40

 

 

 

 

Riverside

 

Allie volgde de beelden van het bioscoopjournaal tot er een warme druppel over haar wang gleed.

 Ze stond op en vluchtte de bioscoopzaal uit. In het damestoilet plensde ze water over haar gezicht en ze probeerde tevergeefs haar tranen weg te slikken. Na de beproeving van de afgelopen nacht en een lange dag in het ziekenhuis was ze te uitgeput om haar emoties in bedwang te houden.

 Daisy duwde de deur open. ‘Allie? Lieve help! Ik dacht al dat er iets was, anders zou je niet tijdens het bioscoopjournaal weglopen. Wat is er aan de hand?’

 Ze vermande zich. ‘Eigenlijk niets. Walt schreef dat hij een meisje heeft, maar dat is niets om me druk over te maken. Ik zou blij voor hem moeten zijn.’

 ‘Nee toch! Ach, Allie.’ Daisy omarmde haar. ‘Wat moet je nu beginnen?’

 Juist door die wanhopige reactie hervond Allie haar zelfbeheersing. Ze maakte zich los en glimlachte. ‘Met mij komt het wel goed. Ik ben niet de eerste vrouw met een gebroken hart.’

 Daisy schraapte haar keel en sloeg haar armen over elkaar. ‘Dat is toch echt weer iets voor een man.’

 Allie zuchtte. Ze wilde Walt niet de schuld geven. ‘Het komt wel goed. Maar nu ben ik ongerust over hem.’ Ze aarzelde. Behalve Walt had ze nooit iemand over haar dromen verteld. ‘Nou, eh... Ik droom er altijd over als hij een missie vliegt, en vannacht was het echt een nachtmerrie.’

 Daisy glimlachte scheef. ‘Schat, je kijkt te vaak naar het bioscoopjournaal. Over die man moet je nooit meer ongerust zijn.’

 Allie wist een glimlach op te brengen. ‘Laten we maar naar de film gaan kijken.’

 Wat kon ze anders dan ongerust zijn? Hoe zou ze ooit te weten komen of alles goed was met Walt? Hij schreef haar niet meer, en ze kon het Betty niet vragen zonder haar belofte aan hem te verbreken.

 Ze ging Daisy voor de bioscoopzaal in. ‘Heer, laat me alstublieft weten hoe het met hem gaat. Bescherm hem alstublieft,’ bad ze.

 

Deze mannenstem was vertrouwd. Diep en zacht. Vader? Nee, niet vader.

 Walt probeerde zijn ogen open te krijgen. Er gebeurde niets.

 ‘Walt?’ De man kneep in Walts linkerhand. ‘Zuster, ik denk dat hij wakker wordt. Walt? Kom op, uit de veren. Je ligt al veel te lang in bed, luiwammes.’

 Luiwammes? Zo noemde moeder de jongens ’s morgens altijd. Die stem... Ray? Jack? Ja, het was Jack.

 Hij probeerde alle spieren in zijn gezicht tot hij zijn ogen open kreeg. Het licht was te fel. Hij kromp ineen en deed zijn ogen opnieuw open. Een gezicht met zwart haar, een snor en een brede grijns kwam in beeld.

 ‘Wie is hier een luiwammes?’ vroeg hij schor. ‘Jij bent te lui om je te scheren.’

 Jack schoot in de lach. ‘Zo ken ik je weer. God zij dank, het gaat goed.’

 Het ging goed? Waarom zou het niet goed gaan? Zijn ogen vielen dicht; hij dwong ze weer open. Waarom was hij zo moe? Zo gevoelloos?

 ‘Je hebt me flink ongerust gemaakt. Tijdens en na de missie heb ik doodsangsten uitgestaan; ik zat in de verkeerstoren en telde de vliegtuigen die binnenkwamen. Geen Flossie. Wat een opluchting toen we gebeld werden dat je op dat RAF-vliegveld geland was. Toen ik daar aankwam en jullie vliegtuig zag... Man, ik weet niet hoe je die Fort thuisgekregen hebt. Dat was een knap staaltje vliegkunst.’

 O ja, de missie naar Bremen. De neus, Louis, Abe, Cracker, de motoren, de verwondingen, de machinegeweren, de Duitser, J.P. ‘Dat heb ik niet gedaan. Dat was Gods werk.’

 ‘Zo is het.’ Jacks stem klonk gesmoord.

 Walt keek om zich heen. Na elke blik hadden zijn ogen een paar tellen nodig om zich aan te passen. Witte muren. Een blonde vrouw in uniform aan het voeteneind van zijn bed. ‘Waar ben ik?’

 ‘In het legerhospitaal van Oxford. Je bent twee dagen buiten bewustzijn geweest. Het is maandag de negentiende.’

 ‘Oxford?’

 ‘Je bent hierheen gebracht om geopereerd te worden.’

 Geopereerd. O ja, zijn arm. Ze moesten de kogels er zeker uithalen. Nee, die waren er dwars doorheen gegaan. Zijn blik dwaalde af in de richting van zijn rechterarm.

 Jack hield zijn hoofd tegen. ‘Walt, kijk me aan. Ik wil dat je me aankijkt.’

 Hij knipperde met zijn ogen onder de intense blik in Jacks grijsblauwe ogen.

 ‘Je leeft nog. Dat is het voornaamste. Je leeft nog.’

 Nu voelde hij een doffe pijn over de gehele lengte van zijn arm. ‘Ja. Ik leef nog.’

 Jack trok een grimas en bleef zijn hoofd vasthouden. ‘Je hebt veel bloed verloren. Echt heel veel. Ze hebben me verteld dat je het misschien niet zou halen. Maar je hebt het wel gehaald. Daar gaat het om.’

 ‘Daar heb ik om gebeden.’ En voor de anderen, dat zij het zouden halen. Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘En de anderen?’

 ‘Het was een zware missie. Veruit de zwaarste tot nu toe. Zestien Forts zijn neergestort.’

 ‘Zestien?’

 Jack liet zijn hand vallen. ‘Ja, en eh... Je moet weten dat de 306e Bombardementseenheid het zwaarst getroffen is. Tien... Jullie zijn tien B-17’s kwijtgeraakt.’

 ‘Nee! Tien? Dat kan niet. Dat betekent dat er maar zestien teruggekomen zijn? Nee toch.’ Walt deed zijn ogen dicht en weigerde erover na te denken. Tien Forts, honderd mannen uit Thurleigh.

 ‘Ik ben bang van wel. Het is vreselijk. En veel daarvan waren even zwaar getroffen als Flossie. Jullie hadden ook kunnen neerstorten. Dat besef je wel, hè?’

 Het duizelde Walt van alle verliezen. ‘En mijn bemanningsleden?’

 ‘Die hebben het overleefd dankzij de genade van God en jouw vliegkunst. Abe heeft een flinke buil op zijn hoofd en borduurwerk van de arts over zijn hele romp. Louis? Die krijgt van alle meisjes een handtekening op zijn gipsverband. Voor je het weet, kunnen die twee weer aan de slag, maar ze krijgen een baantje op de grond. Ze hebben genoeg gevlogen.’

 ‘En Cracker?’

 Jacks wang trilde. ‘Die is vandaag naar Amerika overgebracht voor verdere operaties. De artsen zeggen dat hij misschien nooit meer zal kunnen zien.’

 ‘O, nee!’

 ‘Het goede nieuws is dat hij naar huis gaat. En jij ook.’

 ‘Ik? Waarom? Gebroken botten en hechtingen? Ik kan nog vliegen.’

 Opnieuw pakte Jack Walts hoofd vast en keek hem doordringend aan. ‘Je hebt het overleefd. Dat is het voornaamste, weet je nog?’

 Walt probeerde zijn hoofd los te krijgen. Hij leefde nog, maar...

 ‘Er was heel veel schade. Heel veel. Je handbeentjes waren niet meer compleet. Je elleboog was verbrijzeld. Te lang zonder bloeddoorstroming. Die tourniquet heeft je leven gered, maar...’

 ‘Maar wat, Jack?’ vroeg hij met opeengeklemde tanden. ‘Vertel het of laat me zelf kijken.’

 ‘Walt, ze moesten je arm afzetten.’

 ‘Mijn arm? Waar?’

 Jack zuchtte en liet zijn hoofd zakken. ‘Ze hebben boven de elleboog moeten amputeren.’

 ‘Amputeren?’ Nee. Onmogelijk! Zijn elleboog deed pijn, en dat gold ook voor zijn onderarm en zijn hand. Hij kon zijn vingers voelen. Zijn maag kwam in opstand en hij keek naar zijn arm. Waar was zijn arm? ‘Nee. Mijn God, nee!’

 ‘Je leeft nog. Dat is het voornaamste.’

Alles leek ineen te krimpen. Zijn arm lag op de deken, maar er zat een eind aan. Hij hield op. Een massa wit verband vormde een bobbel waar zijn elleboog zou moeten zijn. Nee, hij kon zijn elleboog voelen.

‘Ik vind het vreselijk voor je, Walt, maar je leeft nog.’

Een stomp. Hij had een stomp. Als een boom die afgehakt was, in tweeën gezaagd. Een stomp. Net als de veteranen uit de Eerste Wereldoorlog, net als de oude mannen uit de Spaans-Amerikaanse oorlog. Net als die chagrijnige Ouwe Horton in zijn krotje aan de rand van de stad. Ouwe Horton, gevreesd door kinderen en gepest door opgeschoten jongens. Vrouwen hadden medelijden met hem; mannen negeerden hem.

Zijn maag keerde om.

‘Zuster?’ zei Jack.

Hij werd op zijn zij gedraaid, net op tijd om boven een geëmailleerde schaal te kokhalzen en erin te spugen. Een stomp. Een stomp.

‘Ik ben...’ Hij spuugde het laatste beetje gal uit. ‘Ik ben net als Ouwe Horton.’

‘Echt niet. Je weet wat grootvader altijd zei: Horton was al boos en ongelukkig voordat hij naar Cuba ging. Hij is inderdaad verbitterd geraakt door zijn verwondingen, maar hij was voor die tijd al half zo erg.’

De verpleegster veegde Walts gezicht af. Een stomp. Zijn rechterhand was weg.

Hij sloot zijn ogen en drukte zijn hoofd weer in het kussen. Dit moest een droom zijn, een nachtmerrie. Als hij wakker werd, zou hij weer heel zijn.

‘Ik weet niet wat ik moet zeggen, Walt. Was dit maar niet gebeurd. Kon ik jouw plaats maar innemen. Was vader of Ray maar hier. Zij zouden wel weten wat ze moesten zeggen.’

‘O ja?’ Hij deed zijn ogen open en zag Jacks verwrongen, bezorgde gezicht. De verpleegster duwde een pil tussen zijn lippen en gaf hem een glas. Het water brandde in zijn keel. ‘Wat zouden ze kunnen zeggen? Ik... ik ben mijn arm kwijt. Mijn arm, Jack. Mijn rechterarm. Die is weg. Mijn rechterarm. Ik kan niet... ik kan niet meer schrijven. O nee, ik kan niet meer vliegen! Ik kan niet meer vliegen, ik kan de kleppen niet meer bedienen.’

 Zijn borstkas zwoegde. Nee. Nee, hij ging niet huilen. Hij was geen baby.

 ‘Jij bent ingenieur. Daar mag je God dankbaar voor zijn. Je kunt nog steeds een rekenliniaal gebruiken, of niet soms? Het komt wel goed. Echt, het komt wel goed met jou.’

 Jack veegde met de rug van zijn hand over zijn ogen. Huilde hij ook? Nee toch?

 ‘O ja? Wie wil een invalide in dienst nemen?’ Walt kneep zijn ogen stijf dicht, woedend op de tranen in zijn ogen en de schorre klank in zijn stem. Dit was al de tweede keer in een jaar dat hij huilde. De oorlog zou een vent van je moeten maken, geen grienend kind.

 ‘Jij bent geen invalide. Je bent een oorlogsheld. De verslaggevers staan voor de deur te wachten tot je wakker wordt, wist je dat? En je mannen ook. Jij hebt hun het leven gered.’

 ‘Ik ben geen held.’ Walt tilde zijn hand op om zijn ogen af te vegen. Nee... geen hand. Hij moest zijn linkerhand gebruiken. Wat voelde hij zich onhandig. Onthand.

 ‘Nou en of. Ik weet zeker dat je twintig baantjes aangeboden krijgt voordat je thuis bent, en je krijgt minstens evenveel huwelijksaanzoeken.’

 Huwelijksaanzoeken. Walt tuurde naar het verband. Elke zichzelf respecterende vrouw zou van hem walgen. Allie ook. Het was maar goed dat zij een gezonde man had om mee te trouwen.