Woensdag 29 april 2009
De volgende morgen vloog Clive Carrie en Brody terug naar London City Airport. In een gebaar van respect voor zijn werkgeefster droeg hij een zwarte stropdas in plaats van het gebruikelijke groen-gouden exemplaar met het geborduurde logo van Reality Check en praatte hij onderweg weinig. In plaats daarvan concentreerde hij zich op zijn taak hen veilig door de storm te loodsen die hen tot de hoofdstad achtervolgde. Toen de helikopter was geland en Clive de motoren had uitgezet, haalde hij twee paraplu’s tevoorschijn.
‘Laat me weten als ik iets kan doen,’ zei hij plechtig toen ze in de aankomsthal waren.
‘Dank je, Clive,’ antwoordde Carrie dankbaar. Het was een bemoedigend idee dat ze betrouwbaar personeel had in deze moeilijke tijden. Ze gaf haar chauffeur opdracht hen naar het politiebureau te brengen. Ze wist dat Dennis en zijn team daar zouden zijn.
‘Ik kan nog steeds niet geloven dat je niet verder vroeg toen Dennis gisteravond belde,’ zei ze tegen Brody.
‘Straks horen we alles,’ antwoordde hij effen.
Maar Carrie had details nodig om de dag door te komen. Hoe kon haar leven in zo’n korte tijd zo ingrijpend veranderd zijn? In normale omstandigheden werden details haar bespaard, omdat die haar niet interesseerden. Die delegeerde ze aan anderen – aan haar styliste, haar secretaresse, haar producer, haar huishoudster – alle mensen die ze in dienst had om zich met al die irritante details te bemoeien.
Maar nu ze de afgelopen dagen geobsedeerd was geraakt door de kleinigheden van het leven, was er niemand die haar kon helpen de stukjes informatie te verwerken die als nat wasgoed door haar hoofd klotsten.
Brody had tijdens zijn korte verblijf op Charlbury eveneens details gezien, kleine bijzonderheden uit haar leven die hem eerder onbekend waren geweest. Ironisch, dacht Carrie, terwijl ze probeerde met pillen en alcohol in slaap te komen, dat hij me na al die jaren zo ziet: verloren, beroofd, leeg. En niet minder, dacht ze om half vier ’s morgens, dat ze sinds hun eerste kennismaking nog nooit zo in alle opzichten op elkaar hadden geleken.
‘Professor. Carrie,’ zei Dennis. Hij gaf hun een knikje en nam hen meteen mee naar zijn kantoortje. Het was er heet en muf en Carrie kreeg het benauwd. Het rook er naar koffie en ze meende een vage zweetlucht te ontwaren, alsof de rechercheur de hele nacht had doorgewerkt. ‘Ga zitten, alstublieft.’ Hij trok een tweede stoel bij zijn bureau.
Terwijl ze ging zitten, dacht Carrie aan de laatste keer dat Dennis bij haar had geslapen. Misschien kwam het door die mannelijke geur in het vertrek, of wie weet door de somberheid en onwerkelijkheid van de situatie. Precies zoals ze nu niet hier wilde zijn, wilde ze destijds ook niet dat Dennis bleef slapen, niet echt, hoewel ze grif gebruik had gemaakt van de troost van zijn lichaam, omdat die in een behoefte voorzag.
Het was een zomeravond, ondraaglijk vochtig, en Dennis wilde over de vrouw komen praten die de vrijdag daarop in haar show zou komen. Ze hadden de details al duizend keer doorgenomen en ze wist precies wat de juridische gevolgen van een verkeerde aanpak zouden zijn, maar Dennis wilde per se komen. Carrie wist nog dat ze met kloppend hart de deur openmaakte – zijn lichte overhemd plakte aan zijn rug toen hij naar de keuken liep. Ze herinnerde zich het laagje zweet op zijn voorhoofd − alsof ze al seks hadden gehad, dacht ze opgewonden. En dat ze bij het maken van de cocktails de olijven omvergooide en dat Dennis haar polsen pakte en haar ruw naar zich toe trok.
De volgende morgen kwamen de schuldgevoelens toen ze hem het huis uit smokkelde, de hartkloppingen toen ze probeerde Max lang genoeg af te leiden om Dennis ongezien te laten ontsnappen. Die wogen stukken zwaarder dan het genot in bed. En ze durfde niet eens te dénken aan het schandaal als haar verhouding met de rechercheur die in haar show was geweest aan het licht kwam. Ook dat was een detail. Ook dat zou veel last geven.
‘We hebben zijn vingerafdrukken op het mes gevonden.’ Dennis pakte een map, deed hem half open en liet hem weer op zijn bureau vallen. ‘De details terzijde gelaten komen die overeen met die van ene Warren Lane, een goede bekende van de politie die duidelijk aan uw beschrijving beantwoordt, professor. Ik weet zeker dat hij een van de jongens in dat eettentje was.’ Dennis sprak bedachtzaam en afgemeten.
Carrie dwong haar verstand te werken. ‘Als Brody jou een beschrijving had gegeven...’ Ze zweeg, wendde zich tot Brody. Ze snapte niet waarom het zo lang had geduurd voordat ze hier waren aangeland. ‘Jij hield een oogje op zijn moordenaar.’ Haar keel stootte een geluid uit dat ze niet meteen herkende als afkomstig van zichzelf. Het hield het midden tussen een lachje van ongeloof en een jammerklacht. ‘Je hield een óógje op hem,’ herhaalde ze, zich plotseling bewust van de ironie. ‘Had je niet iets kunnen doen om hem tegen te houden?’
‘Max zou me nooit hebben vergeven als ik me ermee had bemoeid. Ik probeerde zijn leven draaglijker te maken. Welke ouder zou dat niet hebben gedaan? Ik had er geen idee van dat het zo zou aflopen.’
‘Maar er is, ben ik bang, ook slecht nieuws.’ Dennis’ stem onderbrak de beschuldigingen en het verweer. Carrie en Brody draaiden zich tegelijkertijd naar hem toe.
Slecht nieuws, dacht Carrie. Dat was onmogelijk. Er was geen slecht nieuws meer in de wereld. Wat haar betrof kon alles wat hij te vertellen had alleen maar goed zijn.
‘Het Openbaar Ministerie besloot een half uur voordat jullie kwamen om niet tot vervolging over te gaan. Warren Lane moet op vrije voeten worden gesteld.’
‘Wat?’ Brody sloeg met beide handen op het bureau. Carrie werd duizelig en pakte een ervan. Ze beefde.
‘Het spijt me,’ antwoordde Dennis. ‘Dit staat los van mij. De officier was van mening dat we onvoldoende bewijs hadden aangedragen.’
‘Ik vind het anders verdomde sluitend.’ Dat was Carries laatste samenhangende opmerking. Ze barstte uit in snikken en slaakte verwarde kreten van woede en razernij.
‘Het kwam door de kwaliteit van de vingerafdrukken op het mes. Die waren niet duidelijk genoeg, en zonder een positieve identificatie van Lane door een ooggetuige was het gewoon onvoldoende.’ Dennis wachtte even om zijn woorden te laten doordringen. ‘Het spreekt vanzelf dat ik al een nieuw onderzoek heb aangevraagd om te zien of ze met iets beters kunnen komen. Het gaat in tegen elk rechtvaardigheidsgevoel en het spijt me heel erg.’
+++
Dayna gaf over. Er kwam vrijwel niets uit, want ze had al tijden niet fatsoenlijk gegeten. Haar maag kromp ineen en kolkte en deed zijn best om haar ingewanden uit te braken. Het was vreselijk. Steunend op de koude wc-bril hees ze zich overeind, zwaaiend op haar benen van duizeligheid en zwakte. Haar hoofd tolde alsof haar hersenen door het heelal zweefden, alleen maar omringd door de rest van de tijd. Haar huid tintelde en haar mond was de ene minuut droog en de volgende vol speeksel. Ze bukte zich en braakte opnieuw.
‘Schiet goddomme op, kind,’ kwam de stem door de deur. Kev. Op woensdag ging hij altijd naar de Werkmanssociëteit, en dan schoor hij zich meestal voor hij vertrok. Dayna wist niet wat hij daar te zoeken had. Hij had amper een dag in zijn leven gewerkt.
Ze trok door en liep de piepkleine overloop op. Haar tong brandde en haar buikspieren deden pijn. Kev keek haar nijdig aan, wrong zich langs haar naar binnen en sloeg de deur dicht. Dayna liep naar haar kamer en ging op haar bed liggen. Ze huilde. Max was dood. Geen afspraakjes in de keet meer. Geen gedeelde sigaretten. Geen prijsvragen. De gedachte aan al die leegte maakte haar opnieuw misselijk.
Ze hoorde het klopje op de voordeur, gevolgd door een onbekende vrouwenstem. Voetstappen klosten de trap op en haar deur vloog open. Haar moeder stond in de deuropening. ‘Een of andere smeris om je te spreken. Sta op.’
Dayna liep achter haar moeder de trap af. ‘Wie is het, mam?’ vroeg ze zacht.
Haar moeder draaide zich om op de trap. ‘Weet ik godverdomme veel.’ Hoofdschuddend liep ze de keuken weer in en smeet de deur achter zich dicht. Er stond een vrouw op de stoep. Iets van herkenning daagde in haar geest.
‘Ja?’ zei ze. Het was agressief bedoeld, maar dat mislukte. Ze had geen agressie meer over.
‘Dayna, mijn naam is Leah Roffe. Weet je nog wel? Ik werk samen met Carrie. Ik zou graag met je praten. Het is echt belangrijk.’
+++
Ze zei niet tegen haar moeder dat ze wegging. Daar zouden ze pas achter komen als het tijd werd om op Lorrell te passen, en zelfs dan zou haar zusje gewoon met een zak chips voor de buis worden gezet.
‘Je weet toch dat Carrie een tv-show heeft, hè?’ begon Leah met haar ogen strak op de weg gericht. Ze reed langzaam, alsof ze niet precies wist waar ze heen ging, alsof Dayna in de auto hebben en rijden gewoon een manier was om haar gevangen te houden.
‘Ja, natuurlijk,’ antwoordde Dayna.
‘Ze is helemaal kapot van wat er met haar zoon gebeurd is. Net als iedereen,’ voegde ze eraan toen. ‘Je moet gezien hebben hoe Carrie voor gerechtigheid vecht in haar shows. Ze is hartstochtelijk geïnteresseerd in de rechten van mensen zoals jij en probeert de politie en de slachtoffers te helpen door hun gevallen ruimte te geven in haar show.’ Aan het eind van de wijk gaf Leah richting aan naar links en minderde vaart voor een fietsende vrouw.
Dayna dacht zwijgend na over wat ze van Carrie in actie had gezien. Was dat gerechtigheid, vroeg ze zich af. Maakte die dikdoenerij en dat gewroet in het leven van mensen die het moeilijker hadden dan zij enig verschil, of was het alleen maar interessant om naar te kijken? Ze was er allerminst van overtuigd dat de vrouw voor iets anders vocht dan roem en betere kijkcijfers. Haar hele wereld draaide om geld.
‘En? Wat heeft dat met mij te maken?’
‘Carrie heeft me persoonlijk naar je toe gestuurd om je te vragen of je in haar show wilt komen om de politie te helpen Max’ moordenaar te pakken. Als jij je verhaalt vertelt, zullen de kijkers bellen. Ik weet natuurlijk dat het vreselijk moeilijk voor je...’
‘Nee.’
De auto slingerde toen Dayna naar de portierkruk greep. ‘Denk na voor je antwoord geeft, mijn beste. Jij hebt Max goed gekend en...’ Maar haar woorden waren niet aan Dayna besteed. Ze werd overvallen door paniek en nog meer misselijkheid. Ze hoorde het studiopubliek jouwen, voelde de hitte van hun toorn op haar wangen. Ze stelde zich Carrie Kent voor, haar gezicht vlak bij het hare, porrend en peuterend tot ze geen andere keus meer had dan op te staan en de waarheid op te biechten.
De politie had iemand gearresteerd... hoorde ze Leah zeggen. De woorden vlogen door haar hoofd. Ze hebben hem weer losgelaten...
‘Als Max voor zichzelf kon spreken, zou hij willen dat je dit voor hem deed, mijn beste. We zullen tegelijkertijd een speciale misdaadlijn openen. Carrie staat aan jouw kant. Ze zal je dingen vragen. Jij hoeft alleen maar te vertellen wat er gebeurde, wat je voelde, wat je deed om Max te helpen. Ik weet zeker dat de telefoontjes binnen zullen stromen en dat iemand iets zal zeggen wat precies datgene is wat...’
‘Hou op!’ riep Dayna. Ze liet zich zo ver als haar veiligheidsriem toestond naar voren vallen en sloeg haar handen voor haar gezicht.
‘Ik wilde je niet van streek maken, Dayna.’ Leah stopte bij een bushalte. Ze liet de motor lopen.
Dayna liet haar handen zakken en wenste wanhopig dat ze kon snikken en snikken tot al haar woorden door snot en tranen gesmoord werden. ‘Ik weet niks, oké? Ik weet niet wie Max vermoord heeft, en ik weet niet wat ik op de tv moet zeggen. Dwing me niet om dit te doen.’
Leahs hand lag op haar schouder. ‘Hier, Dayna. Mijn visitekaartje. Bel me maar als je van gedachten verandert. De show is overmorgen. Ik weet dat dit een heleboel is om te verwerken, maar...’
Dayna hoorde alleen maar vage woorden, galmend door een ruimte waar ze niet wilde zijn. Toen ze uit het raampje keek, zag ze dat ze bijna een cirkel hadden beschreven en maar één straat van haar huis verwijderd waren. Tegen beter weten in griste ze het kaartje uit de hand van de vrouw en sprong de auto uit. Ze rende en rende, weg uit de wijk, weg van de school, naar de afvoersloot en via het occasionbedrijf naar Max’ keet. Toen ze daar was, leunde ze hijgend tegen het rottende hout, en ze schrok toen twee treinen vlak achter elkaar over de brug raasden. Ze huilde, half van verdriet en half uit hysterie. Wat moest ze in hemelsnaam doen?
+++
Fiona voelde zijn verdriet. Het knaagde en vrat aan haar ingewanden en maakte ze van streek, verzuurde haar leven alsof het haar eigen verdriet was. Ze zag iemand van wie ze hield lijden door een glazen wand die zo dik was dat hij haar niet kon horen bonzen, haar lippen niet kon zien roepen in haar pogingen hem bij te staan. Niet als die iemand blind was, niet als hij niet eens wist dat ze van hem hield. Ze voelde zich vreselijk hulpeloos, leefde zo met Brody mee.
Haar appartement was netjes en opgeruimd. In de bijna tien jaar dat ze voor de professor werkte, was hij maar één keer bij haar thuis geweest, jaren geleden. Maar Fiona’s imago van kalmte en efficiëntie zou er niet onder geleden hebben als alles over de grond verspreid lag en ze een hele maand niet had schoongemaakt. Brody zou niet eens met zijn ogen geknipperd hebben. Het was jaren geleden, en ze waren op weg naar het vliegveld. Fiona had hem bij zijn afschuwelijke flat opgehaald om hem naar Heathrow te brengen. Ze calculeerde altijd ruim tijd in voor oponthoud, panne en andere noodsituaties, hoewel ze die nog nooit nodig hadden gehad. Behalve die dag.
‘Stop!’ schreeuwde Brody, met zijn vuist op het dashboard slaand. Op een gewone weg zou Fiona net als tijdens een rijles op de rem zijn gaan staan, maar op de M25 kon ze alleen maar van rijbaan veranderen en gas terugnemen totdat andere automobilisten aan hun bumper gingen kleven alvorens hen toeterend in te halen.
‘Wat is er in godsnaam?’ vroeg ze. Ze werkte al twee jaar voor de wiskundeprofessor en meende hem redelijk goed te kennen. Dit had hij nog nooit gedaan.
‘Ik kan niet naar Boston,’ zei hij.
‘Waarom in godsnaam niet?’ Fiona besloot te stoppen op de vluchtstrook. Straks kwam er een afslag, en als dit echt een noodsituatie was, zouden ze snel van de snelweg af moeten.
‘Omdat Max een schoolconcert heeft.’
‘Wat?’ Fiona rolde met haar ogen en trok weer op. Dit was je reinste aanstellerij. De snelle, ononderbroken verkeersstroom maakte het haar onmogelijk de weg weer op te komen. Ze reed langzaam verder over de vluchtstrook, wachtend op ruimte om in te voegen.
‘Ik wil dat je omkeert en me naar huis brengt. Nee, nog beter, naar jouw huis. Dat is dichterbij en ik wil de school bellen. Dan kunnen we meteen beslissen hoe we dit verder afwerken.’
‘Maar u bent de belangrijkste spreker. De meeste afgevaardigden komen alleen maar vanwege uw lezing. En zaterdag bent u eregast op het banket.’ Fiona was bitter teleurgesteld. Vijf dagen met Brody in een hotel zou zeker iets opgeleverd hebben. Betekende zij zo weinig voor hem dat hij niet op zijn minst zijn hand op de hare zou hebben gelegd bij het eten of haar een nachtzoen zou hebben gegeven voor het slapengaan, al was het alleen maar als blijk van waardering? Zo’n kleinigheid zou haar moed hebben gegeven. Meer verwachtte ze niet.
‘Ik heb me vergist. Max gaat voor.’ Brody was erg kalm voor een man die zijn hele reputatie op het spel zette, dacht Fiona.
‘Waarom belt u niet gewoon de school om te vragen wanneer het volgende concert is? Dan kunt u daarnaartoe in plaats van naar dit.’
‘Breng me naar je flat, Fiona. En als je dat niet wilt doen, breng me dan alsjeblieft naar huis.’ Hij deed heel redelijk, alsof hij alleen maar had besloten om niet uit winkelen te gaan.
Fiona kon niet protesteren. Hij was haar baas. Ze werd betaald om te doen wat hij zei, en als dat inhield dat ze moest omkeren en zijn carrière schaden, soit. Het deed haar meer pijn dat ze de kans misliep om hem tijdens de lange vlucht naar de Verenigde Staten intiemere vragen te stellen dan ze tot nog toe had gedurfd, of om op zijn hotelkamer te blijven hangen en hem te helpen zijn koffer uit te pakken en daarna samen iets te drinken uit de minibar. Ze kreeg tranen in haar ogen. Zonder een woord te zeggen reed Fiona de snelweg op, nam de eerstvolgende afslag, draaide om de rotonde heen en reed de M25 weer op in de tegenovergestelde richting. Over een half uurtje zouden ze in haar appartement zijn.
Toen ze Brody naar het bureautje onder haar raam leidde – het bureau met de telefoon, haar computer, een paar mappen van de universiteit, een foto in een zilveren lijst – besefte ze dat iets – íémand – al haar kansen bij Brody in de weg stond. Ze zou bijna wensen dat hij nooit geboren was.
‘Ik bel in verband met mijn zoon, Max Quinell,’ zei hij in de telefoon. ‘Ja, ja. Dat klopt. Hij speelt in het concert. Kunt u tegen hem zeggen dat zijn vader zal komen om hem te horen spelen? Dank u. En wens hem veel geluk.’
Geluk, dacht Fiona, en ze legde Brody’s foto omgekeerd op het bureau. Zij zou meer nodig hebben dan geluk om zijn aandacht te trekken.
Nu, jaren later, zat Fiona diep bedroefd bij de telefoon en probeerde Brody met haar gedachten te dwingen haar te bellen, terwijl ze zich afvroeg wat Max’ dood eigenlijk veranderd had. Stond hij in al deze ellende niet nog steeds tussen hen in?