29

Ze had zich verstopt op de donkerste plek die ze kon vinden, maar het donker dat haar omgaf verborg wezens die het op haar voorzien hadden. Ze wist niet wat het waren, maar ze wist dat ze er niet naar moest kijken. Ze waren gevaarlijk. Als ze maar een glimp van haar ogen opvingen, zouden ze als wolven op haar aanvallen. Dus hield ze zich volmaakt stil, keek niet naar ze en hoopte dat ze weg zouden gaan.

Maar ze weigerden te vertrekken en ze kon geen kant uit. Ze was zes jaar oud en zag de wezens in het duister als in zwarte mantels gehulde monsters. Ze hadden haar lange tijd achterna gezeten, haar met zoveel volharding gevolgd dat ze wist dat ze het nooit zouden opgeven. Als ze langs hen heen kon glippen en haar weg naar huis kon vinden, naar haar ouders en broertje, zou ze weer veilig zijn. Maar ze wilden haar niet laten gaan.

Ze kon zich haar huis nog goed herinneren. Ze kon de kamers en gangen voor zich zien. Het was niet erg groot geweest, maar wel knus en veilig. Haar ouders hadden van haar gehouden en goed voor haar gezorgd, en haar kleine broer was gewend dat ze op hem paste. Maar ze had hen alle drie in de steek gelaten. Ze was van hen weggelopen, het huis uit gevlucht omdat de zwarte wezens haar nazaten. Als ze bleef zou ze sterven. Haar vlucht was snel en ondoordacht en voerde haar weg van alles wat ze kende - hierheen, naar dit lege duister waar ze niets wist.

Nu en dan hoorde ze haar broer van ver weg naar haar roepen. Ze herkende zijn stem, hoewel het een volwassen stem was en hoewel ze wist dat Bek pas twee jaar oud was en nog maar een paar woordjes hoorde te kunnen spreken. Soms zong hij voor haar, liedjes over haar jeugd en haar huis. Ze wilde naar hem roepen, hem zeggen waar ze was, maar ze was bang. Als ze maar één woord zei, maar het kleinste geluid maakte, zouden de monsters in het donker weten waar ze was en haar komen halen.

Ze had geen besef van rijd of plaats. Ze had geen besef van de wereld voorbij de plek waar ze zich verschool. Al het werkelijke was verdwenen. Ze had alleen haar herinneringen. Geuren en beelden en geluiden waaraan ze zich vastklampte alsof het draden van goud waren, glanzend en kostbaar in het donker.

Eén keer slaagde Bek erin haar te vinden, door het duister heen te breken met tranen die haar wegspoelden van haar achtervolgers. Een pad opende zich voor haar, geschapen door zijn behoefte, een behoefte zo sterk dat zelfs de zwarte monsters er niet tegenop konden. Ze koos het pad uit haar schuilplaats en vond hem terug, diep verdrietig omdat zijn jonge hondje gewond naast hem lag. Ze vertelde hem dat ze terug was, dat ze hem niet meer alleen zou laten, en ze gebruikte haar magie om zijn hondje te genezen. Maar de zwarte monsters wachtten nog steeds op haar, en toen ze voelde dat zijn behoefte aan haar verslapte en het pad dat zich had geopend zich begon te sluiten, had ze wel terug moeten gaan naar haar schuilhoek. Zonder zijn behoefte om haar te voeden met zijn genezende kracht kon ze niet blijven.

Dus verstopte ze zich nogmaals. Het pad naar hem toe was gesloten en verdwenen, en ze wist niet wat ze moest doen om het weer te openen. Bek moest het openen, dacht ze. Dat had hij de eerste keer gedaan, dus moest hij het nu weer doen. Maar Bek was maar een baby, en hij begreep niet wat er met haar gebeurd was. Hij besefte niet waarom ze zich verstopte en hoe gevaarlijk de zwarte monsters waren. Hij wist niet dat ze in de val zat en dat hij de enige was die haar kon bevrijden.

En toch had hij het gedaan, ondanks zijn onwetendheid, toch had hij haar de vrijheid teruggeven, door op zijn instinct te vertrouwen en te reiken naar waar ze het kwetsbaarst was.

Toen je me vertelde dat je me vergaf, voelde ik dat alles begon te veranderen,' zei ze tegen hem. Toen je me vertelde hoezeer je me nodig had, en dat ik je door niet terug te komen voor een tweede keer verliet, voelde ik de duisternis wijken en de zwarte monsters — de waarheden die ik niet onder ogen kon zien — geleidelijk vervagen. Ik hoorde je zingen en voelde de magie tot me doordringen en me als een zachte deken omhullen. Ik bedacht dat als jij me kon vergeven voor mijn nalatigheid, ik ook al het andere, al het kwaad, onder ogen kon zien.'

Ze zaten in het donker waar dit alles was begonnen, knus bij elkaar in een hoek van Rodo Altmers kapiteinshut. Ze fluisterden om de slapende Quentin Leah niet wakker te maken. De duisternis verhulde iets van de gevoelens die hun ogen wellicht zouden hebben verraden, maar Bek kende de gedachten van zijn zuster. Ze dacht dat hij had geweten wat hij deed, toen hij een manier vond om haar te bereiken via de magie van het wenslied. Toch was het vooral geluk dat hij dat had gedaan. Of misschien vasthoudendheid, als hij mild was. Hij had gedacht dat er vergeving nodig was om haar te laten ontwaken. Hij had het mis gehad. Haar gevoel voor de diepte van zijn nood was de sleutel geweest.

'Ik wilde je gewoon een kans geven om weer jezelf te zijn,' zei hij. 'Ik wilde niet dat je in jezelf opgesloten bleef, wat de gevolgen ook mochten zijn.'

'Geen prettige, Bek,' zei ze hem terwijl ze haar hand ophief om zijn wang aan te raken. 'De gevolgen zouden wel eens heel kwalijk kunnen zijn.' Ze bleef hem een poosje zwijgend aanstaren. 'Ik kan niet geloven dat ik je echt heb teruggevonden.'

'Ik ook niet. Maar ja, ik kan toch al nauwelijks geloven wat er allemaal gebeurd is. Vooral met mij. Ik ben niet zo anders dan jij. Alles wat ik over mezelf dacht was ook een leugen.'

Ze glimlachte, maar met een zweem van bitterheid en verwijt. 'Zeg dat niet. Dat moet je nooit meer zeggen. Je lijkt helemaal niet op mij, behalve dat je niet wist dat je een Ohmsford was. Jij hebt geen van de dingen gedaan die ik heb gedaan. Je hebt niet mijn leven geleid. Wees daar maar dankbaar voor. Jij kunt zonder spijt op je leven terugkijken. Dat zal ik nooit kunnen. Zolang ik leef zal ik mijn verleden betreuren. Ik zal elke dag wensen dat het anders was, en het niet kunnen veranderen. Alle dingen die ik als de Ilseheks heb gedaan zullen altijd deel van me uitmaken.'

Ze keek hem lang en strak aan. 'Ik hou van je, en ik weet dat jij ook van mij houdt. Dat geeft me hoop, Bek. Dat geeft me de kracht die ik nodig heb om uit al het kwaad nog iets goeds voort te laten komen.'

'Herinner je je nu alles wat er gebeurd is?' vroeg hij haar. 'Alles wat je deed toen je de Ilseheks was?'

Ze knikte. 'Alles.'

'Heeft het Zwaard van Shannara het je getoond?'

'Alles. Alles wat ik deed om me op Loper te wreken. Alle misdaden die ik beging omdat ik dacht dat ik alles mocht doen wat nodig was om te krijgen wat ik zocht.'

'Het spijt me dat je dat moest doormaken, maar niet dat ik je terug heb gekregen.'

Ze duwde haar lange donkere haar uit haar bleke gezicht, waardoor de pijn in haar ogen zichtbaar werd. 'Ik was reddeloos verloren, tenzij ik de waarheid over mezelf ontdekte. Over jou en onze ouders. Over alles wat er al die jaren geleden met ons gebeurd is. Vooral over de Morgawr. Ik kon niet iemand anders worden dan wat de Morgawr van mij had gemaakt - en ik van mezelf had gemaakt — zolang dat niet gebeurde. Ik haat dat besef, maar het is ook bevrijdend. Ik hoef me niet meer te verbergen.'

'Er zijn een paar dingen die je nog niet weet.' Hij ging verzitten alsof hij niet goed wist waar te beginnen. 'De lui met wie we reizen, de overlevenden van Lopers gezelschap, hebben allemaal hun redenen om je te haten. Niet dat ze doen, in elk geval niet iedereen, maar ze hebben door jou verliezen geleden. Ik vermoed dat je iets behoort te weten van die verliezen, van de schade die je hebt aangericht. Dat lijkt me onvermijdelijk.'

Ze knikte, met een uitdrukking van spijt gemengd met vastberadenheid. 'Vertel het me, Bek. Vertel het me allemaal.'

Dat deed hij, zonder iets weg te laten. Het kostte hem enige tijd om dat te doen, en terwijl hij sprak merkte hij dat er iemand de hut binnenkwam en dicht bij hem ging zitten. Zonder te hoeven kijken wist hij wie het was. Hoewel hij zag dat Griannes blik zich naar de nieuwkomer verplaatste, bleef hij doorpraten, want hij vreesde dat hij niet door zou kunnen gaan als hij zijn blik afwendde. Hij vertelde haar van de reis naar Parkasia, van de vondst van de ruïnes en Ylokwon, van zijn ontmoeting met haar, en hoe hij naar de bergen was gevlucht en gevangen was genomen, hoe hij aan de Zwarte Maaizeis en de rets was ontsnapt, in de krochten van Kastellaber was afgedaald, waar hij ontdekte dat Loper haar al zover had gekregen dat ze de louterende magie van het Zwaard van Shannara opriep, en hoe ze door de bergen waren getrokken tot ze eindelijk de overlevenden van het gezelschap van de Jerle Shannara hadden gevonden.

Toen hij klaar was met zijn verhaal keek hij over zijn schouder en zag Ruta. Ze staarde naar Grianne. Haar gezicht stond ondoorgrondelijk. Maar de toon van haar stem, toen ze tot zijn zuster sprak, was onmiskenbaar.

'De Morgawr zoekt naar je,' zei ze. 'Zijn schepen liggen voor de kust voor anker. Morgenvroeg zal hij deze ruïnes doorzoeken. Als hij ons vindt, zal hij ons proberen te doden. Wat denk je daaraan te doen?'

'Ruta Meridian.' Zijn zuster sprak de naam van de ander uit als om de drager ervan reëel te maken. 'Ben jij een van degenen die mij niet vergeven hebben?'

De blik waarmee Kleine Rooie in Griannes ogen keek was fel. Een hand landde bezitterig op Beks schouder. 'Ik heb je vergeven.'

De bitterheid in haar stem en de uitdaging die erachter schuilging ontgingen Bek echter niet. Vergiffenis is niet te koop, maar wordt verdiend, zeiden die. Ik vergeef je, maar wat voor verschil maakt dat? Je moet nog steeds aantonen dat mijn vergiffenis gewettigd is.

Hij keek naar zijn zuster en zag verdriet en spijt op haar gladde, bleke gezicht weerspiegeld. Toen ging haar blik naar Ruta's hand op zijn schouder en verdwenen de laatste fysieke sporen van het meisje van zes dat ze al die dagen en nachten van apathie was geweest. Haar gezicht verhardde tot het masker dat ze had vervolmaakt om de demonen van haar leven op afstand te houden toen ze de Ilseheks was. Ze keek heel even terug naar haar broer. 'Ik zei je al,' zei ze tegen hem, 'dat de gevolgen van mijn ontwaken niet allemaal prettig zouden zijn.' Ze glimlachte koel en zelfverzekerd. 'Sommige zullen heel kwalijk zijn.'

Er viel een lange stilte terwijl de twee vrouwen elkaar met hun ogen bestreden. Ieder bezat iets wat de ander wilde en nooit kon hebben. Een deel van een voorbij verleden. Een deel van een toekomst die zich nog moest verwerkelijken. De tijd en de gebeurtenissen zouden bepalen hoeveel ze van beide konden delen, maar dat vroeg om een compromis en daar was geen van beiden ooit erg goed in geweest.

'Misschien moet je de anderen van het gezelschap ook maar zien,' zei Bek rustig.

Het begin zou in deze situatie wel eens moeilijker kunnen zijn dan het einde.

Bij dageraad stonden ze bij elkaar achter een wering op een vervallen toren van het kasteel — Bek en Grianne en Ruta — op de hoogste verdieping, zodat ze over de ruïnes konden uitkijken naar de plek waar de luchtschepen van de Morgawr zich begonnen te roeren. Inmiddels had Grianne alle leden van het gezelschap ontmoet. Ze was warmer ontvangen dan Bek had verwacht. Als hij eerlijk was, was Ruta nog het meest vijandig geweest. De twee vrouwen leken verwikkeld in een soort wedstrijd die iets met hem te maken had, maar waarvan hij weinig begreep. Omdat hij niet wist hoe hij de spanning moest oplossen, had hij besloten erop toe te zien dat ze in elk geval beleefd tegen elkaar bleven.

Op de weidse grasvlakte waren de luchtschepen van de Morgawr zichtbaar in het heldere, bleke licht van een zonsopgang die een onmogelijk fraaie dag voorspelde. Bek zag de houterige gestalten van de levende doden op hun post staan, wachtend op de bevelen die hen in beweging zouden zetten. Hij zag de eerste mwellrets, gekleed in mantels en kappen tegen het licht, door de luiken de dekken op komen. Maar het belangrijkst van al: hij zag de Morgawr bij de reling van de Zwarte Maaizeis naar de ruïnes turen waarin zij zich schuilhielden.

'Je had gelijk,' zei Grianne zacht, haar ranke lichaam stram in haar gewaden. 'Hij weet dat we hier zijn.'

Beneden, verborgen in de ruimen en pontons van de Jerle Shannara, wachtten de andere leden van het gezelschap op wat komen ging. Altmer wist van Beks angsten, maar hij kon er niets aan doen. De Jerle Shannara kon niet vliegen als ze haar masten en zeilen niet optuigden, en alleen het geluid daarvan zou hen al verraden. Zelfs als de Morgawr de ruïnes probeerde te doorzoeken, was er reden om aan te nemen dat hij hen niet zou vinden, dat de magie van de kasteelgeest hem de toegang zou weigeren en hem weer naar buiten zou leiden zonder dat hij het zelfs maar besefte, precies zoals hij met Loper had gedaan. Maar dat was een grote gok. Als het mislukte, zaten ze in de val, ten prooi aan een overmacht. Ontsnappen zou onmogelijk zijn, tenzij ze hun vijanden konden overwinnen met middelen die op dit moment ondenkbaar waren.

Bek had geen goed gevoel over hun kansen. Hij geloofde niet dat de Morgawr zich door de magie van de geest zou laten bedriegen. Alles wees in een andere richting. De heksenmeester had hen tot dusver gevolgd zonder hen te kunnen zien, zonder een zichtbaar spoor om te volgen. Hij leek te weten dat ze zich in de ruïnes schuilhielden. Als hij dat allemaal kon weten, zou hij snel genoeg beseffen wat de geest met hem deed wanneer hij tot de ruïnes probeerde door te dringen. Waarschijnlijk zou hij wel een manier hebben om hem te neutraliseren. En als dat gebeurde, zouden ze hem het hoofd moeten bieden.

Hij keek opzij naar Grianne. Ze had nooit geantwoord op Ruta's vraag wat ze van plan was te doen om de Morgawr een halt toe te roepen. In feite had zijn zuster bijna niets gezegd. Ze had de mensen aan wie ze was voorgesteld alleen begroet. Ze had hun niet gevraagd of ze haar vergeven hadden, zoals ze Ruta had gevraagd. Ze had zich niet verontschuldigd voor wat ze hen en de omgekomenen had aangedaan. De zachtheid en kwetsbaarheid die ze bij het ontwaken uit haar apathie had getoond waren verdwenen. Ze was teruggevallen in de persoonlijkheid van de Ilseheks, koud en gereserveerd, zonder emotie. Ze hield haar gedachten voor zich, de mensen die ze ontmoette op afstand.

Het baarde Bek zorgen, maar hij begreep het ook. Ze beschermde zichzelf op de enige manier waarover ze beschikte, door zich af te sluiten van de emoties die haar anders zouden hebben vernietigd. Het was niet zozeer dat ze niets voelde, of dat ze niet langer geloofde dat ze rekenschap moest afleggen voor het kwaad dat ze had bedreven. Maar als ze er te veel bij stilstond, als ze haar verleden te veel greep gaf op haar heden, zou ze niet kunnen functioneren. Ze had jarenlang overleefd op haar wilskracht en starre beheersing. Ze had haar emoties verborgen. Gisteravond had ze ontdekt dat ze die bescherming niet te snel kon loslaten. Ze was nog steeds zijn zuster, maar ze kon niet. ontkennen dat ze ook de Ilseheks was.

Ze balanceerde op een smal koord tussen gezondheid en waanzin, tussen in het licht van de echte wereld staan en terugvluchten in de schuilhoek waaruit ze nog maar net was ontsnapt.

We moeten beslissen wat we gaan doen als hij de ruïnes in komt en ons vindt,' zei Bek rustig.

'Hij is maar een man alleen,' zei Ruta. 'Geen van de anderen heeft zijn magie om zich te beschermen. De rets zijn te doden. Dat weet ik uit eigen ervaring.'

Ze klonk zo woest dat Bek zich onwillekeurig naar haar omdraaide. Maar toen hij de uitdrukking op haar gezicht zag, kon hij zichzelf er niet toe brengen iets terug te zeggen.

Grianne had er geen moeite mee. Wat je zegt is waar, maar de Morgawr is machtiger dan wie van jullie ook, of zelfs jullie allemaal samen. Hij is geen man. Hij is zelfs geen mens. Hij is een schepsel dat zich al duizend jaar in leven houdt met zwarte magie. Hij kent honderden manieren om te doden met niet veel meer dan een gedachte.'

'En heeft die jou ook allemaal bijgebracht, neem ik aan,' zei Ruta zonder haar aan te kijken.

De woorden had geen zichtbaar effect op Grianne, maar Bek kromp ineen. "Wat kunnen we doen om hem een halt toe te roepen?' vroeg hij, in een poging de confrontatie te vermijden die hij in de lucht voelde hangen.

'Niets,' antwoordde zijn zuster. Ze draaide haar gezicht naar hen toe. 'Dit is niet jullie strijd. Dat is het nooit geweest. Ruta had gelijk toen ze me vroeg wat ik van plan was aan de Morgawr te doen. Hij is mijn verantwoordelijkheid. Ik ben degene die het tegen hem op moet nemen.'

'Dat kun je niet,' zei Bek meteen. 'Niet alleen.'

'Alleen is het best. Elke afleiding zal mijn kansen om hem te verslaan in gevaar brengen. Iedereen die me dierbaar is, is een afleiding waar hij gebruik van zal maken. In mijn eentje kan ik doen wat nodig is. De Morgawr is machtig, maar ik ben aan hem gewaagd. Dat is altijd zo geweest.'

Bek schudde boos zijn hoofd. 'Ooit, misschien. Maar toen was je de Ilseheks.'

'Ik ben nog steeds de Ilseheks, Bek.' Ze schonk hem een vluchtige, trieste glimlach. 'Jij ziet me alleen niet zo.'

'Ze heeft gelijk,' onderbrak Ruta voordat hij verder kon argumenteren. 'Ze beschikt over magie die is geslepen op de wetsteen van de heksenmeester. Ze weet hoe ze die tegen hem kan gebruiken.'

'Maar ik heb dezelfde magie!' snauwde Bek, sissend van boosheid, omdat hij tegelijk zijn stem moest dempen. 'En Ahren Elessedil? Hij heeft de macht van de elfenstenen. Moeten we onze magische krachten niet bundelen? Zou dat niet effectiever zijn dan dat jij de Morgawr alleen het hoofd biedt? Waarom doe je hier zo koppig over?'

'Je hebt weinig ervaring met het gebruik van het wenslied, Bek. Ahren heeft weinig ervaring met het gebruik van de elfenstenen. De Morgawr zou jullie allebei doden voor je een manier kon vinden om hem te stoppen.'

Ze ging naast Ruta Meridian staan, een bewuste daad die hij niet kon misverstaan, en draaide zich naar hem om. 'Alles wat er met mij gebeurd is, is het werk van de Morgawr. Alles wat ik heb verloren, heb ik verloren vanwege hem. Alles wat ik werd, werd ik vanwege hem. Alles wat ik deed, deed ik vanwege hem. Ik maakte de keuzes, hij dicteerde de omstandigheden waaronder die keuzes tot stand kwamen. Ik ben me niet aan het verontschuldigen, maar mij is ook iets ontnomen. Niemand kan me dat teruggeven. Ik moet het terugpakken. Ik moet het opeisen. Dat kan ik alleen door het tegen hem op te nemen.'

Bek was woedend. 'Je hoeft niets te bewijzen!'

'O nee, Bek?'

Hij viel stil, zich bewust van de onhoudbaarheid van zijn argument en de onverzoenlijke denktrant van zijn zuster. Hem hoefde ze misschien niets te bewijzen, maar een heleboel anderen wel degelijk. Hoofdzaak was dat ze zichzelf iets te bewijzen had.

'Ik zal niet heel worden voor ik dit heb geregeld,' zei ze. 'Het zal niet ophouden als we ontsnappen. Ik ken de Morgawr. Hij zal volhouden tot hij een manier vindt om mij te vernietigen. Als ik deze kwestie uit de wereld wil hebben, zal ik het hier moeten doen.'

Bek schudde zijn hoofd vol afkeer. 'En wat worden wij geacht te doen terwijl jij je daar opoffert? Er het beste van hopen?'

'Maak gebruik van de verwarring. Zelfs als ik gedood word, zal de Morgawr niet ongedeerd uit de strijd komen. Hij zal verzwakt zijn, en zijn volgelingen in beroering. Je kunt ervoor kiezen om het tegen hen op te nemen, of te ontsnappen terwijl ze hun wonden likken. Kies maar uit. Bespreek het met de anderen en beslis samen.'

Ze boog zich naar voren en kuste hem op de wang. 'Je heb alles voor me gedaan wat je kon, Bek. Je hebt geen reden om iets te betreuren. Ik doe dit omdat ik het moet doen.'

Ze richtte zich tot Ruta Meridian. 'Het bevalt me dat je voor niemand bang bent, zelfs niet voor mij. Het bevalt me dat je zoveel van mijn broer houdt.'

'Doe het niet,' smeekte Bek.

'Zorg goed voor hem,' zei zijn zuster tot Ruta, en zonder een woord of zelfs maar een blik achterom liep ze weg.

Na de rest van de vloot te hebben opgedragen uit de kust voor anker te blijven, veilig voor eventuele sabotagepogingen, vloog de Morgawr de Zwarte Maaizeis over de zilveren golven van de Blauwe Deler naar de grazige vlakten van Stankoord. Hij zette zijn schip aan de grond, meerde haar aan en liet Aden Kett en zijn levende doden aan boord met een handvol bewakers om over hen te waken. Toen wierp hij een touwladder over de reling van de stuurboordponton en nam hij Cree Bega en een dozijn van zijn mwellrets mee het schip af en naar het kasteel.

Ze staken de grasvlakten welbewust recht en openlijk over, zonder moeite te doen hun nadering te verbergen. Als de overlevenden van de Jerle Shannara zich binnen de muren van de ruïnes verscholen, wilde de Morgawr dat ze hen zagen komen. Hij wou dat ze tijd hadden om daarover na te denken voordat hij hen bereikte. Dat zou hun spanning opbouwen, en daarmee hun angst. De Ilseheks was misschien niet bang, maar haar metgezellen zouden dat wel zijn. Ze zouden inmiddels weten hoe hij zich te goed deed aan de zielen van levende wezens. Ze zouden weten hoe de Federatiebemanning die hij aan boord van de Zwarte Maaizeis gevangen had genomen, had gereageerd terwijl het gebeurde en hoe ze er daarna uitzagen. Op zijn minst een van hen zou instorten en de aanwezigheid van de anderen verraden. Dat zou hem tijd en moeite besparen. Het zou hem helpen zijn energie te bewaren voor zijn afrekening met de heks.

Hij vertelde Cree Bega wat hij wilde. De mwellrets moesten hem volgen. Ze mochten niet praten. Wanneer ze hun prooi vonden, moesten ze de Ilseheks aan hem overlaten. Met de anderen mochten ze doen wat ze wilden. Het zou het beste zijn als ze hen snel doodden of bewusteloos sloegen zodat ze naar buiten konden worden gedragen en uit de weg geruimd.

Bovenal moesten ze onthouden dat er iets anders in de ruïnes huisde, een geestelijk wezen dat over magie beschikte en in staat was een ontzaglijke macht te ontketenen. Als het werd gewekt of werd aangevallen, kon het uiterst gevaarlijk zijn. Eenmaal binnen mochten ze nergens aankomen, want het wezen beschouwde het kasteel als zijn eigendom en zou alles doen om het te beschermen. Het gaf niets om de Jerle Shannara en haar bemanning. Ze behoorden niet tot zijn domein en het zou ze niet beschermen.

Hij zei dit alles zonder er helemaal zeker van te zijn dat het waar was. Het was mogelijk dat hij het bij het verkeerde eind had, en dat de bewoner van het kasteel zou aanvallen om redenen die de Morgawr zelfs niet kon vermoeden. Maar het had geen zin dat aan de mwellrets te vertellen. Zij waren allemaal inwisselbaar, zelfs Cree Bega. Waar het om ging, was dat hij het zelf overleefde, en hij had geen reden om te denken dat dat niet zou lukken. Zijn magie kon hem overal tegen beschermen. Dat was altijd zo geweest.

Zijn plan was eenvoudig. Hij zou de heks zoeken en haar doden, de toverboeken van het luchtschip halen en weggaan van hier. Als hij het eerste doel kon bereiken en het tweede niet, zou dat genoeg zijn. Nu de druïde dood was, was zijn kleine heks de enige die hem later nog problemen kon opleveren. De toverboeken waren belangrijk, maar zo nodig kon hij het zonder ze stellen.

Hij begon te denken aan wat het betekende om de laatste van de druïden uit de weg te hebben geruimd. Paranor zou er onbewoond bij liggen en kwetsbaar zijn, weliswaar beschermd door magie, maar toegankelijk voor iemand zoals hij, die wist hoe hij die magie moest neutraliseren. Het was Loper die hem al die jaren op afstand had gehouden. Nu zou wat de druïden had toebehoord wellicht van hem worden.

De Morgawr stond zichzelf een glimlach toe. De cirkel was rond. Het tijdperk van de druïden was voorbij. Zijn tijd niet. Hij hoefde zich slechts te ontdoen van één klein meisje. Want, Ilseheks of niet, meer was ze nog steeds niet.

Vóór hem tekenden de vervallen muren en tinnen van het oude kasteel zich af tegen het ochtendgloren, ongenaakbaar en kaal. Zich verkneukelend om wat hem daarbinnen wachtte, versnelde hij zijn pas.