1
Los Angeles, Californië
Maandag 22 juni 1942
Een hele, kostelijke week samen! Allie Miller klampte zich vast aan de belofte van haar beste vriendin en aan het treinkaartje dat die belofte in vervulling zou laten gaan.
Allie volgde het pad van ingelegd marmer door het Union treinstation en ademde de betovering van het reizen in; dit was haar eerste reis naar het noorden. In haar hart zong een lied van verwachting. Toch was het slechts een ijl wijsje, een eenvoudige melodie zonder begeleiding om de muziek te laten resoneren.
Ze keek even naar haar vaste vriend, die naast haar liep. ‘Jammer dat je niet mee kunt.’
Baxter haalde zijn schouders op, keek naar een passerend groepje soldaten en haalde zijn sigaret uit zijn mond. ‘De oorlog is niet opgehouden omdat Betty Jamison toevallig besloten heeft te gaan trouwen.’
Allie kromp ineen bij deze dissonant. Haar taak als bruidsmeisje mocht dan onbeduidend lijken, maar zij vatte die even serieus op als J. Baxter Hicks zijn plichten als bedrijfsleider.
Samen liepen ze de wachtkamer in, waarin de stijl van het Spaanse kolonialisme gecombineerd werd met moderne, gestroomlijnde vormen. Boven hun hoofden liep de zoldering met houten balken in een punt uit; ijzeren kroonluchters verlichtten honderden mannen in het wit en blauw van de marine of het kaki en olijfgroen van de landmacht. Geen van de mannen wierp Allie een tweede blik toe. Toen haar moeder zich echter half van haar zitplaats verhief om hen met haar gehandschoende hand te wenken, trok haar blanke, blonde schoonheid tientallen blikken.
Vader stond zijn zitplaats aan Allie af. ‘Heb je je treinkaartje veilig weggestopt?’
‘In mijn handtas.’ Ze glimlachte om zijn beschermende houding en ging in de diepe, leren stoel zitten. ‘En ja, moeder, ik heb de kruier gevraagd of hij voorzichtig wil doen met mijn bagage.’
‘Goed zo. O, de gedachte alleen al dat er iets met die japon zou gebeuren...’ Ze klakte met haar tong. ‘Het is een schande, dat tekort aan zijde, maar je hebt mijn baljapon werkelijk heel aardig vermaakt, dat moet ik zeggen. In die japon zie je er zowaar bijna aantrekkelijk uit.’
Allie verstijfde, maar ze zei: ‘Dank u wel.’ Moeder bedoelde het goed, en Allie kon moeilijk een compliment voor haar uiterlijk verwachten. Niettemin voelde ze verdriet in zich opkomen. Nee! Zelfmedelijden was niets anders dan verkapte trots, en ze weigerde eraan toe te geven.
‘En, Stan, nog nieuws over de verzending van die onderdelen?’ Baxter en haar vader kuierden een eindje weg en gingen tegen de muur staan leunen. De mannen zouden voor vader en zoon kunnen doorgaan met hun bruine haar en blauwe ogen, hun goed gesneden pak en hun liefde voor het bedrijf Miller Kogellagers.
Moeder plukte een pluisje van de mouw van Allies geelbruine linnen mantelpakje. ‘Sinds je diploma-uitreiking ben je nog maar een maand thuis geweest en nu ga je alweer aan de boemel, helemaal naar de andere kant van de staat.’
Allie omklemde haar handtasje met daarin het treinkaartje, dat ze moeizaam had verworven door de bezwaren van haar moeder een voor een te weerleggen. ‘Het is maar een week, en daarna blijf ik thuis.’
‘Niet voor lang.’ Moeder richtte haar grote, groene ogen – de enige uiterlijke schoonheid die Allie van haar geërfd had – op Baxter. ‘Jullie hebben al bijna vijf jaar vaste verkering. Hij zal je binnenkort wel ten huwelijk vragen.’
Baxter stond tussen twee hoog oprijzende ramen: een donker silhouet, omlijst door lichtbundels die schuin naar binnen vielen en zich door de nevel van sigarettenrook boorden.
Allie kreeg een wrange smaak in haar mond, en haar maag trok samen. Zouden alle vrouwen zich onpasselijk voelen bij de gedachte aan een huwelijksaanzoek? ‘Tijd voor het gearrangeerde huwelijk.’
‘Pardon?’
Snel richtte Allie haar volle aandacht weer op haar moeder. ‘Dat bedoelde ik niet. Ik bedoelde –’
‘Lieve help. Je denkt toch niet werkelijk dat dit een gearrangeerd huwelijk is?’ vroeg moeder met gedempte stem. ‘Ja, Baxter is natuurlijk wel de enige man aan wie je vader ooit zijn bedrijf zou willen nalaten, maar jouw welzijn is voor ons van het hoogste belang, en –’
‘Dat weet ik. Dat weet ik.’ Allie hoorde dat haar stem een half octaaf hoger klonk door de spanning, en ze probeerde haar moeders zorgen weg te nemen door te glimlachen. ‘Ik weet dat Baxter een geschenk uit de hemel is.’
Moeders gezicht liet de goedkeuring doorschemeren die Allie altijd misliep. ‘Ja toch? Hij is een keurige jongeman en hij zal je beslist gelukkig maken.’
Gelukkig? Baxter Hicks zou nooit de vervulling van haar kinderlijke dromen over de liefde betekenen, maar als God het wilde, zou Baxter haar een gezin schenken en dat moest voldoende zijn om haar tevreden te stellen. Bovendien was dit huwelijk het beste voor haar ouders, voor Baxter en voor Allie zelf. Dat was het opofferen van een droom wel waard.
Waarom riep deze melodie dan geen weerklank op in haar hart?
Luitenant Walter Novak leunde met zijn rug tegen de muur van het Union treinstation, met één voet op zijn legertas. De koelte van de muur drong door de wol van zijn uniformjasje heen. Dat was een aangenaam gevoel.
Bijna even aangenaam als het matras waarop hij vannacht geslapen had in het huis van Frank Kilpatrick, zijn beste vriend bij de 306e Bombardementseenheid. Zijn laatste verlof: tien nachten goed slapen, dertig goede maaltijden, daarna terug naar de basis en dan de oorlog in. Eindelijk zou hij zijn van God gegeven talent als piloot kunnen gebruiken en iets kunnen doen wat de moeite waard was.
Walt tuurde in zijn lunchzakje. Het was ontzettend aardig dat Eileen een boterham met kipsalade voor hem klaargemaakt had. Tenslotte had ze voor het eerst in maanden haar echtgenoot thuis, liepen er drie schreeuwende jongetjes rond en had ze een dikke buik van de volgende Kilpatrick.
Walt haalde het beste deel van de maaltijd uit het zakje: een sinaasappel van de boom van de familie Kilpatrick, groot, glanzend en tjokvol zoet sap. Hij plantte een kus op de schil, even glad als het leer van zijn vliegeniersjack. ‘Hallo, schoonheid.’ Om deze buit te bemachtigen had hij een ladder gebruikt; hij had tientallen minder lekkere sinaasappels gepasseerd die hij gemakkelijk had kunnen plukken. Frank had hem een stijfkop genoemd.
Walt grijnsde bij de herinnering. ‘Geen stijfkop. Een doorzetter.’ Na een jaar legervoedsel had hij gesnakt naar vers fruit. Vroeger had hij vaak samen met zijn broers op het gras in de boomgaard gelegen en tientallen nectarines gegeten. Moeder had echt op hen moeten inpraten om er nog een paar over te houden voor de eigengemaakte jam. Ook hadden ze vaak pruimen weggekaapt, vlak voordat ze rijp waren, en vervolgens beweerd dat de vogels ze gepikt moesten hebben.
Een stem uit de luidspreker mompelde iets over de Daylight, zijn trein. Walt liet de sinaasappel weer in het zakje vallen, slingerde zijn legertas over zijn schouder en baande zich een weg door de wachtkamer, die even groot was als een hangar. Het wemelde hier van de militairen. Op zijn perron verdampte een wolk stoom en kwam de zwarte lak met rode en oranje strepen van de San Joaquin Daylight tevoorschijn. Nee, de trein was nog niet klaar; er kon nog niet ingestapt worden.
Walt bedwong zijn enthousiasme, liet zijn legertas in de bagagewagon leggen en duwde zijn uniformpet stevig over die onmogelijke krul die altijd over zijn voorhoofd hing. Daarna slenterde hij weer naar binnen en bekeek de tijdschriften bij de kiosk. Als hij de Time kocht, zou hij nog steeds genoeg geld hebben om de kruiers een fooi te geven en onderweg een paar flesjes cola te kopen.
Een aantrekkelijke blondine met een blauwe japon stond in de rij voor de kiosk. Haar blik viel op de zilveren vleugels op zijn borst en de gouden strepen op zijn schouders, die aangaven dat hij tweede luitenant was, en ze begon al half te glimlachen.
Walts keel kneep dicht. Zijn hele lichaam verstijfde. Zelfs al zou hij iets te zeggen gehad hebben, dan had hij nog geen woord kunnen uitbrengen. Veel verder dan het kussen van sinaasappels kwam hij niet.
Frank Kilpatrick, die zelfs met een deurknop vriendschap kon sluiten, begreep er niets van. Maar voor Walt gold bij vrouwen één vraag: bezet of niet? Vrouwen die niet bezet waren, joegen hem meer angst aan dan een afslaande motor tijdens het opstijgen.
De blik van de jonge vrouw ging naar Walts gezicht. Haar ene neusvleugel ging omhoog en ze keek een andere kant op. Hij wist wat ze gezien had: bolle wangen en een grote, brede neus. Ja, ongetrouwde vrouwen waren anders. Die waren op jacht, keken kritisch en hadden meteen hun oordeel klaar. En hij voldeed nooit aan hun eisen.
Allie stapte naar buiten. Stoom met de lucht van verbrande olie wervelde om haar heen, en de trein pufte in een ritme dat de melodie in haar binnenste opstuwde.
‘Iedereen instappen!’
Allie wendde zich tot haar ouders. ‘Dank u wel dat ik deze reis mag maken. Ik kan niet vertellen hoeveel dit voor me betekent –’
‘Dat weten we,’ zei haar vader met een hartelijke glimlach. ‘Je kunt beter gaan als je nog een zitplaats wilt hebben. Weet je zeker dat de familie Jamison in Tracy op je wacht om je te helpen bij het overstappen?’
‘Ja, en voor alle zekerheid heb ik Betty’s telefoonnummer en de informatie over het overstappen bij me.’
Moeder zette de speld met diamantjes op Allies revers steviger vast. ‘Denk aan alles wat we je verteld hebben: hou je bagagebon op een veilige plek, hou je bezittingen dicht bij je en pas op met die militairen. Een uniform alleen maakt een man nog geen heer.’
Vader grinnikte. ‘Mary, je bezorgt Baxter nog nachtmerries over soldaten die zijn meisje afpakken.’
‘Daar maak ik me echt geen zorgen over,’ zei Baxter.
Het wijsje in Allies hoofd zakte naar mineur. Dat zei hij niet vanwege haar trouw.
Vader omhelsde haar. ‘Ik zal je echt missen, liefje, maar ik wens je een heerlijke week.’
In de armen van de man die haar altijd, haar leven lang, verdedigd had, voelde Allie haar stemming weer stijgen. Daarna draaide ze zich om naar Baxter. De romantiek van het treinstation, het afscheid en de stelletjes die elkaar omhelsden, zou hem vast niet onbewogen laten. Hoopvol keek ze naar hem op.
Baxter gaf haar een vluchtige kus op de wang. ‘Ga maar gauw. Veel plezier.’
Haar hart zakte terug naar de gebruikelijke locatie. Wat zou ze graag een keer meemaken dat een man naar haar keek alsof ze aantrekkelijk en bijzonder was. Eén keer maar.
Allie sloot zich aan bij de menigte instappende mensen. Boven aan het trapje draaide ze zich om omdat ze wilde zwaaien, maar de marinier die achter haar stond, belemmerde haar uitzicht. Ze stapte in de treincoupé, kuchend vanwege de dichte sigarettenrook, en baande zich een weg door het middenpad; lege plaatsen naast militairen vermeed ze zorgvuldig. De trein vulde zich snel.
‘Neem me niet kwalijk, juffrouw. Wilt u misschien bij ons komen zitten?’ Een donkerharige vrouw wees naar de bank tegenover haar, waarop al twee kleine kinderen zaten. De vrouw had een zuigeling in haar armen en zat naast een grotere jongen.‘Als u het niet vervelend vindt, tenminste. Het is wel een beetje krap, en –’
‘Dat lijkt me heel gezellig. Dank u wel.’ Allie maakte het zich gemakkelijk op de bank van dofrode stof, afgewerkt met donkerrood leer.
‘Ik ben drie.’ Het kleine meisje rechts van haar stak vier mollige vingertjes op.
‘O, wat een grote meid ben jij al.’
‘Pf.’ Het jongetje ernaast bonkte met zijn voet tegen de buitenwand van de trein. ‘Ze kan nog niet eens lezen. Ik wel.’
‘Nou ja, lézen...’ zei de grotere jongen tegenover Allie.
‘Zo is het wel genoeg, kinderen,’ zei hun moeder. ‘Val die aardige jongedame niet zo lastig.’
‘Ze zijn helemaal niet lastig.’ Allie merkte het slecht passende rode mantelpakje van de andere vrouw op en voelde zich verlegen met haar eigen elegante kleding. ‘En eh... Ik zou een handje kunnen helpen met de kinderen, als u dat prettig vindt.’
‘Dat zou ik bijzonder aardig vinden.’ De vrouw stak de speen van een zuigfles in de mond van het jongste kind. ‘Waar gaat u naartoe?’
‘Ik ga op bezoek bij mijn beste vriendin in Antioch, in de rivierdelta van de Sacramento. Ik kan haast niet wachten tot ik haar weer zie. Betty was mijn kamergenootje op het Scripps College in Claremont. Ze gaat trouwen, en ik mag bij haar bruiloft zijn.’ Allie werd tureluurs van haar eigen geklets. Waarom draafde ze altijd zo door als ze zenuwachtig was?
‘Wat aardig van haar. U zult het vast naar uw zin hebben.’ De vrouw stootte de jongen die naast haar zat, even aan. ‘Donnie, raap de pop van je zusje even op, wil je? Lonnie, hou op met dat gebonk.’
Allie glimlachte. Deze moeder leek geen assistentie nodig te hebben.
Meteen zakte haar glimlach weer weg. In het gangpad van de volgepakte trein stond een vrouw, en geen van de militairen bood haar zijn zitplaats aan. Misschien zouden ze dat wel gedaan hebben als ze jong en aantrekkelijk, of juist oud en fragiel geweest was. Maar ze was zwaargebouwd en van middelbare leeftijd, en ze had een donkere huidskleur.
‘Mevrouw?’ Een man stond op en wees op zijn zitplaats. Het was een man in olijfgroen uniform met een officierspet op zijn zwarte haar.
De vrouw schonk hem een brede glimlach, ging zitten en greep hem bij zijn arm. ‘God zegene je. Ik bid voor jullie allemaal, voor alle jongens in uniform; ik vraag de Almachtige om jullie te bewaren. Hoe heet je, beste jongen?’
‘Walter, mevrouw, en dank u wel. Als ik moet kiezen, heb ik liever gebeden dan een zitplaats.’ Hij tikte tegen zijn pet en deed een stap naar voren, in Allies richting, met een glimlach op zijn ronde gezicht.
Een uniform mocht een man dan geen heer maken, maar vriendelijkheid en goede manieren deden dat wel. Allie genoot van deze nieuwe, diepe toon en van het aangename akkoord dat eruit voortkwam.