voorlopig wel. Maar ze zullen het spoor snel genoeg oppikken.' De metamorf zette Grianne op een omgevallen boomstam, waar ze als een zoutzak bleef zitten, met een starende blik en een wezenloos gezicht. We hebben in elk geval wat tijd gewonnen.'

Bek keek Grianne even aan, op zoek naar een blijk van herkenning, maar die bleef uit. Het gewicht van haar onvermogen om normaal te functioneren, om op wat dan ook te reageren, drukte zwaar op hem.

Ze konden het zich niet veroorloven haar zo te laten, als ze een kans wilden hebben om te ontsnappen.

Wat moeten we doen?' vroeg hij.

'Rennen en nog eens rennen.' Bek voelde dat Truls Rohk hem aanstaarde vanuit het zwarte ovaal van zijn kap. Wat dacht je dan?'

Bek schudde zijn hoofd en zei niets. Hij voelde zich vervreemd van de wereld. Hij voelde zich in de steek gelaten, een wees die aan zijn lot is overgeleverd zonder een kans om het in de wereld te redden. Nu Loper er niet meer was en het gezelschap van de Jerle Shannara dood of verstrooid was, had hij geen ander doel in zijn leven dan zijn zuster te redden. Als hij zichzelf toestond erover na te denken, wat hij weigerde, zou hij misschien tot de conclusie komen dat hij zijn thuis nooit meer terug zou zien.

Tijd om te gaan.' Truls Rohk kwam overeind.

Bek stond ook op. 'Ik ben klaar,' zei hij, hoewel hij zich allesbehalve klaar voelde.

De metamorf bromde nietszeggend, nam Grianne in zijn krachtige armen en ging weer op weg.

Ze liepen de rest van de dag, hoofdzakelijk over grond die zo nat was dat hun voetsporen zich snel weer vulden en achter hen verdwenen en ook hun geur snel werd weggespoeld. Het was de zwaarste dag die Bek zich kon heugen. Ze stopten slechts lang genoeg om op adem te komen, wat water te drinken en iets te eten van de kleine voorraden die Truls meedroeg. Ze vertraagden hun tempo niet — en dat was slopend. Maar wat Bek het meest sloopte waren de omstandigheden van hun vlucht: het constante gevoel opgejaagd te worden, te vluchten zonder duidelijke bestemming, te weten dat bijna al het vertrouwde en geruststellende weg was. Bek doorstond het op de kracht van zijn herinneringen aan thuis, zijn familie en zijn leven vóór deze reis, herinneringen aan Quentin en zijn ouders, aan de wereld van de Hooglanden van Leah, aan dagen die zo ver in ruimte en tijd verwijderd waren dat ze wel een droom leken.

Toen de nacht viel konden ze hun achtervolgers niet langer horen.

Het bos was stil nu de storm voorbij was en de zon onder, en er lag een nieuwe vrede over het land. Bek en Truls aten zwijgend hun avondmaal van gepekeld rundvlees en oud brood en kaas. Grianne wilde niets eten, hoewel Bek het herhaaldelijk bij haar probeerde. Er was niets aan te doen. Als ze niet wilde eten, kon hij haar niet dwingen. Hij slaagde erin haar een beetje water te laten doorslikken, evenzeer een reflex van haar kant als een reactie op zijn pogingen. Hij maakte zich zorgen dat ze haar kracht zou verliezen en zou sterven als ze niet iets binnenkreeg, maar hij wist niet wat hij eraan moest doen.

*Laat haar met rust,' was het antwoord van de metamorf, toen hij naar diens mening vroeg. 'Ze eet wel als ze eraan toe is.'

Bek liet het erbij. Hij at zijn eten en staarde in gedachten verzonken het duister in.

Toen ze klaar waren, stond de metamorf op en rekte zich uit. 'Stop je zuster in voor de nacht en ga slapen. Ik zal een eindje teruggaan om te zien of de rets en hun honden dichterbij zijn gekomen.' Hij liet een stilte vallen. 'Ik meen wat ik zeg, jongen. Ga slapen. Laat het wachthouden of denken aan je zuster of wat dan ook maar zitten. Je moet rusten als je me wilt bijhouden.'

'Ik kan je heel goed bijhouden,' kaatste Bek terug.

Truls Rohk lachte zacht en verdween tussen de bomen. Hij verdween zo snel dat hij een spook had kunnen zijn. Bek keek hem na, nog steeds boos. Toen liep hij naar zijn zuster en keek in haar koude, bleke gezicht — het gezicht van de Ilseheks. Ze zag er zo jong en onschuldig uit als een kind. Hij zag geen spoor van het monster dat er in haar schuilging.

Een gevoel van hopeloosheid besprong hem. Hij voelde wanhoop bij de gedachte aan wat ze met haar leven had gedaan, aan de misdaden die ze had gepleegd, aan de levens die ze had verwoest. Ze had geweten wat ze deed, hoe misleid ze ook was geweest over hoe de dingen in elkaar staken. Ze had haar gedrag omarmd en een manier gevonden om het te rechtvaardigen. Het was belachelijk om te verwachten dat ze haar verleden zou afstoten zoals een slang zijn huid. Truls had waarschijnlijk gelijk. Ze zou nooit meer het kind worden dat ze ooit was. Ze zou zelfs nooit meer echt menselijk worden.

Impulsief raakte hij haar wang aan en liet zijn vingers over de gladde huid dwalen. Hij kon zich niet eens meer herinneren hoe ze als kind was geweest. Zijn beeld van haar berustte volledig op zijn verbeelding. Zij had herinneringen aan hem, maar die van hem waren gebouwd op een fundament van wensdenken en vage hoop. Ze leek voldoende op hem om aan te nemen dat zijn beeld van haar voor een groot deel op zijn eigen zelfbeeld berustte. Het was een dubieus mengsel. Haar gelijkstellen aan hemzelf was gekkenwerk.

Hij trok haar zacht tegen zich aan. Ze gaf gewillig mee, liet zich gedwee door hem vasthouden. Hij stelde zich voor wat ze moest voelen, gevangen in haar geest, niet in staat zich te bevrijden. Vóélde ze eigenlijk wel iets? Was ze zich ook maar enigszins bewust van wat er gebeurde? Hij drukte zijn wang tegen de hare, voelde haar warmte en koesterde zich erin. Hij kon niet begrijpen waarom ze zulke sterke gevoelens in hem wekte. Hij kende haar nauwelijks. Ze was een vreemde en, tot voor kort, een vijand. Toch was zijn gevoel voor haar echt en waarachtig, iets waar hij niet omheen kon. Hij zou haar niet in de steek laten, zelfs niet als het hem zijn eigen leven kostte. Dat kon hij gewoon niet. Hij wist dat even zeker als dat hij wist dat niets in zijn leven ooit nog hetzelfde zou zijn.

Een deel van zijn verantwoordelijkheidsgevoel, gaf hij toe, was het gevolg van zijn behoefte zich nuttig te voelen. Zijn leven begon steeds meer uit de hand te lopen. Met haar, als met niemand anders, hemzelf inbegrepen, was hij in een positie van macht. Hij was haar hoeder en beschermer. Ze had overal vijanden. Ze was eenzamer dan hij. Verantwoordelijkheid voor haar aanvaarden gaf hem een doel, dat anders niet veel meer dan zelfbehoud zou zijn geweest.

Hij vlijde haar neer op een droog stuk grond onder het beschuttende loof van een boom waar de regen niet doorheen was gekomen en dekte haar zorgvuldig toe met haar mantel. Hij sloeg haar lange rijd gade. De heldere trekken en gesloten ogen, de kloppende aderen in haar hals, het rijzen en dalen van haar borst. Zijn zuster.

Toen stond hij op en staarde het duister in, moe maar niet slaperig. Zijn geest ploeterde door het moeras van problemen om te zien wat hij kon doen om zichzelf en Grianne te helpen. Natuurlijk zou ook Truls doen wat hij kon, maar Bek wist dat het een vergissing was om te zwaar op zijn raadselachtige beschermer te leunen. Dat had hij al eens eerder gedaan en toen was het niet genoeg geweest om veilig te blijven. Uiteindelijk moest hij op zichzelf vertrouwen, precies zoals de metamorfen in de bergen hem hadden voorgehouden. Hij had op Grianne gewacht, was de confrontatie met haar aangegaan en had de koers van hun beider leven veranderd.

Hij kon nog niet uitmaken of het een verandering ten gunste was geweest. Hij vermoedde van wel. In elk geval was Grianne niet langer de Ilseheks, zijn vijand en tegenstander. In elk geval waren ze nu samen, weg van de ruïnes en van de Zwarte Maaizeis en de mwellrets. In elk geval waren ze vrij.

Hij ging zitten, sloot zijn ogen om ze rust te geven en viel vrijwel meteen in slaap. Door zijn uitputting en zijn bereidheid zijn wakende bestaan even los te laten was zijn slaap diep en vrij van zórgen. In de koele, stille omhulling van het duister kon hij zich even veilig wanen.

Hij wist niet hoe lang hij had geslapen toen hij weer wakker werd, maar waardoor hij wakker was geworden was duidelijk. Het was een stem die hem uit zijn dromen haalde.

-Bek-

De stem reikte naar hem uit, helder en vast. Zijn ogen gingen open.

-Bek-

Het was Loper. Bek sprong overeind en staarde om zich heen op de lege open plek. Boven hem was de hemel helder en bezaaid met duizenden sterren die een zilveren sluier over het donkere bos legden. Hij keek over zijn schouder. Zijn zuster sliep. Truls Rohk was nog niet terug. Hij stond alleen op een plek waar geesten konden spreken en de waarheid kon worden geopenbaard.

-Bek-

De stem riep niet naar hem vanaf de open plek, maar van iets verder weg. Hij volgde het geluid tot tussen de bomen. Hij vreesde niet voor zijn zuster, hoewel hij niet kon verklaren waarom. Misschien was het de zekerheid dat Loper hem niet zou oproepen als het haar in gevaar bracht. Alleen de stem van de druïde schonk Bek al een gevoel van vrede dat elke verklaring tartte. De stem van een geest die rust geeft — vreemd, eigenlijk.

Na een paar passen bevond hij zich op een open plek met een diepe, zwarte poel in het midden. De randen waren begroeid met bosjes onkruid en op het water dreven nachtbloeiende waterlelies met lavendelkleurige kroonbladeren. De geuren van water en bos vermengden zich tot een bedwelmend aroma, doordrenkt van vocht en droge aarde, onstuitbaar verval en ontluikend leven. Vuurvliegjes pinkelden als kleine bakens boven het water.

De druïde was aan de overkant van de poel, noch in het water, noch op de oever; hij zweefde in de nachtlucht, een transparante speling van lijnen en schaduwen. Zijn gelaat ging schuil in zijn kap, maar Bek herkende hem toch. Niemand anders had die houding en bouw — Loper was zowel dood als levend duidelijk herkenbaar.

De druïde sprak tot hem als uit een diepe, lege put.

      Bek. Er rest me slechts weinig tijd om vrij op deze aarde te wandelen voordat de Hadeshorn me opeist. De tijd gaat snel. Luister goed. Ik zal niet meer tot je komen -

Het geluid van de stem rees zacht en dwingend op uit zijn spelonkachtige bron. Het had de kleur en karakter van een echo, maar met een dieper vibrato. Bek knikte begrijpend. 'Ik luister.'

     Je zuster is mijn hoop, Bek. Ze is mijn beschermeling. Omdat ik er niet meer ben, heb ik mijn beschermeling aan jou, die leeft, overgedragen. Ze moet worden behoed. Ze moet de kans krijgen weer heel te worden —

Bek wilde antwoorden dat hij niet de meest geschikte persoon was om die zware verantwoordelijkheid te dragen, dat het hem aan de noodzakelijke ervaring en kracht ontbrak. Hij wilde zeggen dat Truls de man was van wie het afhing; Bek diende in deze zaak alleen als het geweten van de metamorf, zodat Grianne niet in de steek zou worden gelaten. Maar hij zei niets. In plaats daarvan koos hij ervoor te luisteren.

Maar Loper leek zijn tegenzin te raden.

      Lichamelijke kracht is niet wat je zuster nodig heeft, Bek. Ze heeft kracht van geest en hart nodig. Ze heeft jouw vastberadenheid en betrokkenheid nodig om haar veilig terug te brengen van waar ze zich verbergt —

Verbergt?' flapte hij eruit.

             Diep achter een muur van ontkenning, van een verduisterde geest, van een stilgevallen denken. Ze zoekt een manier om te aanvaarden wat ze heeft gedaan. Aanvaarding is nodig voor vergeving. Vergeving begint wanneer ze haar meest duistere daad onder ogen kan zien. De daad die ze als de onvergeeflijkste ziet, die ene daad die haar voortdurend achtervolgt. Wanneer ze die duisterste van haar daden onder ogen kan zien en zichzelf kan vergeven, zal ze naar je terugkomen —

Bek schudde zijn hoofd en liep in gedachten de weinige details na die hij van haar leven kende. Hoe kon één daad duisterder zijn dan andere? Wat voor een daad zou dat zijn?

'Die ene daad...' begon hij.

-          Is alleen haar bekend, omdat het de daad is waarop ze zich gefixeerd heeft. Alleen zij weet wat het is —

Bek nam dat in overweging. 'Maar hoe lang zal het duren voor dat gebeurt? Hoe zal het zelfs maar kunnen gebeuren?'

-          Tijd -

Tijd die we niet hebben, bedacht Bek. Tijd die verstrijkt zoals de nacht naar de dag, een zekerheid van een verlies dat onomkeerbaar is.

'Er moet iets zijn dat we kunnen doen!' riep hij uit.

-          Niets -

Wanhoop besprong hem, als een domper op hoop, als een dief van mogelijkheden. Het enige dat hij kon doen — dat wie dan ook kon doen — was Grianne uit handen van de Morgawr en zijn mwellrets houden, blijven vluchten, geduldig wachten, hopen dat ze een uitweg uit haar gevangenis zou vinden. Het was niet veel. Het was niets.

Truls wil haar aan haar lot overlaten,' zei hij rustig, op zoek naar houvast. 'Wat als hij dat doet?'

      Zijn bestemming is niet de jouwe. Zelfs als hij gaat, moet jij blijven —

Bek slaakte een diepe zucht.

      Denk aan je belofte —

'Die vergeet ik niet. Ze is mijn zuster.' Hij zweeg even om in zijn ogen te wrijven. 'Er is iets wat ik niet begrijp. Waarom is ze zo belangrijk voor jou, Loper? Ze was je vijand. Waarom doe je zoveel moeite om haar nu te redden? Waarom zeg je dat ze je hoop en beschermeling is?'

Scherven van maanlicht sneden door de doorschijnende vorm. Die verschoof en veranderde. Eronder trok een zachte rimpeling over het water van de vijver.

      Wanneer ze ontwaakt, zal ze het weten —

'Maar wat als ze niet ontwaakt?' vroeg Bek. 'Stel dat ze niet terugkomt van waar ze zich heeft verborgen?'

          Zij zal het weten —

Hij begon zich in het donker terug te trekken..

'Loper, wacht!' Bek was plotseling wanhopig. 'Ik kan dit niet! Ik heb er niet de middelen of de ervaring voor! Hoe kan ik haar bereiken? Ze luistert niet eens naar me als ze wakker is! Ze zegt niets terug!'

          Zij zal het weten —

'Hoe kan ze iets weten als ik het haar niet uit kan leggen?' Bek stapte moedig een paar passen naar voren tot hij de rand van de vijver bereikte. De druïde vervaagde. 'Iemand moet het haar vertellen, Loper!'

Maar de schim verdween en Bek bleef alleen met zijn verwarring. Hij staarde lange tijd roerloos naar de ruimte die Loper had ingenomen en herhaalde diens woorden keer op keer in een poging ze te begrijpen.

Zij het weten.

Grianne Ohmsford, zijn zuster, de Ilseheks, doodsvijand van de druïden en vooral van Loper.

Zij het weten.

Het sloeg nergens op.

Maar in zijn hart, waar zulke dingen zich openbaren als regenbogen na een onweersbui, wist hij dat het waar was.