43

 

 

 

March Luchtmachtbasis

Zaterdag 26 juni 1943

 

‘We zullen je echt missen,’ zei Regina Romero.    Voor de laatste keer schreef Allie haar naam op de presentielijst voor vrijwilligers. ‘Dank je wel, maar ik zal dit ziekenhuis nog meer missen dan andersom.’ Ze verheugde zich op haar baan in het kantoor van de Citrus Machineriefabriek, die nu de Water Buffalo amfibietank vervaardigde, maar ze zou haar werk voor het Rode Kruis missen.

 Ze liep door de gang en nam afscheid van artsen, verpleegsters en patiënten. Na de schokkende ontdekking dat ze onterfd was, was ze vooruit gaan plannen. Haar ouders waren nog jong en gezond, maar op een dag zouden zij er niet meer zijn en dan zou Allie dakloos en blut achterblijven. In deze tijd hadden vrouwen meer kansen dan ooit, maar wie kon zeggen hoe alles na de oorlog zou zijn? Door haar economische opleiding besefte Allie dat het wijs zou zijn nu een baan te vinden, zo veel mogelijk te sparen en te zorgen dat ze carrière maakte.

 ‘Ha, juffrouw Miller.’

 ‘Juffrouw Miller, hierheen.’

 Allie glimlachte naar alle mannen in de ziekenzaal. Wat zou ze hen missen!

 Een dikke, jonge verpleegster kwam naar Allie toe; haar kapje stond scheef. ‘Zou je eerst met die nieuwe kerel willen praten? Die is nogal kribbig, moet ik zeggen. Hij blijft maar roepen dat hij zijn meisje moet schrijven.’ Ze wees naar een man die rechtop in bed zat; boven het verband om zijn hoofd was zijn donkerblonde kuif te zien. ‘Luitenant Hunter. Ja, daar zou ik echt mee geholpen zijn, dan komt er wat rust in de zaal. Je weet hoe weinig personeel we op zaterdag hebben.’

 ‘Met alle plezier.’ Allie klopte het meisje op de arm en schoof een stoel naast het bed van luitenant Hunter. ‘Goedemorgen, luitenant. Ik ben juffrouw Miller, en ik werk voor het Rode Kruis. Wilt u dat ik een brief voor u schrijf?’

 ‘Nou, graag.’ Hij had een rechte neus en een vierkante kaak onder het verband. ‘Lieve Maggie –’

 Ze grinnikte. ‘Even wachten. Ik moet mijn spullen nog pakken.’ Ze maakte een velletje luchtpostpapier vast op haar klembord en pakte haar pen. ‘Nu ben ik klaar. Lieve Maggie?’

 ‘Ja. Maggie, ik mis je zo. Sinds mijn vertrek heb ik geen brieven van je ontvangen. Ik heb nog helemaal geen brieven van overzee. Dat komt natuurlijk ook omdat ik van het ene naar het andere ziekenhuis getransporteerd word, maar twee maanden zonder bericht is wel erg lang.

 Vorige week ben ik weer geopereerd. De artsen klinken optimistisch, maar zelfs met dit verband voor mijn ogen kan ik zien wat er gebeurt. De operaties helpen niet. Ik ben blind, en daar kunnen ze niets aan veranderen.’ Hij klemde zijn lippen op elkaar.

 Allie voelde een steek van pijn, juist omdat hij beslist geen emotie wilde tonen. ‘Wat erg voor u.’

 Hij stak zijn kin omhoog. ‘Daarom schrijf ik je deze brief, Maggie. Ik heb gezegd dat ik jou wilde laten overkomen, zodat mijn Engelse roos op Amerikaanse bodem kan bloeien. Maar dat kan nu niet meer. Ik weiger jou tot last te zijn.’

 ‘Zo moet u niet over uzelf denken,’ zei Allie terwijl ze die sombere woorden neerpende. ‘Er is nog zo veel –’

 Hij stak één hand omhoog. ‘Ik hoef niet opgemonterd te worden. Daarvoor kom ik niet bij het Rode Kruis. Ik wil alleen een brief dicteren.’

 ‘Yes, sir.’

 ‘Maggie, doe me een plezier. Blijf bij de luchtmachtbasis weg. Als je beslist met een Yank wilt omgaan, blijf dan ten minste uit de buurt van de mannen die de strijd in gaan. Jij verdient beter dan dit hartzeer. Ik hou van je, Maggie, en ik vind het vreselijk om deze brief te schrijven, maar dit is het beste.’

 Allie kon het hier niet bij laten. ‘Even wachten, sir.’

 Ze schreef onder aan de pagina: ‘Ongevraagd naschrift: Het is duidelijk hoe veel hij van u houdt. Zelfs als hij nooit meer kan zien, hoeft zijn toekomst niet uitzichtloos te zijn. Ik zal voor jullie allebei bidden.’

 ‘Bent u al zover?’ vroeg hij ongeduldig.

 ‘Yes, sir. Ga door, alstublieft.’

 ‘Maggie, eigenlijk mag ik niets meer van je vragen, maar kun je me bericht sturen over mijn bemanning? Ik weet niet eens of de mannen nog leven. Met Fontaine gaat het waarschijnlijk wel goed, maar tijdens de landing was Ruben buiten bewustzijn en volgens Wisniewski was hij er beroerd aan toe.’

 ‘Wisniewski?’ fluisterde ze. Fontaine? Ruben? Twee maanden geleden, had hij gezegd. Dat was midden april, toen ze haar laatste droom gehad had. Nee, dat kon toch niet!

 ‘Ja. W, I, S, N, I, E, W, S, K, I.’

 Ze wist precies hoe die naam gespeld werd, en nu wist ze ook dat deze man niet Hunter heette, maar Huntington. Op de een of andere manier dwong ze zichzelf te blijven schrijven.

 ‘Hebt u dat?’ vroeg hij.

 Cracker... Het was Cracker. Hij moest eens weten hoeveel ze over hem wist, in positieve en negatieve zin.

 ‘Ja,’ zei ze verstikt.

 ‘Vooral over Dominee maak ik me zorgen.’

 De hoop die ze opgebouwd had, sloeg om in paniek. ‘Dominee?’ vroeg ze.

 ‘Dat is een bijnaam. De brief?’

 ‘Ja, ja. Ik... ik ben aan het schrijven.’ ‘O, Heer, alstublieft, laat alles goed zijn met Walt!’ bad ze radeloos.

 ‘Dominee was er slecht aan toe. Heel slecht. Ik weet niet hoe hij het vliegtuig aan de grond heeft gezet met maar één goede arm, maar dat zegt veel over wie hij is. Na de landing raakte hij buiten westen. Wisniewski zegt dat het al een wonder is dat hij in leven gebleven is en dat hij ons allemaal thuis gekregen heeft. Ik hoop maar dat hij het gehaald heeft.’

 Allie schreef de woorden op die haar grootste vrees bevestigden: Walt was zwaargewond, misschien zelfs... nee, niet dood. ‘Alstublieft, dat niet!’

 ‘Ik zal u haar adres geven,’ zei Cracker. ‘Hoe eerder deze brief verstuurd wordt, hoe eerder ze verder kan gaan met haar leven.’

 Allie schreef het adres op. Bedford. Walt was in Bedford geweest. Waar was hij nu? Leefde hij nog? Ze wist maar één manier om daarachter te komen, maar dan moest ze haar belofte verbreken. Toch was dit noodzakelijk voor Crackers gemoedsrust; ze deed het nu niet alleen voor zichzelf.

 ‘Ik... ik kan informatie voor u inwinnen. Walter Novak is... was... is een goede vriend van me.’

 Crackers mond viel open van verbazing. ‘Kent u Dominee?’

 ‘Ja.’ Haar stem klonk akelig schril. ‘We... we hebben een gemeenschappelijke vriendin. Ik zal contact met haar opnemen. Zij weet vast wel hoe het met Walt gaat... en misschien ook met Abe en Louis.’

 ‘Sjonge. U kent hem echt. Ongelooflijk. Hoor eens, het spijt me dat u het op deze manier te weten moest komen, juffrouw... eh...’

 De tranen stonden haar in de ogen. ‘Miller. Allie Miller.’

 ‘Allie?’ Nu was Cracker helemaal verbaasd. ‘Toch niet de Allie met wie hij al die tijd geschreven heeft? Toch niet... Sjonge, ik heb zo veel over je gehoord.’

 ‘Nu moet ik gaan.’ Ze dreigde in huilen uit te barsten, en voor de patiënten moest ze de schijn ophouden dat ze opgewekt was. Daarom stond ze op en liep blindelings om de stoel en de bedden heen. Zodra ze de deur van de zaal achter zich dicht getrokken had, stond ze stil en leunde met haar voorhoofd even tegen de muur van de gang. Ze bad: ‘Heer, laat het alstublieft goed gaan met Walt. Het maakt me niet uit of hij van een andere vrouw houdt. Ik wil alleen dat hij leeft.’

 ‘Allie?’

 Ze hief haar hoofd op en zag Cressie staan in haar grijze uniform.

 ‘Moeilijk, hè, zo’n laatste dag.’

 ‘Dat is het niet... Het is...’ Haar keel kneep dicht.

 ‘Laten we even in Regina’s kantoor gaan zitten.’ Cressie sloeg haar arm om Allies middel en nam haar mee door de gang. ‘Was het een van de patiënten?’

 Allie schudde haar hoofd. Ze durfde haar mond niet open te doen, want dan zou ze niet kunnen ophouden met snikken.

 Cressie leidde haar naar het lege kantoortje en deed de deur dicht. ‘Lieve help. Ik begrijp niet hoe Regina in deze zwijnenstal kan werken. Maar ze doet het geweldig.’ Ze maakte twee stoelen vrij door stapels papieren op de grond te leggen en gebaarde dat Allie moest gaan zitten. ‘Vertel eens wat er gebeurd is, lieverd.’

 Hier, in de afzondering van het kantoortje, met Cressies handen om de hare en de bezorgde blik in Cressies blauwe ogen, kwam ze helemaal los. ‘De... de nieuwe patiënt... Hij was een van de bemanningsleden van Walt... mijn vriend Walt. Hij... Walt is gewond geraakt, en ik weet niet of hij nog leeft, en waar hij is, en ik heb hem nooit verteld dat ik mijn verloving verbroken heb, en ik heb hem nooit verteld dat ik van hem hou, en dat moet hij weten; ook al houdt hij van iemand anders, hij moet het weten. Ik moet het hem vertellen, en nu krijg ik misschien nooit... nooit meer de kans.’

 ‘Stil maar. Stil maar. Och heden, wat een toestand.’ Cressie kneep liefkozend in Allies handen. ‘Nou, eerst moeten we uitzoeken hoe Walt eraantoe is.’

 ‘Dat zal Betty wel weten.’

 ‘Goed idee, lieverd, heel goed. Jij gaat nu meteen naar huis om haar op te bellen. Maak je niet druk. Ik vertel het wel aan Regina. Zo kun je toch niet werken. Nee, je moet niet wachten tot de post komt. Bel Betty op. Als Walt nog in leven is – en dat weet ik zeker – schrijf je hem meteen een brief en daarin zet je alles wat hij van jou moet weten.’

 ‘Maar –’

 ‘Heb je jezelf niet gehoord? Eerst pieker je over zijn welzijn en dan pieker je omdat je hem nooit verteld hebt dat je van hem houdt. Dus vertel het hem, lieverd. Vertel het hem. Van deze oorlog moet je één ding leren: het leven is kort en elke dag is een geschenk dat je dankbaar moet aanvaarden.’

 ‘Carpe diem,’ fluisterde Allie. Dat motto had ze nooit gehanteerd, maar misschien moest ze dat nu wel doen.

 

De warme wind duwde de deur achter Allie dicht. Ze gooide haar enveloptasje op het tafeltje voor de post, stormde naar de telefoon in de gang en gaf de telefoniste het nummer van Betty op.

 ‘Allie? Zo, jij bent vroeg thuis.’

 Ze draaide zich om. Moeder stond, gekleed in een lichtroze japon, in de ingang van de eetkamer. ‘Hallo, moeder.’ Intussen hoorde ze de telefoon overgaan.

 ‘Ik ben blij dat je thuis bent. Je vader en ik hebben iets met je te bespreken.’

 ‘Niet nu. Ik... ik moet Betty bellen. Het is dringend.’ Ze draaide zich weer om. Hoe kon ze moeder zover krijgen dat ze wegging? Ze wilde niet naar Walt informeren in haar bijzijn.

 ‘Met Anello,’ zei George met zijn diepe stem.

 ‘Hallo, George, je spreekt met Allie Miller.’

 ‘Allie! Wat fijn om je stem te horen. Betty zal het jammer vinden dat ze je misloopt. O, je hebt zeker ons kaartje gehad.’

 ‘Kaartje?’

 ‘We hadden kunnen weten dat mijn dochter twee weken te vroeg zou komen. Net zo ongeduldig als haar vader.’

 ‘O, wat leuk! Hartelijk gefeliciteerd.’ Ze vergat heel even haar bezorgdheid voor Walt vanwege de blijdschap voor George en Betty. ‘Hoe heet ze? Hoe gaat het met Betty?’

 ‘Ze heet Judith Anne, en ze is de mooiste baby die je ooit gezien hebt. Betty is dolgelukkig.’

 ‘Dat is geweldig.’ Allie beet op haar onderlip. Natuurlijk was ze dolblij voor George en Betty, maar interlokale telefoongesprekken werden beperkt tot vijf minuten en ze snakte naar nieuws over Walt. Hoe kon ze op een beleefde manier van onderwerp veranderen? ‘Zo, en... wanneer is ze geboren?’

 ‘Op 14 juni. Nu sta ik op het punt om Betty en haar uit het ziekenhuis te gaan halen. Wacht even, ik dacht dat jij het geboortekaartje had.’

 ‘Nee, nog niet. Eigenlijk belde ik om –’

 ‘O, wacht. Als je het kaartje niet gekregen hebt, heb je ook onze reactie op jouw trouwkaart niet ontvangen. Die heb ik op dezelfde dag gepost. Betty zal woedend zijn.’

 In de spiegel bij de telefoon zag Allie haar eigen, geschokte gezicht. ‘Trouwkaart?’

 ‘Vorige maand schreef je haar dat je je verloving verbroken had, en nu krijgen we dit,’ zei George lachend. ‘Sjonge, wat een prachtige kaart. Betty heeft hem in het ziekenhuis op haar nachtkastje staan. We vinden het echt jammer dat we niet kunnen komen. De bruiloft is vandaag over een week, hè?’

 Allie had de opdracht aan de drukkerij afgezegd. Ze keek naar haar moeder, die nog steeds in de deuropening stond. ‘George, ik moet ophangen. Ik bel je later terug.’ Ze legde de hoorn op de haak.

 ‘Moeder?’ Met moeite hield ze haar emoties in bedwang. ‘George Anello zegt dat hij mijn trouwkaart heeft ontvangen. Hoe kan dat? Ik heb de drukker afgezegd.’

 ‘Dat weet ik. Het was een ontzettend gedoe om alles opnieuw te regelen en de adressen van al je vrienden en vriendinnen terug te vinden. Ik vrees dat de kaarten een tikje te laat verzonden zijn.’

 Allie kon zich niet langer inhouden. Met grote stappen liep ze naar haar moeder toe. ‘Hoe durft u trouwkaarten te sturen terwijl ik de bruiloft afgezegd heb?’

 Moeder deed een stapje achteruit. ‘Schreeuw niet tegen me.’

 ‘Regel mijn leven niet voor me! Dacht u nu echt dat ik alsnog met Baxter zou trouwen, alleen omdat u de bruiloft geregeld hebt?’

 ‘Ja, inderdaad. Er komen meer dan honderd mensen. Dat wilden je vader en ik vandaag met je bespreken. Wij hebben je fatsoenlijk opgevoed, en het zou bijzonder onfatsoenlijk zijn als je niet op je eigen bruiloft kwam.’

 Allie ijsbeerde door de marmeren hal. ‘Dit is werkelijk niet te geloven. Eerst dacht u dat ik met Baxter zou trouwen om het iedereen naar de zin te maken. Dat had u mis. Daarna dacht u dat ik zou toegeven als u me onterfde. Dat heb ik niet gedaan. Hoe kunt u denken dat dit wel zou werken? Het zou onfatsoenlijk zijn als ik niet kwam? Daar geef ik niets om. Ik niet!’

 ‘Allie Miller!’ Vader stormde zijn studeerkamer uit en ging naast moeder staan. ‘Waag het niet tegen je moeder te schreeuwen. Bied je excuses aan.’

 ‘Nee,’ zei ze. Haar verontwaardiging was volkomen terecht. ‘Ik ben drieëntwintig en uitstekend in staat om zelf te beslissen. Jullie kunnen me niet dwingen met hem te trouwen. We leven niet in de middeleeuwen!’

 Moeders gezicht liep rood aan. ‘Dat is geen excuus om ons respectloos te behandelen.’

 ‘Ik heb altijd respect getoond, maar jullie weigeren mij te respecteren. Ik ben volwassen en het wordt tijd dat jullie me als volwassene behandelen.’

 Vaders gezicht kreeg een staalharde uitdrukking. ‘Wil je als volwassene behandeld worden? Prima. Met ingang van 3 juli zijn wij niet langer verantwoordelijk voor je levensonderhoud of onderdak. Als je niet met Baxter trouwt, sta je er alleen voor. Ik betwijfel of dat aspect van het volwassen leven je zal bevallen.’

 Verdrietig, maar kalm en vastbesloten hoorde Allie hem aan. Ze stond er dus alleen voor. Waarschijnlijk was dit ook het beste. Hoe kon ze blijven wonen bij mensen die niet echt van haar hielden en geen respect voor haar hadden? Ze liep naar de trap. Hier zou ze het geen week meer uithouden. Misschien kon ze bij Cressie op de bank slapen terwijl ze plannen maakte voor de toekomst.

 ‘Je hebt tot 3 juli de tijd om erover na te denken,’ zei vader. ‘Als je niet in de kerk verschijnt, ben je onze dochter niet meer.’

 ‘Alleen als mevrouw Hicks ben je nog welkom in dit huis,’ zei moeder.

 Allie legde haar hand op de sierlijke trapleuning waar ze zelfs als kind nooit vanaf had durven glijden. Ze keek neer op haar knappe moeder – haar gezicht werd nu ontsierd door tranen – en op de vader die haar niet langer in bescherming nam.

 ‘Ik zal jullie allebei heel erg missen.’

 

 ‘Neem nog een kopje thee, lieverd,’ zei Cressie.

 ‘Nee, dank je.’ Het schoteltje rammelde toen Allie haar kopje neerzette. Ze trilde nog helemaal. Ze had vandaag ook zo veel te verwerken gekregen: het nieuws van Cracker, de ongerustheid over Walt, de confrontatie met haar ouders, het haastig inpakken van haar bezittingen, de taxi van Herb Galloway en tot slot, hier bij Cressie, het telefoongesprek met Betty.

 Walt leefde nog. Prijs God, hij was nog in leven. Betty had haar alles verteld over de slopende missie, zijn verwondingen, de amputatie van zijn rechterarm en het transport naar het legerhospitaal in de Presidio in San Francisco.

 Allie was in tranen geweest van blijdschap en opluchting, maar ook vanwege het verlies van zijn rechterhand. Die hand had haar hand platgedrukt op de pianotoetsen. Die hand had om haar middel gelegen toen ze samen dansten en met die hand had hij haar kin omvat toen hij haar op de wang kuste. Met die hand had hij de koe, het vliegtuigje en de kleine vleugelpiano gesneden. Die hand had de brieven geschreven die ze koesterde.

 Walter zou zich wel aanpassen; met al zijn vindingrijkheid, geloof en goede humeur was hij daartoe prima in staat. Maar wat zou hij het nu moeilijk hebben!

 Cressie ging op de stoel met rode en oranje hanen zitten en steunde met haar elleboog op een paars kleedje. ‘Nou, lieverd, je moet plannen maken. Er is vast wel iemand die een kostganger kan gebruiken. We zullen het morgen in de kerk vertellen.’

 Allie vouwde haar handen en keek naar de rok van haar Rode Kruisuniform. Ze had niet de tijd genomen om zich te verkleden. ‘Nee. Ik kan niet in Riverside blijven wonen.’

 Cressie fronste haar wenkbrauwen. ‘Waarom niet?’

 ‘Ik moet opnieuw beginnen, zonder voortdurend aan mijn ouders en mijn ouderlijk huis herinnerd te worden. Ik zal Groveside en al mijn vriendinnen missen, vooral Daisy en jou, maar ik moet hier weg.’

 ‘Mm. Een beetje overhaast, maar misschien heb je gelijk. Waar ga je heen?’

 ‘Naar Antioch. Vanwege Walt kan ik daar niet lang blijven, maar ik ga een paar dagen bij Betty logeren terwijl ik werk zoek in San Francisco. Mijn vriendin Louise vertelde dat een van haar kostgangers verhuisd is.’

 ‘Je kunt hier logeren zo lang je maar wilt.’

 Allie schudde haar hoofd. ‘Dinsdag ga ik weg. Morgen neem ik afscheid in de kerk en leg ik mijn taak als pianiste neer. Maandag neem ik ontslag van mijn nieuwe baan en daarna ga ik naar March om Cracker het nieuws over Walt te vertellen.’

 ‘Nou breekt mijn klomp. Je hebt echt aan alles gedacht. Ik had verwacht dat je helemaal in de war zou zijn.’

 ‘O, maar dat ben ik ook.’ Allie hief haar bevende hand en glimlachte nerveus. ‘Ik ben in de war en ik sta doodsangsten uit, maar ik weet dat God me erdoorheen zal helpen.’

 ‘Dat zal Hij doen, lieverd. Dat is zeker.’

 

 

Union Station, Los Angeles

Dinsdag 29 juni 1943

 

 ‘Geen kaartjes, juffrouw. De treinen zitten vol. Alleen militairen mogen reizen.’ De kaartjesverkoper keek Allie over zijn brilletje heen nors aan en wees op een affiche aan de muur, waarop stond: ‘Neem alleen de trein als uw reis van wezenlijk belang is.’

 ‘Het... het is van wezenlijk belang.’

 Hij bromde iets en wuifde haar weg. ‘Kom morgen terug, wat eerder op de dag.’

 Allie stapte bij de balie vandaan. Hoe kon ze morgen terugkomen? Ze kon zich geen retourtje naar Riverside of een hotelkamer in Los Angeles veroorloven. Gelukkig had ze een deel van haar verdiensten als pianiste opgespaard. Maar van dat spaargeld had ze elke cent nodig voor haar reis naar het noorden en voor uitstapjes naar San Francisco om werk te zoeken. Bovendien moest ze geld apart houden voor de borgsom voor een appartement als Louise haar niet in huis kon nemen.

 Wat moest ze vannacht doen? Ze bekeek het holle, donkere station, waarin honderden gesprekken weergalmden. Een matroos botste tegen haar op en verontschuldigde zich zonder haar aan te kijken.

 Allie was alleen, helemaal alleen. Wat deed ze hier in vredesnaam? Ze moest maar naar huis gaan en met Baxter trouwen, dan was iedereen tevreden.

 Ze kreunde en liep naar de overkant van de stationshal. Moest ze God ongehoorzaam zijn, de rest van haar leven ongelukkig zijn en alles vergeten wat ze het afgelopen jaar geleerd had? Onmogelijk!

 Precies een jaar geleden had ze ook op dit station gestaan. Destijds tintelde Walts kus nog na op haar linkerwang. Toen Baxter haar bij thuiskomst met een kus wilde begroeten, had ze hem haar rechterwang toegekeerd.

 Vandaag droeg ze hetzelfde steenrode mantelpakje, maar verder was alles anders. Een jaar geleden zou het beslist niet bij haar opgekomen zijn de nacht op het station door te brengen, maar nu was dat de beste oplossing. Haar bagage was veilig bij de kruier. In haar handtas zat een nieuw boek, De mantel, en postpapier om Walt te schrijven. Ze wilde het hem persoonlijk vertellen, maar het schrijven van een brief zou haar helpen haar gedachten op een rijtje te zetten.

 Allie ging naar buiten, wandelde een eindje en sloeg Olvera Street in, het hart van het Mexicaanse deel van Los Angeles. Ze kwam langs een kraampje waar sombrero’s als souvenir verkocht werden aan mannen op verlof en langs een kraampje met fraai bewerkte lederwaren.

 Haar brief, en daarmee haar toespraak, moest zorgvuldig opgesteld worden. Eerst zou ze een paar zinnen wijden aan waardering voor zijn opoffering en bemoediging voor de toekomst. Daarna zou ze hem vertellen dat ze haar verloving verbroken had en waarom ze dat gedaan had. Vervolgens zou ze opbiechten waarom ze hem dat niet eerder verteld had: ze hield van hem en ze wilde het hem persoonlijk vertellen.

 Allie liep door naar een kraampje met beschilderd aardewerk. Het zou moeilijk worden om dat te schrijven, en bijna onmogelijk om het hem rechtstreeks te vertellen.

 Ze zou haar liefdesverklaring inleiden: ‘Ik voel me gedrongen je bepaalde dingen te vertellen die je misschien in verlegenheid zullen brengen. Cressie zei: het leven is vluchtig, dus pluk de dag. Ik wil liever mezelf vernederen en dit zeggen dan voorgoed betreuren dat ik het geheimgehouden heb.’

 Allie ging met haar vinger langs de omtrek van een rode bloem op een ronde pot. Ze voelde dat er aan haar rok getrokken werd. Een klein meisje sloeg haar mollige armpjes om Allies knie. Ze droeg een jurkje met een overdaad aan rode en groene ruches, geheel tegen de regels van de oorlogsproductie in. Misschien was dat jurkje al jaren in de familie, een erfstuk.

 Allie legde haar hand op het glanzend zwarte haar van het meisje. ‘Hallo. Zullen we je moeder gaan zoeken?’

 Het meisje keek haar met grote, zwarte ogen geschrokken aan en deed een stap achteruit. ‘Mama?’

 ‘Rosita? Aqui,’ riep een vrouw aan de overkant van de weg.

 Rosita draafde naar haar toe; haar moeder gaf haar een kus en tilde haar met een zwaai op haar heup.

 Allie glimlachte het tweetal toe, maar in haar hart voelde ze een schrijnende leegte. Nooit meer zou ze de liefde van haar ouders ervaren. Nooit meer zou ze genieten van haar erfenis, het huis, de sinaasappelbomen, de stad. Het verlies stak haar opnieuw. In San Francisco was ze nog nooit geweest en ze wist niet hoe het daar toeging.

 ‘Geen vrienden of vriendinnen,’ fluisterde ze. ‘Geen werk, geen kerk en zelfs geen familie meer.’ Ze moest helemaal opnieuw beginnen. Ze haalde diep adem, want ze was het huilen moe.

 Zou Walt ongerust over haar zijn of medelijden met haar hebben? Hij had het al zo moeilijk. Ze moest hem ervan verzekeren dat het met haar wel goed kwam. Dat was tenslotte ook de waarheid.

 Allie rook een smakelijke vleesgeur, ging haar neus achterna en kocht een taco bij wijze van goedkope lunch. Ze ging op een muurtje zitten om haar taco op te eten en haar afscheidswoorden te bedenken: ‘Walt, jij verdient veel liefde en vreugde in je leven, en ik ben echt blij dat je die samen met Emily gevonden hebt. Maak je alsjeblieft geen zorgen over mij. Ik ben tevreden en ik heb nergens spijt van. Jij zult altijd in mijn hart en gebeden blijven als een dierbare vriend.’