Herfst 2008

Dayna had de andere meiden heel vaak horen praten over met wie ze het hadden gedaan. Dat was het vaste onderwerp van gesprek in de pauzes, voor zover ze de moeite namen om naar school te komen: hoeveel jongens ze hadden gehad, dat ze de morning-afterpil hadden geslikt, hoeveel of hoe weinig ze zich ervan herinnerden omdat ze zo laveloos waren, hoe groot of klein hij was geschapen en of ze hem hadden gepijpt.

Niets van wat ze zeiden had met liefde te maken, geen echte liefde in ieder geval, dacht Dayna. Vrijwel iedereen van haar generatie was immuun geworden voor dat soort emotie, en zelf was ze waarschijnlijk geen uitzondering. Tenminste, dat dacht ze. Ze waren hard gemaakt door de wereld, door hun manier van leven, door hun gezin – of het ontbreken ervan – en door hun vooruitzichten. Zo richtten ze ook hun leven in, levend van dag tot dag. In ieder geval in haar wijk. Noch Dayna, noch de andere kinderen daar kenden plaatsen waar het anders was. Beter.

‘Waar kijk je naar, lelijk ding?’ Het was pauze. Het meisje was lang en had korte slierten gestraight en geblondeerd haar.

Dayna haalde haar schouders op. ‘Jou.’ Laat haar maar nijdig worden. Op dit moment kon ze nergens mee zitten. Ze schopte met haar hakken tegen het muurtje waarop ze zat, hopend dat ze Max zou zien. Ze moesten praten.

Ze hoorde een schelle lach. Iemand spuugde. Het groepje van vijf meiden, die zo op elkaar leken dat het zusjes konden zijn, opende zich en omsingelde haar. Dayna slikte, woedend op zichzelf omdat ze verstijfde, omdat ze haar angst verried. Waarom had ze dat godverdomme nu weer gezegd? Ze wist toch dat ze zich gedeisd moest houden?

‘Naar mij?’ vroeg de lange opnieuw, en ze nam Dayna van top tot teen op. ‘Ben je soms lesbo, dan?’ De meiden lachten.

‘Ze ziet er best uit als een lesbo,’ zei een ander.

‘Ik wil godverdomme niet dat je naar me kijkt, begrepen? Ik wil die smerige lesbo-ogen niet op me lijf, ja?’ Het meisje stak een sigaret op. Haar nagels waren roze, met glitters, heel anders dan Dayna’s afgekloven stompjes. ‘Zeg iets, lesbo.’ Ze sloeg haar armen over elkaar en stak een heup naar voren. Dayna zou er nooit zo uitzien als deze meiden. Ze zou altijd anders zijn.

‘Ik ben geen lesbo,’ zei ze, zo zacht dat ze niet eens zeker wist of de woorden uit haar mond waren gekomen. Ze wilde beschaamd haar hoofd laten hangen, haar pak slaag accepteren en weer met rust gelaten worden. Maar nog liever zou ze het meisje dat voor haar stond trappend en stompend, bijtend en rukkend en scheurend van het leven beroven.

‘Praat harder. We horen je niet.’ De meiden kwamen dichterbij.

‘Op wie van ons geil je dan, hè?’ Meer gelach, meer sigaretten. Iemands mobieltje piepte voor een sms, een van hen kauwde op kauwgom, een ander gooide haar haar naar achteren.

Dayna haalde haar schouders op. Ze voelde een golf adrenaline in haar borst, gevolgd door korte, krampachtige ademstoten toen de angst bezit van haar nam. Ze keek naar haar voeten, wetend dat alles over een minuut, twee minuten, een uur, de rest van haar leven, weer voorbij zou zijn. Ze dacht aan Lorrell, wist dat haar dit nog te wachten stond. Wat kon ze haar vertellen? Hoe kon ze voorkomen dat haar kleine zusje elke dag dezelfde ellende moest doorstaan?

‘Hé, emopot, ik vroeg wie van ons je wilt kussen?’

Dayna keek op. Een huivering voer door haar heen terwijl ze probeerde haar paniek te onderdrukken. Dat was de lange blonde weer. De aanvoerster, naar wie ze onbewust had zitten staren terwijl ze aan Max en hun kus dacht. Niks te maken met haar.

‘Misschien ons allemaal wel,’ zei een andere meid.

‘Ik moet jullie geen van allen,’ hoorde Dayna zichzelf zeggen. ‘Jullie zijn allemaal even onsmakelijk.’ Ze hield haar adem in, in de hoop dat dit zou helpen een algehele paniekaanval te voorkomen. Ze zag hun ogen groot worden en alle monden openvallen van geschokte verbazing.

‘Neem d’r godverdomme te grazen.’

Dayna sprong van het muurtje en rende naar de schoolpoort. Anders dan de andere meiden droeg ze platte hakken, zodat ze veel sneller was. De adrenaline gaf haar vleugels.

‘Kom terug, trut!’ hoorde Dayna terwijl ze het schoolterrein af rende. ‘We krijgen je nog wel!’ Ze bleef rennen, over het verlaten autoterrein, over de met struiken begroeide braakgrond naar de afvoersloot waar ze met Max had gepicknickt. Bij het water kwam ze hijgend tot stilstand, met haar handen op haar dijen vooroverleunend om uit te blazen.

Dayna snikte. Hete tranen van woede rolden over haar verhitte wangen. Ze haatte hen allemaal. Waarom konden ze haar niet met rust laten? Ze had hun niets gedaan. Ze bukte zich, raapte een steen op en smeet hem in het water. Hij knalde tegen een oud winkelwagentje. In haar fantasie duwde ze het hoofd van het blonde meisje diep in de modder van het vervuilde stroompje totdat de borrelende luchtbellen en het gespartel langzaam afnamen. Ze snakte ernaar iemand pijn te doen – maakte niet uit wie – om haar razernij te uiten, het verdriet dat zich al zo lang in haar ophoopte, af te reageren.

Ze besloot de school voor gezien te houden en naar Max’ hut te gaan. Ze wist dat hij er niet zou zijn, maar ze kon wachten. Misschien zou ze hem zelfs een sms kunnen sturen als ze nog tegoed op haar mobieltje had. Ze hadden die middag Engels en ze had zich erop verheugd haar opstellen terug te krijgen. Die meiden hadden haar hele leven veranderd. Van haar weg naar de klaslokalen – vooral niet door gangen waar ze afgesneden en omsingeld kon worden – tot ze in de kantine at of zich met een joint en een blikje cola achter het natuur- en scheikundegebouw verstopte. Ze bepaalden elke ademtocht, elke oogwenk, elke hartslag.

Een trein die over de brug denderde, deed de lucht in haar longen trillen. Dayna vroeg zich af hoe dat keetje daar zo lang had kunnen staan, met al dat getril recht erboven. Ze liep naar de deur en trok aan het hangslot. Toen het losliet, deed ze een stapje achteruit, bang voor wie of wat binnen zou zijn. Ze dacht dat Max op school was. Ze hoorde geluid binnen. Had ze een inbreker gestoord, iemand die Max’ spullen wilde jatten?

Juist toen ze het hangslot terug wilde hangen, vloog de deur open.

Iemand stond in de deuropening met een mes in de hand.

Met een gil hief Dayna haar vuisten. Toen ze zag wie het was, liet ze haar armen weer langs haar lichaam vallen. ‘Jezus...’ Ze kon haast niets meer uitbrengen en beefde over haar hele lichaam. Ze raapte het gevallen hangslot op. ‘Ik dacht dat je op school was,’ zei ze kwaad.

‘Was ik ook.’ Max liet het mes zakken en wilde weer naar binnen gaan.

‘Hé, wacht.’ Dayna pakte zijn schouder en draaide hem om. ‘Je hebt gehuild.’

Max haalde zijn schouders op. ‘Nou en?’ Hij trok zich los en ging naar binnen. Dayna volgde hem.

‘Wat is er gebeurd?’ Ze duwde hem zowat op de autostoel. Op de grond ernaast zag ze een half opgerookte joint en een bierblikje. Ze stak de joint aan en gaf hem aan Max. Daarna nam ze een slok bier en trok een vies gezicht. ‘Vertel op.’

Max staarde haar zwijgend aan. Ze kon het amper verdragen.

+++

Het duurde een kwartier voordat Max’ hartslag weer normaal werd. Hij probeerde te verbergen hoe bang hij was geweest toen hij iemand buiten de hut hoorde, maar Dayna zag alles. Adrenaline schroeide in zijn vingertoppen en zijn handen beefden toen hij de joint van haar overnam. Hoe wist ze dat hij hier zat? Was het nieuws zo snel rondgegaan?

‘Vertel het me alsjeblieft,’ herhaalde Dayna.

Max wist dat zij het beter zou begrijpen dan wie dan ook, maar hoe kon hij na wat er in het park was gebeurd – hun kus – het risico lopen het te verbruien bij het enige meisje dat hij ooit echt aardig had gevonden? Op zijn laatste school had hij er ook een paar gekend, maar niemand zoals Dayna. Bovendien waren ze een van de redenen waarom hij was weggegaan. Het was allemaal doorgestoken kaart geweest, een groots opgezette grap om hem voor aap te zetten. De staf had een oogje dichtgeknepen, bijna alsof ze dat soort verfoeilijk gedrag onder de leerlingen goedkeurden, bijna alsof je, als je niet genadeloos getreiterd, gekoeioneerd, bespuugd, mishandeld, gekleineerd, bespot en beroofd werd, gewoon geen volwaardig lid van de Denninghamgemeenschap kon zijn.

Max wendde zich af. Hij kokhalsde, maar niets kwam omhoog. Hij proefde het nog steeds. ‘Echt, ’t is niks. Gewoon een slechte dag, meer niet.’ Hij herinnerde zich dat hij dezelfde woorden tegen zijn mentor op Denningham had gezegd – alsof zijn ellende niet van belang was, alsof hij alleen maar was gevallen of de punt van zijn potlood had gebroken. ‘En wat heb jij, trouwens? Ben je ergens voor weggelopen?’ vroeg hij in een poging het gesprek over een andere boeg te gooien.

Dayna sperde haar ogen open en zuchtte. ‘Ja, voor die kutmeiden,’ snierde ze alsof het haar niets deed. Max wist wel beter.

‘Wat deden ze?’

‘Net als altijd. Ze kwamen me achterna, maar ik ben sneller.’ Ze stootte haar schorre lachje uit. Ze trok de joint uit zijn vingers en nam een trekje. Hij vond het fijn als ze hem teruggaf en hij een klein beetje vochtig was − een vleugje van Dayna. ‘Maar ik wil weten waarom jij zo van streek bent. Je doet altijd wel zo stoer, maar ik weet dat je helemaal niet zo bent.’

Om de een of andere reden balde heel Max’ jeugd zich samen in de daaropvolgende paar seconden, waarschijnlijk, dacht hij, vanwege wat Dayna had gezegd. Ik weet dat je helemaal niet zo bent. Zijn hoofd was een krankzinnige chaos, maar hij zag – nee, vóélde – die bende in de doucheruimte op Denningham, de schoen tegen zijn slaap toen ze zijn bankpasje pikten, het vijfjarige jongetje dat zijn stoel wegtrok toen hij ging zitten, en het geschater van de andere kleuters, dat zijn ouders het altijd te druk hadden om te luisteren, de smaak van zijn schoolmaaltijd toen ze het hele zoutvaatje erin hadden leeggeschud, de gebroken enkel toen hij van de trap was geduwd, de dingen die ze hadden gestolen – rekenmachines, boeken, zijn portefeuille, het geld voor zijn lunch, zijn mobieltje, het horloge dat hij van zijn vader had gekregen – de leraren die hem uitscholden en om de oren sloegen, de schimpscheuten en opmerkingen overal waar hij kwam, dat niemand ooit zijn vriend had willen zijn.

‘Max?’

Hij voelde Dayna’s vinger op zijn wang. Ze veegde een traan weg.

‘Wat is er? Vertel het me alsjeblieft.’

‘Ik heb gewoon overal genoeg van. Je weet hoe het is.’ Hij grinnikte en nam een slok bier. Zelfs dat kon de smaak van pis niet verdrijven.