11

 

 

 

Militair vliegveld Wendover, Utah

8 juli 1942

 

‘Wil je zout bij je eten?’ Frank Kilpatrick peuterde een brokje zoutkorst los van de grond en hield dat onder Walts neus. ‘Jammer dat het geen suiker is. Daar zou je misschien vrolijker van worden.’

 Walt mepte Franks arm weg en vervolgde zijn weg langs de rij barakken in de richting van het hoofdkwartier. ‘Gisteravond zijn er zeven man omgekomen bij een ongeluk. Hoe kun je nou grappen maken?’

 ‘Kom op, maatje. Het is oorlog. We zullen wel meer verliezen lijden. Ik wil niet harteloos zijn, maar deze mannen kenden we niet eens. Bovendien kijk je al zo zuur sinds we terug zijn. Vandaag is het niet erger dan anders.’

 ‘Meen je dat nou? Verlof is niet altijd de hemel op aarde.’

 ‘Ze had dus een vaste vriend. Dat kun jij niet helpen. Vroeg of laat zijn we allemaal weleens de dupe. Sommige meisjes zijn nou eenmaal zo. Als de kat van huis is...’

 Was Allie daarop uit? Wilde ze flirten achter de rug van haar vaste vriend om? Zijn hart veroveren als trofee? Dat paste niet bepaald bij de vrouw die hij had leren kennen. Maar ja, er waren wel meer dingen die niet in dat beeld pasten. Hij pakte een steen en slingerde die over het dak van een barak heen. ‘Ja, dan dansen de muizen op tafel.’

 ‘Je moet het maar zo bekijken: je hoeft haar nooit meer te zien.’

 ‘Precies.’ Waarom werd hij daar nog treuriger van? Allie had hem als een dwaas behandeld. En als Dorothy Carlisle haar mond niet hield, zou iedereen te weten komen wat een sukkel hij was.

 ‘Jammer dat suiker zo schaars is,’ zei Frank.

 ‘Ja, hoor, het is goed. Ik kom er wel overheen. Hoofd omhoog, bekijk het van de zonnige kant, elke wolk heeft een zilveren randje. Ik weet het.’

 ‘Zo mag ik het horen.’ Frank plukte Walts uniformpet van zijn hoofd en maakte zijn haar in de war.

 Walt dwong zichzelf te grinniken en gaf Frank met zijn elleboog een por in de ribben. ‘Zet me nou niet voor schut, pa. Geef die autosleutels nou maar. Nee, laat die auto maar zitten. Ik wil een vliegtuig.’

 ‘Wie niet? Ongelooflijk dat we onze B-17’s nog niet hebben.’

 ‘Nog even wachten. Vandaag krijgen we in elk geval onze bemanning toegewezen.’

 Ze voegden zich bij de mannen in uniform die voor het hoofdkwartier stonden. Frank ontving de lijst met zijn bemanning, maar Walts lijst was al opgehaald. De eskadercommandant wees naar een blonde man, die zelfverzekerd en met een houding alsof hij het voor het zeggen had tegen vier andere mannen stond te praten. Het bezorgde Walt een ongemakkelijk gevoel. Uiteindelijk was hij de vliegtuigcommandant.

 Hij richtte zich in zijn volle lengte op: bijna een meter vijfentachtig. Toch was de andere man nog een stuk langer.

 Blondje keek op hem neer met een filmsterrenglimlach op zijn gebruinde gezicht. ‘Hallo. Hoor jij bij mijn bemanning?’

 ‘Ik ben Walter Novak.’ Hij stak zijn hand uit om de lijst aan te pakken.

 Blondje schudde hem de hand. ‘O ja. De andere piloot.’

 De andere piloot? Walt greep naar het papier. ‘Eerste piloot. En jij bent?’

 ‘Luitenant Graham Huntington.’

 Graham? Dat klonk net zo suf als Baxter. Walt keek de lijst door. ‘Jij bent mijn copiloot.’

 ‘Eh, ja. Ze noemen me Cracker.’

 ‘Cracker?’ Toen grijnsde Walt. Een Graham Cracker is een soort biscuit. Als deze vent gevoel voor humor had, zou hij wel meevallen. ‘Vanwege je voornaam zeker,’ zei hij.

 ‘Nee, omdat ik een crack van een piloot ben.’ Zelfverzekerd stak hij zijn kin omhoog.

 Walts maag draaide om. Arrogantie was onder piloten een veelvoorkomende, maar bijzonder gevaarlijke eigenschap.

 ‘En een crack bij de mokkels,’ zei een officier die, zo te horen, afkomstig was uit het zuiden van de Verenigde Staten.

 Cracker glimlachte en liet zijn kin weer zakken. ‘Dat zeggen ze.’

 ‘Cracker en ik hebben samen de voortgezette opleiding op Kelly Field gevolgd.’ De zuiderling glimlachte: een rij witte tanden in een gebruind gezicht met daarboven glad achterovergekamd bruin haar. ‘Ik ben luitenant Louis Fontaine, navigator, uit de omgeving van Nawlins.’

 Nawlins? Walt knipperde met zijn ogen terwijl hij de man de hand schudde. O, natuurlijk: New Orleans. ‘Aangenaam.’

 ‘Novak,’ zei Louis. ‘In Kelly hadden we een vlieginstructeur die zo heette.’

 ‘Mijn broer Ray.’

 Cracker fronste zijn wenkbrauwen. ‘Die slavendrijver.’

 ‘Hij heeft mij uit de pilotentraining gegooid,’ zei Louis. ‘Toch is hij een geweldige kerel.’

 ‘Ja.’ Walt wendde zich tot de bommenrichter, luitenant Abe Ruben uit Chicago. Als deze magere man even scherp richtte als hij uit zijn ogen keek, had de vijand geen schijn van kans.

 Dat waren de vier officieren. Walt keek de lijst met bemanningsleden na: hij miste nog drie man. Twee mannen draafden naar hen toe en salueerden vlot. ‘Sorry dat we laat zijn, sir.’

 Cracker grinnikte. ‘Ik heb de anderen al verteld dat we bij de luchtmacht graag wat minder formeel doen. De bemanning moet één grote familie zijn. Geen “sir”, geen “luitenant”, en salueer alsjeblieft niet.’

 Cracker had weliswaar gelijk, maar het was Walts taak om hun dit te vertellen. Nu glimlachten de mannen vol bewondering naar Cracker. Walt moest het beetje gezag dat hem nog restte, zien te behouden. Hij begroette de overige bemanningsleden, die stuk voor stuk sergeant waren: Bill Perkins, de radio-operator, en Harry Tuttle, Mario Tagliaferro en Al Worly, drie boordschutters. Ze zagen er vreselijk jong uit: achttien, hooguit negentien. Walt voelde zich oud met zijn vierentwintig jaar.

 Al, een beweeglijk joch met stroblond haar, keek om zich heen. ‘O nee! Ik ben de kleinste. Jullie gaan me in de onderste geschutskoepel proppen, hè?’

 Cracker bestudeerde aandachtig een steen bij zijn voeten.

 Ja, hoor, nu ineens vermeed hij de leidersrol. Walt glimlachte Al toe. ‘Sorry, maar de ronde koepel is te krap voor een lange man.’ Hij inspecteerde de andere twee. ‘Mario, jij zit in de geschutskoepel bij de staart. Harry, jij gaat het geschut in het midden bemannen. Eigenlijk zouden we daar twee man voor moeten hebben, maar ze denken dat één man genoeg is.’

 Hij las de bemanningslijst verder door. Nog één man ontbrak: technisch sergeant Juan Pedro Sanchez. Toen hij opkeek, kwam er een jongeman aangerend.

 Walt schudde hem de hand. ‘Jij moet Juan zijn.’

 ‘J.P., als het u hetzelfde blijft, sir.’

 Gek, ditmaal volgde er geen preek van Cracker over informaliteit. Walt glimlachte; de intelligente blik in J.P.’s grote bruine ogen beviel hem. ‘Zeg maar Walt.’

 ‘Ha!’ riep Al. ‘Hij is kleiner dan ik. Stop hem maar onderin.’

 ‘Sorry,’ zei Walt. ‘J.P. krijgt de bovenste geschutskoepel. Hij is mijn boordwerktuigkundige.’

 ‘Echt waar?’ vroeg Al met een verontwaardigd gezicht. Blijkbaar vond hij dat een Mexicaan niet intelligent genoeg kon zijn om als boordwerktuigkundige te functioneren.

 ‘Nou en of. Ik heb gehoord dat hij de beste is.’ Daar had Walt niets over gehoord, maar dat kon Al niet weten.

 ‘Weet iemand waar we naartoe gaan?’ vroeg Louis Fontaine.

 Abe Ruben lachte. ‘Jij bent de navigator. Zeg jij het maar.’

 Cracker zette zijn handen in zijn zij en trok zijn kin weer omhoog. ‘Noord-Afrika.’

 Walt keek zijn copiloot streng aan. ‘Dat zijn maar geruchten.’

 ‘Ik heb het van een van de hogere heren. De geallieerden bouwen een invasiestrijdmacht op. Alle nieuwe bombardementseenheden gaan daarheen.’

 ‘Best mogelijk,’ zei Walt. ‘Net als naar Alaska, Australië, Engeland of China.’

 ‘Let op mijn woorden.’ Cracker knipoogde naar de bemanning. ‘Wen hier maar vast aan de woestijn, jongens. We gaan naar de Sahara.’

 ‘Palmbomen en buikdanseressen,’ zei Louis. ‘Dat is wel wat voor mij.’

 ‘Nou, mannen.’ Cracker klapte in zijn handen als een spelbepaler tijdens een tactiekbespreking. ‘We hebben een puike bemanning. De puikste bemanning van het eskader, het puikste eskader van de 306e Bombardementseenheid, de puikste eenheid in de hele luchtmacht.’

 De mannen juichten en staken hun vuisten in de lucht. Walt keek toe, als met stomheid geslagen. Die vent stond een peptalk af te steken tegen zíjn bemanning!

 ‘Laten we gaan, jongens.’ Cracker wenkte hen met een brede armbeweging. ‘State Line Hotel. Ik trakteer. Als we tegen middernacht nog steeds op dreef zijn, schuiven we naar de andere kant van de bar, van Utah naar Nevada.’

 De mannen lieten Walt staan. Hij wist wat er zou gebeuren: de bemanningsleden zouden elkaar leren kennen, dronken worden, en verknocht raken aan die onderkruiper.

 Cracker stond stil en draaide zich om naar Walt. ‘Ga jij niet mee?’

 ‘Nee, bedankt. Ik drink niet.’

 ‘O ja. Ik had al over je gehoord. Ze noemen je Dominee, hè?’

 Hij knikte. Cracker draaide zich weer om, maar Walt zag hem nog net meesmuilen. Walt schopte tegen een kluit aarde. Die spatte uiteen en de kruimels vlogen de lucht in.