22

 

 

 

Thurleigh

13 november 1942

 

Wat zouden de mensen thuis ervan zeggen als ze hoorden dat hij koning George VI met eigen ogen gezien had? Walt kon bijna niet wachten om het hun te vertellen.

 Hij fietste over de weg die van de woonbarakken naar het westen leidde en passeerde een groep mannen op fietsen. Niet alleen de koning, maar ook de hoogste omes van de Achtste Luchtmacht zouden op bezoek komen: generaal Carl Spaatz, generaal Ira Eaker en generaal Newton Longfellow.

 Walt passeerde het complex van werkplaatsen en kantoren, dat gedomineerd werd door vier enorme, ter camouflage beschilderde hangars. Hij ontweek een gat in het wegdek voor het hoofdkwartier. De 306e Bombardementseenheid had een maand aan de grond moeten blijven vanwege het slechte weer en intussen was de basis veranderd in één grote modderpoel.

 Hij moest zich in gala-uniform verkleden voor het hoge bezoek, maar daar wachtte hij liever mee. Hoe minder wasgoed hij had, hoe beter.

 ‘Hallo, Dominee.’

 ‘Hallo daar.’ Hij liet het fietsstuur los en zwaaide naar Franks copiloot.

 ‘Je gaat de verkeerde kant op,’ riep Petrovich. ‘Die schoenen moet je nodig poetsen.’

 ‘Later. Eerst wil ik Flossie nog even bekijken.’

 ‘O ja? Als je daar toch bent, bekijk Pearl dan ook maar.’

 Walt salueerde, maar hij was niet van plan dat te doen. De schildering op de neus van String of Pearls toonde de achterkant van een op haar zij liggende blondine die over haar schouder glimlachte, gekleed in niets meer dan een paar schoenen met hoge hakken en een parelketting. Die beschildering irriteerde hem. Hij hield van het liedje String of Pearls. Op dat liedje had hij met Allie gedanst.

 Bij de controletoren sloeg hij rechtsaf en reed hij de randrijbaan op. Zesendertig parkeerplaatsen voor bommenwerpers waren aan de randrijbaan verbonden als de bladeren aan een wijnrank.

 ‘Dominee?’ Bob Robertson, de piloot van Pearl, rende in zijn richting. ‘Ik moet je spreken.’

 Uit de toon waarop hij dat zei, maakte Walt op dat het geen vriendschappelijk gesprek zou worden. Hij stapte van zijn fiets. ‘Wat is er?’

 ‘Zit jij hierachter? Hoe kon je Pearl dit aandoen?’

 ‘Pearl?’

 ‘Doe niet zo onschuldig. Kijk!’ Bob omklemde Walts arm met zijn vlezige hand.

 Walt schudde zich los en liet de fiets op de grond vallen. ‘Laat los. Ik kom al.’

 Een stuk of tien mannen stonden bij het vliegtuig; ze wezen ernaar en maakten ruzie. Eindelijk kon Walt de schildering op de neus eens rustig bekijken, want de vrouw was aangekleed. Nu droeg ze een vliegeniersjack, dat haar achterste bedekte en langs één schouder afhing om haar parels goed te laten uitkomen.

 Hij knipperde met zijn ogen. Sjonge, dat zag er goed uit.

 ‘Dit heb jij gedaan, Dominee. Dat weet ik zeker,’ zei Bob.

 ‘Nee, ik ben niet zo’n kunstenaar.’

 ‘Dat liegt hij,’ zei iemand. ‘Ik heb hem zien houtsnijden.’

 ‘Ja, technische dingetjes, vliegtuigen. Ik ben een techneut, geen kunstenaar.’ Maar hij kénde wel een kunstenaar, iemand die bovendien ervaring had met het schilderen van vliegeniersjacks.

 ‘Weet je,’ zei een van de mannen, ‘ik vind haar zo nog verleidelijker.’

 Er werd afkeurend gejoeld.

 ‘Dat meen je niet.’

 ‘Ben je soms blind?’

 ‘Nee, Joe heeft gelijk. Nu word je nieuwsgierig naar wat ze te bieden heeft.’

 ‘Maar we konden al zien wat ze te bieden had!’

 Bob tuurde door zijn wimpers naar zijn vliegtuig. ‘Weet je, Joe heeft misschien wel een punt.’

 Nu hij van verdenking ontheven was, liet Walt de discussie over aan de bemanning. Hij stapte weer op en fietste naar Flossie, die op een van de parkeerplaatsen rondom de Whitwick Green boerderij geparkeerd stond. Op een Amerikaans vliegveld had hij nog nooit burgers, vee of gewassen gezien, maar de Britten hadden boerenland even hard nodig als luchtmachtbasissen.

 Flossie zag er van hieraf geweldig uit. Het grondpersoneel had haar goed gerepareerd. Na de maand slecht weer had Walt drie missies achter elkaar gevlogen. Op 7 november was de 306e Bombardementseenheid naar Brest gevlogen en hadden ze de basis van Duitse onderzeeërs gebombardeerd zonder slachtoffers of schade aan de vliegtuigen; dat was een ‘melkvlucht’ geweest, een makkie. Daarna hadden ze opnieuw Lille gebombardeerd en één B-17 verloren. Maar de volgende dag had de een of andere idioot van het Bombardementscommando hun bevolen de duikbootdokken in St. Nazaire te bombarderen vanaf een hoogte van nog geen 2300 meter, wat te laag was. Het afweergeschut kon bijna niet missen, en drie vliegtuigen werden neergehaald.

 Die avond werden de meeste mannen stomdronken.

 Flossies Fort was nauwelijks beschadigd. De bemanning hield vol dat de koe en het voorlezen uit de Bijbel hun geluk gebracht hadden. Walt vond het vreselijk dat ze zo bijgelovig waren en op rituelen vertrouwden, maar de bemanning functioneerde nu tenminste als een eenheid. Cracker was nog steeds waardeloos in de cockpit, maar hij was zo wijs zich gedeisd te houden en de mannen keken ook niet meer tegen hem op.

 Walt reed naar zijn eigen vliegtuig. J.P. Sanchez stond op een steiger en werkte de reparaties van de metaalbewerkers af met de juiste kleuren. Pete Wisniewski, de boordschutter die rechts in het midden van het vliegtuig werkte, zwaaide Walt toe. De eerste missie had bewezen dat één boordschutter in het midden niet genoeg was, en overal op de basis waren nieuwe boordschutters gerekruteerd. Pete, een forse, blonde jongeman, was oorspronkelijk als medisch student op Thurleigh gestationeerd.

 Walt plantte zijn voeten aan weerszijden van de fiets en leunde op het stuur. ‘De mannen van Pearl zijn nijdig.’

 ‘Meen je dat nou?’ J.P. tamponneerde zwarte verf op het bijbelvers dat onder de koe stond: ‘HEER, mijn rots, mijn vesting, mijn bevrijder, God, mijn steenrots, bij u kan ik schuilen.’

 ‘Het lijkt erop dat iemand een vliegeniersjack over de dame heen geschilderd heeft,’ zei Walt.

 ‘Bekladding van staatseigendom? Si, si, señor. Geef de Mexicaanse gastarbeider maar weer de schuld.’

 Walt grinnikte. ‘Ik zou het eerder verbetering van staatseigendom noemen.’

 ‘Weet je, de koning komt eraan. We kunnen hem niet naar blote vrouwen laten kijken.’

 Pete knikte. ‘Op zesduizend meter hoogte krijg ik ijspegels in mijn wenkbrauwen.’

 Walt schoot in de lach. ‘Dus wij dragen leer en schapenvacht, maar Pearl...’

 J.P. haalde zijn schouders op en doopte zijn verfkwast in de verf. ‘Ze zag eruit of ze het koud had.’

 

 ‘Toen Eleanor Roosevelt vorige maand in Londen was, heeft ze ons warmere sokken en snellere post beloofd, en ze is over de brug gekomen.’ Frank wapperde met een brief. ‘Kijk maar. Slechts twee weken oud.’

 Walt sorteerde zijn stapel post. ‘Nou nog sokken.’

 ‘Ik neem genoegen met post. Die is zo hartverwarmend dat mijn tenen me niet meer kunnen schelen.’

 Ze waren in de nissenhut, de uit stalen golfplaten opgebouwde halve cilinder waarin tweeëndertig officieren huisden.

 Walt ging op zijn veldbed zitten. Hij had brieven van zijn ouders, een brief van Ray uit Texas, een heel oude brief van Jim Carlisle uit het Grote Oceaangebied en twee brieven van Allie. Ook was er nog een groot, zwaar pakket van Allie. Wat was dat nou? Had ze zijn model van de B-17 gesloopt en teruggestuurd?

 Frank knoopte zijn stropdas. ‘Daar heb je geen tijd voor.’

 ‘Alleen het pakket. Ik zal opschieten.’ Walt sneed met zijn zakmes het touwtje door en tilde de deksel op. Bladmuziek en een briefje.

 

Gisteren heb ik nog wat muziek gekocht om voor de patiënten in het ziekenhuis te spelen. Ik herinnerde me dat jij het over een piano in de officiersmess had, en over een tekort aan bladmuziek. Ik hoop dat je dit kunt gebruiken.

‘Tangerine’ herinnerde mij aan de sinaasappel die je in de trein weggegeven hebt. Een liedje over een meisje dat naar fruit genoemd is, leek me bijzonder geschikt voor jou.

Ik hoop ook dat je plezier hebt van de appelmoes. Baxter zegt dat deze partij appelmoes goed gelukt is.

 

Appelmoes! Walt gooide een paar proppen krantenpapier opzij en vond een glazen weckpot. Nee, twee potten met een inhoud van meer dan een liter!

 ‘Appelmoes?’ vroeg Frank. ‘Eerst perzikenjam en nu appelmoes. Dat meisje is echt dol op je.’

 Was het maar waar... Hij glimlachte toch maar. Franks commentaar was bedoeld voor de oren van de andere mannen. Als medeplichtige was hij geweldig. En dat gold ook voor Allie, al was het in haar geval onopzettelijk.

 ‘Dominee heeft appelmoes van zijn meisje gekregen,’ zei Abe Ruben. ‘Wie heeft er een lepel?’

 Walt klemde de potten tegen zijn borstkas. ‘Wegwezen, allemaal. Dit is van mij, helemaal van mij.’

 Frank zette zijn pet op. ‘Dat weten we. Kom nooit tussen deze man en zijn fruit.’

 ‘Kom nou, je weet dat ik het zal delen.’ Hij hield een pot omhoog. Aan de binnenkant van het glas zag hij vruchtvlees en kaneel. Hij slikte. Dat zag er beslist lekker uit. Baxter zei dat de appelmoes goed gelukt was.

 Besefte Baxter eigenlijk wel dat zijn verloofde een geweldige vrouw was? Natuurlijk wist hij dat.

 Dus waarom...?

 Walt pufte en trok zijn vliegeniersjack uit om zich in gala-uniform te steken. Hij moest niet zoveel piekeren over Allie en Baxter, maar hij kon het niet laten. Waarom had ze die hele week niet over hem gepraat, als ze van hem hield? Waarom leek Allie destijds zo ontvankelijk voor Walt? Waarom was ze zo weinig aandacht, complimentjes en dergelijke gewend als Baxter van haar hield? Waarom ging Baxter niet met haar mee naar de kerk? En hoe zat het met die vluchtige kussen? Hoe bestond het dat hij haar niet wilde kussen? Walt kon er geen touw aan vastknopen.

 ‘Wat is dit?’ Frank pakte de bladmuziek op. ‘Tangerine?’

 ‘Dat is een grapje. Allie vindt dat ik een meisje zou moeten hebben dat naar fruit genoemd is.’

 Frank schoot in de lach. ‘Dat klopt wel, denk ik.’

 Walt knoopte zijn jasje dicht, het jasje dat hij ook tijdens de trouwerij gedragen had. Hij zou liever een meisje hebben met een muzikale naam.