15
Luchtmachtbasis Westover, Springfield, Massachusetts
18 augustus 1942
Walt zette zijn mes in het hout en een goudbruine krul viel draaiend op het gras. Over een paar dagen zou hij het model van een Flying Fortress af hebben. Hij zat in kleermakerszit bij de kleine betonnen parkeerplaats voor zijn splinternieuwe B-17, een van de eerste F-modellen die van de montageband gerold waren.
Hier was echt materiaal in overvloed om houtsnijwerk te maken. Veel bomen, hoger dan de Californische struikeiken waaraan hij gewend was, en ze stonden dicht op elkaar: pijnbomen, esdoorns, eiken en nog een aantal soorten die hij niet bij naam kende. Hoe graag hij ook naar het buitenland wilde, hij zou bijna willen dat ze konden wachten tot de herfst zodat hij de prachtige herfstkleuren zou kunnen zien.
Zouden er in Engeland ook herfstkleuren zijn? Waarschijnlijk wel. Toen de 306e Bombardementseenheid werd toegewezen aan de Achtste Luchtmacht van de Verenigde Staten, genoot Walt dubbel en dwars van zijn overwinning: ze zouden gestationeerd worden in het vriendelijke, beschaafde, historische Engeland – en bovendien kreeg Cracker ongelijk. In de krant van vandaag werd de eerste missie van de Achtste Luchtmacht bejubeld: twaalf B-17’s hadden spoorwegemplacementen in Rouen in Frankrijk gebombardeerd. Binnenkort zou de 306e Bombardementseenheid de vlammenzee nog vergroten.
Voorzichtig ging Walt met zijn mes over de verticale stabilisator van zijn model, de typerende afgeronde staartvin van de B-17. Wat een geweldig vliegtuig. Gladde lijnen, niet zo hoekig en massief als de B-24 Liberator. Het F-model was sterk verbeterd ten opzichte van het E-model: beter gepantserd, bredere propellerbladen, Wright R-1820 Cyclone motoren en een plexiglazen neus zonder geraamte om het zicht van de bommenrichter en de navigator te verbeteren.
‘Ha, Novak. Post.’ Frank Kilpatrick liep met grote stappen in zijn richting. Die man was altijd even snel, behalve als hij ’smorgens zijn nest uit moest. ‘Ik heb de vrijheid genomen om jouw post mee te pakken. Ik dacht wel dat je hier naar de meisjes zat te kijken.’ Hij knikte in de richting van de vliegtuigen.
Walt lachte en stak zijn hand uit naar de post.
‘Eens kijken wat we hier hebben.’ Frank hield een envelop omhoog ter inspectie. ‘Vader en moeder. Dik, maar niet dik genoeg om koekjes te bevatten. Zeg, wat is dit? Zou het waar zijn? Ja, het is een brief van de aantrekkelijke, charmante en ongrijpbare juffrouw Allegra Miller.’
Walts hart sprong op. ‘Geef nou maar hier.’
‘Niet zo snel. Door de envelop heen zie ik staan: “Mijn liefste lieveling, door jouw manhaftigheid ben ik tot het besef gekomen dat Brewster een fatje is.”’
‘Baxter. En hij is geen fatje.’
‘Heb je zijn handdruk dan niet gevoeld? Het fatterigste fatje dat ik ooit ontmoet heb. Het verbaast me dat hij een meisje heeft, als je begrijpt wat ik bedoel.’
Walt rolde met zijn ogen. Hij was het met Frank eens, maar dat wilde hij niet laten merken. ‘Mijn brieven?’
‘Ja, ja.’ Hij duwde Walt de brieven in de hand en ging zitten.
Zodra Frank bezig was met zijn eigen post, opende Walt Allies brief, haar eerste brief aan hem. Zoals te verwachten viel, had ze gewacht tot hij zou schrijven. Hij stuurde eenmaal per week een brief – dat leek hem het juiste tempo voor een platonische correspondentie – en hij hoopte dat zij hem net zo vaak zou schrijven.
Hij vouwde het roomwitte papier open en zag haar verfijnde handschrift. In de eerste alinea’s stelde Allie beleefde vragen, beschreef ze het weer en vertelde ze iets over een huis dat Baxter liet bouwen. Subtiel, maar toch duidelijk: zo wist Walt waar hij aan toe was. Hij las verder:
Walt, ik heb doorgezet! Voordat de brief waarin je me aan mijn hoofd zeurt over Groveside kon arriveren, heb ik besloten erheen te gaan. Je weet niet half hoe zenuwachtig ik was en hoe verbijsterd en boos mijn ouders waren, maar ik heb voet bij stuk gehouden.
De kerkdienst was heerlijk. Daisy Galloway van de vrouwenkring nodigde me uit om bij haar familie te komen zitten. Daisy is een lief meisje, net van de middelbare school. Ze werkt in een plaatselijke fabriek, in de ploeg tussen de dag- en avondploeg. De preek van dominee Morris was bijbelgetrouw en inspirerend, en ik voelde de aanwezigheid van God in dat armoedige gebouw.
Na de dienst stelde Mabel Weber, de pianiste, mij voor aan de predikant; hij bood me haar werk aan. Walt, ik heb die baan aangenomen! Het salaris wilde ik weigeren, maar dominee Morris hield vol. Hij zei dat het een betaalde betrekking is en dat ik een negatief precedent zou scheppen als ik het salaris zou afwijzen. Aangezien ik mijn ouders niet wil vertellen dat ik tegen betaling werk, heb ik besloten een tiende van mijn inkomsten aan de kerk te geven, oorlogsaandelen te kopen en mijn eigen spaarrekening te openen.
Bid alsjeblieft voor me dat ik sterk zal blijven. Vader steunt me, hoewel hij het er niet mee eens is. Moeder blijft er echter sterk tegen gekant, en ik vrees dat we een paar onaangename scènes achter de rug hebben.
Weet dat ik voor je bid...
Telkens als ik een vliegtuig hoor overkomen of een man in een groen uniform zie, bid ik voor je.
Walt glimlachte. Aangezien ze vlak bij March Field woonde, zou er bijzonder vaak voor hem gebeden worden.
‘Een mooie, lange brief.’ Frank gluurde over zijn schouder. ‘Dat heb ik je toch gezegd? Ik heb vonken tussen jullie zien overspringen. Gewoon volhouden.’
‘Zeg dat nou niet! Trouwens, je hebt haar huis gezien. Ze is veel te rijk voor me.’ Hij stopte de brief terug in de envelop en maakte de brief van zijn ouders open. Die bevatte niet veel nieuws, behalve dat het eskader van zijn broer Jack oorlogsmoe verklaard was en overgeplaatst zou worden naar de Verenigde Staten.
Ja, hoor, net op het moment dat Walt vertrok! Hij had Jack niet meer gezien sinds hij naar Pearl Harbor gegaan was. Ray had hij tenminste in de lente nog gezien tijdens zijn training in Texas.
Deze dikke envelop zat vol foto’s: de foto’s die Walt tijdens zijn verlof gemaakt had. Zijn ouders voor hun huis, zijn grootouders onder de oude amandelboom, George en Betty met hun nieuwe bungalow, Jim en Helen en de kleine Jay-Jay, de luchtopnames van Antioch. De volgende foto bekeek hij wat langer: de dubbeldekker, Allie met zijn A-2 vliegeniersjack aan – hetzelfde jack dat hij op dit moment droeg – en hijzelf met een suffe grijns. Inderdaad, hij was een sufferd. Daarna Dorothy, Betty en Allie op de oever van de rivier, aanstellerig poserend op de deken; Allie lachte met open mond. Dan een foto waarop alleen Allie stond, met haar mooie benen uitgestrekt en met een dromerige, warme, zonnige glimlach die voor hem bedoeld was. Een pin-up, een bijzonder fraaie pin-up, maar ze was niet van hem.
‘Wie is dat mokkel?’ Louis Fontaine pakte de foto uit zijn handen.
Gealarmeerd keek Walt op.
Louis en Abe Ruben stonden voor zijn neus en bestudeerden de foto van Allie. Abe floot. ‘Lang niet slecht. Veel te goed voor jou.’
Walt kreunde even. ‘Dat is de zuivere waarheid.’
‘Je hebt nooit verteld dat je een mokkel hebt,’ zei Louis met bewondering in zijn stem.
Er kwam een leugen bij Walt op, maar hij wilde de waarheid vertellen.
‘Omdat Allie een echte dame is,’ zei Frank. ‘Geen mokkel. Niet het soort vrouw waarover mannen tegen elkaar opscheppen.’ Hij schonk Walt een veelzeggende grijns: jouw beurt; maak er wat van.
‘Ja, Allie is een echte dame.’ Walt stond op, pakte de foto terug en glimlachte. ‘En een heer laat zijn meisje niet aan andere kerels zien.’