21

Bek Ohmsford werd langzaam wakker toen een hand zacht aan zijn schouder schudde. 'Als je nog langer slaapt, denkt iedereen nog dat je dood bent,' zei een vertrouwde stem.

Hij opende zijn ogen en knipperde tegen de middagzon. Ruta Meridian ging zo in het licht staan dat ze het afschermde en keek met een ietwat spottende glimlach om haar lippen op hem neer. Alleen haar aanblik verwarmde hem al meer dan de zon ooit zou kunnen. Hij glimlachte terug.

'Ik voel me ook alsof ik dood ben,' zei hij. Hij lag languit op het dek van de Jerle Shannara, gehuld in dekens. Zijn blik dwaalde over de relingen van het luchtschip en de mast die zich boven hem verhief, terwijl hij zijn gedachten ordende. 'Hoe lang heb ik geslapen?'

'Sinds gisteren deze tijd. Hoe voel je je?'

Terwijl hij over de vraag nadacht, werd hij bestormd door herinneringen aan de voorbije week. Zijn vlucht uit Kastellaber met Grianne en Truls Rohk. Hun worsteling om aan de Morgawr en zijn schepsels te ontsnappen. Het gevecht met de ganrop. De dood van Truls Rohk. Hun ontmoeting met de metamorfen en de reddende transformatie van zijn vriend. De tocht met Grianne door de bergen, in het vertrouwen dat ze op een of andere manier hun weg zouden vinden. Het vinden van Quentin na zo lange tijd, een wonder dat werkelijkheid was geworden dankzij een belofte aan een dode man. En dan, toen de bergen hen leken te verzwelgen, het tweede wonder: Jager Predd, op zoek naar het verloren kroost van de Jerle Shannara, die hen van de rand van de afgrond had geplukt en weggevoerd.

'Ik voel me beter dan toen ik hier werd gebracht,' zei Bek. Hij adem diep en voldaan in. 'Ik voel me beter dan sinds lange tijd.' Hij nam haar zorgvuldig op en zag de ruwe schrammen op haar gezicht en de spalk aan haar linkerarm. Wat is er met jou gebeurd? Heb je weer met moeraskatten gevochten?'

Ze hield haar hoofd scheef. "Misschien.'

'Je bent gewond.'

'Een paar schrammen en kneuzingen. Een gebroken arm en een paar gebroken ribben. Niets onherstelbaars.' Ze gaf hem een zachte por met haar vuist. 'Ik had je hulp best kunnen gebruiken.'

'Ik de jouwe ook.'

'Heb je me gemist?'

Ze vroeg het achteloos, alsof zijn antwoord er niet toe deed. Maar hij wist wel beter. Eén ogenblik was hij ervan overtuigd dat het alles betekende, dat ze wilde dat hij zei dat ze belangrijk voor hem was op een manier die verder ging dan vriendschap. Het was een onwaarschijnlijke en dwaze gedachte, maar hij kon hem niet van zich afzetten. Hij vond het trouwens een prettige gedachte en trok hem niet in twijfel.

'Goed dan, ik heb je gemist,' zei hij.

'Mooi.' Ze boog zich plotseling over hem heen en kuste hem op de mond. Het was niet meer dan een vederlichte streling, gevolgd door een lichte aanraking van zijn wang met haar vingers. Toen richtte ze zich weer op. 'Ik heb jou ook gemist. Weet je waarom?'

Hij staarde haar aan. 'Nee.'

'Dat dacht ik al. Ik heb het pas uitgedokterd. Op den duur zul jij dat misschien ook. Je bent behoorlijk goed in het uitdokteren van dingen, zelfs voor een jongen.' Ze schonk hem een ironische, spottende glimlach, maar niet om hem te kwetsen. Dat deed het ook niet. 'Ik hoor dat je kunt toveren. Ik hoor dat je niet bent wie je dacht dat je was. Het leven zit vol verrassingen.'

Wil je dat ik het je uitleg?'

'Als je wilt.'

'Ja. Maar eerst moet je me vertellen hoe het komt dat je zo toegetakeld bent. Ik wil horen wat er gebeurd is.'

'Dit,' zei ze. Grijnzend wees ze naar het luchtschip. 'Dit plus een heleboel andere rampen.'

Steunend op een elleboog keek hij om zich heen. De dekken van de Jerle Shannara waren een warboel van provisorisch lapwerk en onvoltooide reparaties. Er was een nieuwe mast gehakt en bewerkt en geïnstalleerd, zag hij aan het nieuwe hout en de glimmende metalen banden. Er waren relingen geplaatst, en beschadigde planken van de romp en de dekken waren vervangen. Straalzuigers hingen slap aan ra's, zeilen lagen er half gerepareerd bij. Er was niemand te zien.

'Ze hebben ons in de steek gelaten,' zei ze, alsof ze zijn gedachten raadde.

Hij kon stemmen horen, dichtbij maar vaag en onverstaanbaar. 'Hoelang ben je hier al?'

'Bijna een week.'

Hij knipperde ongelovig met zijn ogen. 'Kunnen we niet vliegen?'

*We komen niet eens van de grond.'

'Dan zitten we vies klem. Met hoe velen zijn we nog?'

Ze haalde haar schouders op. 'Een handvol. Grote Rooie, Zwartbaard, de Hooglander, jij en ik. Drie bemanningsleden. De twee vleugelruiters. Panax en een elfenjager. De vleugelruiters hebben hen gisteren gevonden, niet ver van hier, bij een inheemse stam. De Rindgen heten ze. Ze bivakkeren op de top van deze rots.'

'En Ahren?' vroeg hij.

Ze schudde haar hoofd. 'De waarzegster ook niet. En niemand anders die aan land is gegaan. Allemaal dood of vermist.' Ze keek weg. 'De vleugelruiters zijn nog steeds aan het zoeken, maar dat geldt ook voor die luchtschepen met hun rets en levende doden. Het is nu overal in deze bergen gevaarlijk om te vliegen. Niet dat we dat zouden kunnen, als we het wilden.'

Hij keek naar het luchtschip, toen terug naar haar. Waar is Grianne? Is het goed met haar?'

De glimlach verdween van Ruta Meridians gezicht. 'Grianne? O ja, je verloren zuster. Ze zit beneden in de hut van Grote Rooie in het niets te staren. Daar is ze goed in.'

Hij hield haar blik vast. 'Ja, dat...'

'Je weet niets,' onderbrak ze hem, merkwaardig hees. 'Helemaal niets.' Ze duwde losse lokken van haar lange rode haar weg, en hij kon de gevaarlijke blik in haar groene ogen zien. 'Ik heb nooit gedacht dat ik me in een positie zou bevinden dat ik dat schepsel in leven moest houden, laat staan voor haar zorgen. Ik zou haar het liefst een mes op de keel hebben gezet en haar hebben afgemaakt, maar jij gaf zo hoog op van het belang haar te sparen dat ik niet veel keus had.'

'Dat waardeer ik.'

Ze perste haar lippen op elkaar. 'Zeg me gewoon dat je een goede reden voor dit alles had. Meer vraag ik niet.'

'Een reden heb ik zeker,' zei hij. 'Ik weet alleen niet hoe goed hij is.'

Toen vertelde Bek haar alles. Alles wat er was gebeurd sinds hij de Jerle Shannara weken geleden had verlaten en met Loper en de landingsgroep het binnenland in was getrokken. Sommige dingen wist ze al, omdat Quentin die haar had verteld. Andere had ze vermoed. Naar zijn gevangenschap aan boord van de Zwarte Maaizeis en zijn daaropvolgende ontsnapping had ze geraden, maar de ware reden voor beide had ze niet geweten. Sceptisch en boos als ze op hem was, weigerde ze aanvankelijk om te luisteren naar zijn redenen om zijn zuster te redden; ze schreeuwde naar hem dat het niet uitmaakte, dat het verkeerd was haar te sparen, dat zij verantwoordelijk was voor alle doden die het gezelschap te betreuren had, vooral die van Havik.

Waarna Ruta Bek haar verhaal vertelde, inclusief de details van hoe ze samen met de andere nomaden door de heks en haar volgelingen gevangen was genomen, en hoe ze was ontsnapt van de Jerle Shannara, waar Havik zijn leven had gegeven om het hare te redden. Ze vertelde hem van haar worsteling om het schip onder controle te krijgen, en van de bevrijding van haar broer. Ze vertelde hem van haar zoektocht naar Loper en het vermiste gezelschap, die er weer toe had geleid dat ze de Zwarte Maaizeis in bezit had gekregen, en hoe ze een goed heenkomen had gezocht in de bergen in het binnenland toen de vloot van vijandelijke luchtschepen haar achtervolgde. Ze vertelde haar verhaal zonder poespas, zonder haar eigen aandeel mooier voor te stellen. Integendeel, ze zwakte het eerder af.

Hij luisterde geduldig, haar aanmoedigend en steunend met kleine gebaren, maar ze wilde er niets van weten. Ze koesterde zo'n felle haat jegens Grianne dat ze geen vergeving in haar hart kon vinden. Dat ze zijn zuster zelfs maar in leven had gelaten, sprak boekdelen over haar genegenheid voor hem. Het verlies van Furl Haviks was een verschrikkelijke klap geweest, waarvoor ze Grianne rechtstreeks verantwoordelijk hield. Ruta Meridian kon er niet tegen dat Bek er zo passief bij zat. Ze richtte haar boosheid en teleurstelling op hem en stond erop dat hij reageerde. Dat deed hij zo goed hij kon, ook al voelde hij er zich ongemakkelijk onder. Ze hadden in korte tijd zo veel meegemaakt dat ze er nog geen vat op hadden, het nog niet hadden verwerkt op een manier die hun iets van vrede kon geven. Ze hadden allebei te veel verliezen geleden en zochten allebei naar een troost die om andere reacties vroeg dan ze bereid waren elkaar te bieden. Waar het de Ilseheks betrof, kon er geen overeenstemming zijn.

Tenslotte Bek hief zijn handen. 'Ik wil er niet meer over praten, niet nu. Het doet te veel pijn om met je te bekvechten.'

Ze snoof minachtend. 'Het doet jou misschien pijn. Mij niet. Ik kan tegen een stootje. Hoe dan ook, je bent me wel enige consideratie verschuldigd. Je moet me de kans geven om je te vertellen hoe ik

over je zuster denk! Je moet me de kans geven om me te uiten!'

'Ik doe mijn uiterste best.'

Ze reikte plotseling omlaag, trok hem helemaal onder de dekens vandaan en schudde hem door elkaar. ‘Nee, dat doe je niet! Ik wil niet dat je daar maar zit! Ik wil niet dat je alleen maar luistert! Ik wil dat je iets dóét! Begrijp je dat niet?'

Haar rode haar was losgeraakt uit haar hoofdband en hing in slierten om haar gezicht, als kleine bloedsporen. "Begrijp je dan helemaal niets?'

Haar ogen stonden wild en roekeloos en ze leek op de rand van een wanhoopsdaad. Ze hield op hem door elkaar te schudden en greep hem in plaats daarvan zo stevig bij zijn schouders dat hij haar nagels door zijn kleren heen kon voelen. Ze probeerde te spreken, nog iets te zeggen, maar kreeg het niet voor elkaar.

'Het spijt me van Havik,' fluisterde hij. 'Het spijt me dat het Grianne was. Maar ze wist niet wat ze deed. Ze weet niets. Ze is als een kind, opgesloten in haar geest, bang om weer te voorschijn te komen. Snap je dat niet, Ruta? Ze moest ineens onder ogen zien wat voor iemand ze is. Dat doet de magie van het Zwaard van Shannara met je. Ze moest accepteren dat ze een verschrikkelijk wezen is geweest, dat ze zonder het zelf te weten een monster was. Haar hele leven is een en al leugens en bedrog en verraad. Ik weet het niet, maar misschien wordt ze nooit meer de oude.'

Ruta Meridian keek hem aan alsof hij een vreemde was. Ze had tranen in haar ogen en keek zo gepijnigd dat het hem verbijsterde.

'Ik ben moe, Bek,' fluisterde ze terug. 'Ik besef het nu pas. Ik heb er eerder geen tijd voor gehad. Er geen tijd voor genomen.' Ze veegde haar ogen droog met haar mouw. 'Kijk me aan.'

Hij deed wat ze zei, hoewel hij zijn blik geen moment had afgewend, maar hij wilde haar geven wat ze nodig had, trachtte een manier te vinden om haar te helpen. Hij zei: 'Ik wil alleen maar dat je probeert...'

'Sla je armen om me heen, Bek,' zei ze.

Zonder aarzelen gaf hij gehoor. Hij hield haar vast en voelde hoe ze haar lichaam tegen hem aandrukte. Ze begon geluidloos te huilen, met schokkende schouders, haar natte gezicht in de holte van zijn schouder en hals. Ze huilde lang en al die tijd hield hij haar vast. Met kleine ronde bewegingen streek hij over haar sterke rug om haar iets van troost en geruststelling te geven. Het was niets voor haar om zo te doen. Ze was zo anders dan hoe hij haar kende, dat hij pas begreep wat er werkelijk aan de hand was toen ze was uitgehuild.

Ze veegde de resten van haar tranen van haar gezicht en herstelde zich met een licht schouderophalen. 'Ik wist niet dat ik het in me had.' Ze keek hem aan. Tegen niemand zeggen.'

Hij knikte. 'Dat zou ik nooit doen. Dat weet je best.'

'Jawel. Maar ik moest het zeggen.' Ze staarde hem een moment aan, opnieuw met dat gevoel dat ze niet precies wist wie hij was, alsof ze hem voor de eerste keer ontmoette. 'Mijn broer en de anderen zijn bij de rand van het klif... aan het praten. We kunnen naar ze toe gaan als je zover bent.'

Hij kwam overeind en pakte zijn laarzen. 'Praten waarover?'

'Over wat er nodig is om ons hier weg te krijgen.'

Wat is daar dan voor nodig?'

'Een mirakel,' zei ze.

Rodo Altmer stond aan de rand van het klif en staarde omlaag naar het dak van het Hoenderwoud, op dezelfde manier als hij er de afgelopen vijf dagen naar had staan staren. In die tijd was er niets veranderd, afgezien van het peil van zijn frustratie, dat snel onbeheersbaar begon te worden. Elke mogelijkheid om de Graak te omzeilen en de diapsoonkristallen die ze nodig hadden om op te stijgen terug te krijgen, had hij overwogen en heroverwogen. Maar aan elke mogelijkheid kleefden onaanvaardbare risico's en weinig kans op succes, dus schoof hij ze wanhopig terzijde — om ze vervolgens weer op te vatten en te onderzoeken wanneer hij besloot dat elke andere keus nog erger was.

Intussen bleef de tijd verstrijken. Ze waren nog niet ontdekt door de luchtschepen van de Morgawr, maar vroeg of laat moest het daar van komen. Gisteren nog was er eentje zo dichtbij gepasseerd dat ze vanaf de grond het donkere silhouet konden thuisbrengen, en hoewel ze toen niet waren ontdekt, zou dat de volgende keer vast gebeuren. Als Jager Predd en Po Kelles het bij het rechte eind hadden, waren er maar een of twee schepen zo diep in de Aleuthra Ark; het grootste deel van de vloot was nog steeds bij de kust naar hen aan het zoeken. Wanneer die zoekpogingen faalden, zou de vloot landinwaarts vliegen. Als dat gebeurde terwijl ze nog steeds aan de grond stonden, was het met hen gedaan.

Maar toch had hij voor het eerst sinds de Jerle Shannara was neergestort reden voor hoop.

Hij keek opzij naar Quentin Leah. De Hooglander bekeek het Hoenderwoud met een bevreemde blik op zijn magere, door de strijd getekende gelaat. De blik weerspiegelde zijn onvermogen zich voor te stellen wat hun daar wachtte, aangezien hij de Graak nog niet had gezien. Afgezien van Rodo zelf had niemand het beest gezien. Dat was een deel van het probleem, natuurlijk. Hij wist waar ze het tegen op moesten nemen. De anderen — zowel de nomaden als de nieuwkomers — mochten bereid zijn het regenwoud in te gaan en het beest het hoofd te bieden, maar hijzelf voelde daar niets voor. Wat er met Tian Cross en Rimpel Bont was gebeurd, stond hem nog levendig bij. Hij had weinig lust om nog meer levens op het spel te zetten. Hij wilde niet nog meer doden op zijn geweten hebben.

Maar het was meer dan dat. Hij kon het zichzelf wel bekennen. Hij was bang. Het was lang geleden — zo lang dat hij zich de laatste keer niet kon heugen — dat hij ergens bang voor was geweest. Maar hij was bang voor de Graak. Hij voelde het in zijn bloed. Hij rook het aan zijn huid. Het was een gevoel dat hem tot in zijn dromen achtervolgde en maakte dat hij rillend en met grote ogen wakkerschrok. Hij kon er zich niet van bevrijden. Te moeten aanzien hoe zijn mannen stierven, hoe ze door tanden en klauwen verscheurd werden, zijn eigen dood zo dichtbij te voelen dat hij zich al voorstelde dat zijn botten en bloed over de dalbodem verspreid lagen, had hem diep ontmoedigd. Hoewel hij tegen zichzelf zei dat zijn angst slechts van tijdelijke aard was en zou wijken voor zijn ervaring en vastberadenheid, was hij er niet gerust op. De enige manier om dit gevoel kwijt te raken, besefte hij, was door het Hoenderwoud in te gaan en de Graak het hoofd te bieden.

Hij stond op het punt het te gaan doen.

'Ik zal je niet vragen om met me mee te gaan,' zei hij tegen Quentin Leah zonder hem aan te kijken.

'Hij zal het niet vragen, maar hij zal duidelijk genoeg maken dat hij het verwacht,' snoof Spando Froy. 'En dan zal hij een manier vinden om je het idee te geven dat je het zelf hebt bedacht!'

Altmer schonk de scheepsbouwer een duistere blik, en grijnsde toen ondanks zichzelf. Iets aan de ander amuseerde hem, zelfs nu. De eeuwig koele blik, het gefronste voorhoofd, de norse houding — iets. Spando Froy zag het glas altijd als halfvol en stond altijd klaar om zijn kijk op de wereld te delen met wie er maar dicht genoeg in de buurt was om te luisteren.

'Hou je opinies maar voor je, Zwartbaard,' zei hij, een vlieg uit zich gezicht vegend. 'Anderen vinden ze niet zo amusant. De Hooglander is vrij om te doen wat hij verkiest, net als iedereen in deze kwestie.'

Quentin Leah zag er vanmorgen beter uit, minder spookachtig en houterig dan de dag ervoor toen hij met Bek en de heks was binnengebracht. Altmer moest nog steeds wennen aan het idee haar in de buurt te hebben, maar hij had er niet zoveel moeite mee als zijn zuster. Kleine Rooie haatte de heks en zou haar de dood van Havik niet snel vergeven. Misschien zou het schelen dat Bek terug was. De gedachte hem te verliezen had haar meer van streek gemaakt dan hij van haar gewend was. Hij begreep haar gevoelens voor Bek niet, maar herkende ze snel genoeg voor wat ze waren.

Hij zuchtte. In elk geval waren ze nu met méér dan drie dagen geleden, toen Rimpel en Tian waren gestorven. Waren de nomaden toen nog maar met zes geweest, sindsdien waren hun gelederen weer versterkt. De vleugelruiters waren het eerst verschenen. Ze waren komen aanvliegen uit de wolken op een winderige dag waarop regen alles bijna twaalf uur lang had doorweekt. Daarna had Po Kelles Panax, de elfenjager Kian en dat vreemd uitziende roodachtige volk gevonden die ze de Rindgen noemden. Het had de Rindgen nog twee dagen reizen gekost om hen te bereiken, maar nu bivakkeerden ze een paar mijl naar het oosten op een bebost plateau hoog in de bergen, verborgen voor zoekers, in afwachting van wat er hier beneden zou gebeuren.

Van hun leider, de man die Panax Obat noemde, hadden ze gehoord dat het dal het Hoenderwoud heette. De man had ook weet van het wezen dat daar huisde. Obat had het niet met eigen ogen gezien, maar toen Panax hem voor een gesprekje mee naar beneden bracht en Altmer het hem beschreef, herkende hij het meteen. Hij was zo opgewonden geworden dat het leek alsof hij ervandoor zou gaan. Zijn drukke gebaren en een stroom van woorden die zelfs Panax moeite had te vertalen, getuigden van de omvang van Obats angst. Het was duidelijk dat wat de anderen ook zouden doen, noch Obat, noch een van de andere Rindgen van zins was om zelfs maar in de buurt van het wezen te komen... 'Een Graak,' zei Obat steeds opnieuw tegen Panax. De rest van wat hij zei had iets te maken met de aard van het beest, met zijn onoverwinnelijkheid en heerschappij over bergvalleien als het Hoenderwoud, waar het aasde op schepsels die dom of onvoorzichtig genoeg waren om zich te dichtbij te wagen.

 

Weten wat het was hielp het probleem niet uit de wereld, want Obat had geen idee wat ze met het wezen aan moesten. Graaks dienden gemeden te worden, nooit tegemoet getreden. Zijn informatie hielp Altmer niet erg verder. Het overtuigde hem eerder van zijn machteloosheid. Wat hier nodig was, was magie van het soort dat Loper bezat. Of Quentin Leah misschien. In de vorm van zijn zwaard, een wapen dat effectief was geweest tegen de kruipers van Ylokwon.

Maar verder kon hij niet gaan om de hulp van de Hooglander te vragen. Hij zou het eerder moeten afraden. Maar dan zou hij alleen het Hoenderwoud in moeten, en hij dacht niet dat hij dat aankon. Hoewel hij een dapper man was, was zijn moed zo volledig ondergraven dat hij zich al misselijk voelde als hij alleen maar op het regenwoud neerkeek. Hij had zijn angst voor iedereen verborgen, maar die was er wel - tot in zijn diepste vezels, onontkoombaar en ontmoedigend. Hij kon het niet opbiechten, zeker niet aan Kleine Rooie. Niet dat zij het niet zou begrijpen of hem niet zou willen helpen. Het was de blik die hij in haar ogen zou zien. Hij was de broer op wie ze altijd had gesteund en op wie ze zo trots was. Hij zou het niet kunnen verdragen dat ze ontdekte dat hij op de vlucht was geslagen terwijl zijn mannen stierven.

De Hooglander keek hem aan. 'Goed, ik ga mee.'

Grote Rooie ademde langzaam uit en hield zijn gezicht in de plooi.

'Ik ga,' vervolgde Quentin Leah, 'maar Bek blijft hier. De magie die hij bezit is nieuw voor hem. Hij heeft er niet de ervaring mee die ik met het zwaard van Leah heb. Ik zet zijn leven niet op het spel.'

De magie die de Hooglander bezat was ook behoorlijk nieuw voor hem, afgaande op wat de druïde Altmer had verteld. Maar Grote Rooie was niet van plan daarover te debatteren. Hij pakte alle hulp met beide handen aan, als dat betekende dat hij de hand kon leggen op de diapsoonkristallen. Hij wist niet wat hun komst hier te betekenen had, maar veel kon het niet zijn. Ze waren er voornamelijk in geslaagd een groot aantal van hun vrienden te verliezen, niet bepaald een reden voor een reis. Je hoefde niet helemaal hierheen te komen om je te laten doden. Zijn frustratie met een en ander kwam weer eens bovendrijven. Hij had er alles voor over om hier weg te komen.

Voordat hij de Hooglander kon antwoorden, dook van de ene kant Ruta met Bek Ohmsford tussen de bomen op en van de andere kant Panax, die eerder was vertrokken om een makkelijker weg omlaag langs het klif te vinden.

'Morgen, jongeheer Bek!' riep de dwerg vrolijk toen hij hen in het oog kreeg. Met een brede grijns op zijn vierkante, open gezicht zwaaide hij naar hen. "Weer terug onder de levenden, zie ik! Je ziet er vandaag stukken beter uit!'

Bek zwaaide terug. 'Jij ziet er nog ongeveer hetzelfde uit, maar dat is niet met slaap te verhelpen!'

Ze kwamen samen op de klifrand met Spando Froy, Quentin en Altmer en ze schudden elkaar de hand. Het gezicht van de Hooglander betrok toen hij besefte wat er ging gebeuren en dat hij dat niet kon verhinderen. Altmer haalde inwendig zijn schouders op. Aan sommige dingen was nu eenmaal niets te doen. In elk geval leek zijn zuster weer zichzelf. Bijna stralend. Hij staarde haar verrast aan, maar ze meed zijn blik.

'Ik heb de hele rand van het klif verkend,' vertelde Panax hun, zich niet bewust van de waarschuwende blik van de Hooglander. 'Verderop is een pad. Veel soeps is het niet, maar genoeg voor een afdaling zonder touwen. Het komt uit op een vlakte, zodat we veel beter kunnen zien wat ons daar wacht dan Grote Rooie toen hij het woud in trok.'

Hij zweeg en keek toen opzij naar Bek. 'Ik vergat even dat je net wakker bent. Je weet niet wat er gebeurd is.'

'Met de Graak en de kristallen?' zei Bek. 'Dat weet ik. Ik heb er onderweg hier naartoe alles over gehoord. Wanneer vertrekken we?'

'Nee!' Ruta Meridian draaide zich woest naar hem om. 'Jij gaat niet! Je bent nog niet beter!'

'Ze heeft gelijk,' zei Quentin Leah met een strenge blik naar zijn neef. 'Wat haal je in je hoofd? Ik ben wekenlang bang geweest dat je dood was! Dat wil ik niet nog eens doormaken! Jij blijft hier. Grote Rooie en ik kunnen dit afhandelen.'

'Wacht eens even,' gromde Panax. 'En ik dan?'

'Jij gaat ook niet!' snauwde Quentin. Twee is al riskant genoeg.'

De dwerg trok een wenkbrauw op. 'Ben jij ineens veel beter in overleven dan wij?'

Bek keek Quentin donker aan. *Wat geeft jou het idee dat je het recht hebt om te beslissen of ik ga of niet? Ik beslis zelf wat goed voor mij is, niet jij! Waarom zou ik hierboven blijven? Wat is er geworden van onze belofte om op elkaar te passen?'

"Nou, als jullie gaan, ga ik ook!' riep Ruta Meridian uitdagend. Tot dusver ben ik degene die het best op iedereen heeft gepast! Jullie gaan me niet achterlaten! Niemand gaat mij achterlaten!' Ze keek woedend van de een naar de ander. Wie van jullie wil proberen me tegen te houden?'

Ze stonden nu allemaal als kemphanen tegenover elkaar in de middaghitte, zo opgewonden krakelend dat ze nauwelijks naar elkaar luisterden. Spando Froy zweeg, met zijn donkere gezicht omlaag om de glimlach om zijn lippen te verbergen. Zijn hoofd schudde langzaam heen en weer.

Altmer luisterde geërgerd toe en vroeg zich af wanneer hij zou ingrijpen en of dat iets zou uithalen. Eindelijk had hij genoeg gehoord. 'Hou op met dat geschreeuw!' brulde hij.

Ze hielden op met bekvechten en keken hem met rode, bezweten koppen aan.

Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Nu de druïde dood is, leid ik deze expeditie. Zowel aan boord van het schip als op de grond. Dat betekent dat ik beslis wie er gaat.'

Zijn ogen bleven even op Bek rusten — Bek, die er langer en sterker uitzag dan hij zich herinnerde. Volwassener. Hij was geen jongen meer, besefte de nomadenkapitein verrast. Wanneer was dat gebeurd? Hij wierp een snelle blik op zijn zuster en zag de zaken ineens in een nieuw licht. Ze keek hem aan alsof ze hem elk moment naar de keel kon vliegen.

Hij keek snel weg naar het dal, de bron van zijn angsten. Hij vroeg zich opnieuw af waarom hij dit hele eind was gekomen. Om het geld? Ja, dat hoorde erbij. Maar het was ook een behoefte geweest om aan de Prekkendorran en de Federatie te ontkomen. Een behoefte om een nieuw land te zien, naar een plek te reizen waar hij nog niet was geweest. Een behoefte aan vernieuwing. We zijn niet langer met velen,' zei hij, nu wat kalmer. 'Een handjevol maar, dus moeten we goed op elkaar passen. Bekvechten is een verspilling van tijd en energie. Er is maar één ding belangrijk en dat is dat we de lucht in kunnen en hier wegkomen.'

Hij wachtte niet op hun antwoord. 'Kleine Rooie, jij blijft hier. Als er iets met mij gebeurt, ben jij de enige die de Jerle Shannara weer naar huis kan vliegen. Bek zou het kunnen proberen, maar hij kan niet navigeren. Je bent trouwens een wrak. Gebroken ribben, een gebroken arm — als je jezelf daar beneden moet verdedigen, zit je lelijk in de nesten. Ik wil je niet hoeven redden. Dus jij blijft boven.'

Ze was woest. 'Ben je bang dat je me moet redden? Wie heeft jou uit de Federatiegevangenis gekregen? Wie heeft...'

'Ruta.'

'... de Zwarte Maaizeis van de rets gekaapt en zou haar met een beetje hulp hebben kunnen houden? En Zwartbaard? Die staat daar met zijn hoofd omlaag en zijn mond dicht te hopen dat niemand zich zal herinneren dat hij net zo goed een luchtschip kan besturen als ik! Nee, geen woord, Spando! Zeg niets om me te helpen!'

'Ruta.'

‘Nee! Het is niet eerlijk! Hij kan net zo goed navigeren als ik! Je kunt me niet verbieden om te gaan, alleen omdat ik...'

'Ruta!' Zijn stem had ijzer kunnen smelten. 'Vier van ons zijn risico genoeg. Je blijft hier.'

'Dan blijft Bek bij mij! Hij is ook gewond!'

Altmer staarde haar aan. Waar had ze het over? Bek was haar zorg niet. Niet zo erg als jij. Trouwens, we zouden zijn magie nodig kunnen hebben.'

Ze keek hem een ogenblik lang kwaad aan. Hij kon zien dat ze op de rand van instorten stond. Dat zou de eerste keer zijn dat hij dat meemaakte; hij had haar zelfs nooit in de buurt zien komen. Heel even heroverwoog hij zijn beslissing, omdat hij zich realiseerde dat er meer aan de hand was dan haar woorden hem vertelden.

Maar voordat hij iets kon zeggen, draaide ze zich om en beende terug naar het luchtschip, één bonk woede en frustratie. 'Prima!' riep ze over haar schouder. 'Doe maar wat je wilt! Jullie zijn allemaal dwazen!'

Hij zag haar tussen de bomen verdwijnen. Dat was dat, dacht hij. Niets aan te doen. Zijn volgende confrontatie was trouwens al ophanden. Ruta Meridian mocht dan woedend zijn, maar Quentin Leah was witheet. 'Ik heb je gezegd dat ik niet ga als Bek gaat! Dacht je dacht ik het niet meende?' Hij kreeg de woorden bijna niet uit zijn mond. 'Zeg hem dat hij niet mee kan, Grote Rooie. Zeg het, of ik ga niet mee.'

Bek begon te spreken, maar Altmer hief zijn hand om hem het zwijgen op te leggen. 'Dat kan ik niet doen, Hooglander. Het spijt me dat het anders is gelopen dan jij wilde, maar daar kan ik niets aan veranderen, dus dreigen heeft geen zin. Bek heeft het recht om zelf uit te maken wat hij wil. Jij ook. Als je niet wilt, hoef je niet te gaan.'

Er viel een lange stilte, waarin de nomade en de Hooglander elkaar aanstaarden. Quentin Leah had iets gevaarlijks over zich, alsof weinig hem nog raakte. Altmer kon niet weten wat Quentin had doorgemaakt om uit Kastellaber weg te komen en hen te vinden, maar het moest afschuwelijk zijn, en het had hem getekend. 'Het spijt me, Hooglander,' zei hij, hoewel hij niet wist wat hem zo speet, behalve de blik in de ogen van de ander.

'Quentin,' bracht Bek rustig in het midden. Hij legde een hand op de schouder van zijn neef. 'Laten we niet zo bekvechten.'

'Je mag niet gaan, Bek.'

'Natuurlijk wel. Ik moet wel. We hebben beloofd dat we op elkaar zouden passen, weet je nog? We hebben dat elkaar pas nog beloofd.

Dat betekende iets voor me. Dat zou het voor jou ook moeten. Nu komt het erop aan. Toe.'

Quentin bleef even stil. Hij keek zo wanhopig dat Altmer hem tot alles in staat achtte. Toen schudde hij zijn hoofd en legde zijn hand over die van Bek. 'Goed dan. Het bevalt me niets, maar vooruit. We gaan allebei.'

Ze stonden elkaar even aan te kijken, zich bewust van het feit dat de teerling was geworpen. Quentins woorden bezegelden hun betrokkenheid bij een taak die welbeschouwd te gevaarlijk was om zelfs maar te overwegen. Maar het was gewoon de laatste in een lange reeks. Bovendien woog hun beslissing om ook deze taak op zich te nemen niet langer zo zwaar als weleer. Spelen met je leven was een normale zaak geworden.

We moeten een plan maken,' zei Panax.

Grote Rooie keek over zijn schouder om te zien waar zijn zuster was. Ze was uit het zicht en hij wenste ineens dat ze het er niet zo bij hadden gelaten.

'Ik heb al een plan,' zei hij.

De dwerg keek omlaag naar de groene diepten van het Hoenderwoud. Wanneer gaan we het doen?'

Altmer dacht even na. De zon neigde al naar het westen, maar het was nog volop licht en de hemel was helder. Het zou nog uren duren voor het donker werd.

We doen het nu,' zei hij.