1
De gedaante dook zo snel op uit de schaduw van de alkoof dat Sen Dunsidan zich pas op het allerlaatste moment realiseerde dat er iemand voor hem stond. De gang naar zijn slaapvertrek was gehuld in de diepe schaduwen van de vallende nacht, en het licht van de wandlampen wierp slechts verstrooide halo's van wazige helderheid. De lampen boden geen uitkomst in deze situatie en de minister van Defensie kreeg geen kans om te vluchten of zich te verdedigen.
'Heeft u even, excellentie?'
Hoewel de indringer gekleed ging in een verhullende mantel met kap die Sen Dunsidan meteen aan de Ilseheks herinnerde, wist hij zeker dat zij het niet was. Dit was een man, geen vrouw — daarvoor was de gestalte te groot en te fors, de stem te ruig en te mannelijk. De tengere, kleine gestalte en de koele, lichte stem van de heks ontbraken. Zij had hem een week geleden nog opgezocht, kort voor ze zich had ingescheept aan boord van de Zwarte Maaizeis om de druïde Loper en zijn gezelschap naar onbekende einders te volgen. Nu dook deze indringer, in eenzelfde mantel en kap, op soortgelijke manier op: 's nachts en onaangekondigd. Hij vroeg zich meteen af wat het verband tussen hen was.
Sen Dunsidan verborg zijn verbazing en de zweem van angst in zijn borstkas achter een minzaam knikje en zei: Waar zou u mij willen spreken?'
'Uw slaapvertrek volstaat.'
Hoewel de minister van Defensie zelf een forse man in de kracht van zijn leven was, voelde hij zich nochtans bij de ander in het niet vallen. Dit kwam niet alleen door het verschil in bouw, het was ook iets ongrijpbaarders. De indringer straalde een kracht en een zelfvertrouwen uit die men bij de gewone man zelden tegenkwam. Sen Dunsidan vroeg hem niet hoe hij erin geslaagd was zich toegang tot het nauwlettend bewaakte en ommuurde terrein te verschaffen. Evenmin vroeg hij hem hoe hij zich ongehinderd naar de bovenste