Vrijdag 24 april 2009

Leah volgde Carrie overal. Ze zat op de rand van het bad terwijl haar vriendin plaste.

‘Er lag zo veel bloed. Zo’n grote plas.’ Carries gezicht was bleker dan bleek. Het was doorzichtig, doorsneden door aderen en bot. Ze gleed van het toilet en viel op handen en knieën op de grond. Leah knielde naast haar neer, wetend dat ze niet meer kon huilen.

‘Bed?’

Carrie knikte en liet zich naar de vertroosting van haar verduisterde slaapkamer voeren. Leah sloeg de lakens terug, trok Carries schoenen uit en legde haar op het bed. De vrouw die elke week de aandacht van miljoenen kijkers genoot, het brok energie dat honderden gezinnen, slachtoffers, vrouwen, kinderen die anders aan hun lot zouden zijn overgeleverd gerechtigheid had gegeven, de zakenvrouw die de show fris hield en bovenal de vrouw die elke gast na de show volgde om zeker te weten dat het counselingteam hun de hulp gaf die ze nodig hadden, smolt weg voor haar ogen. Leah trok het laken zo ver over haar heen dat ze alleen nog wat warrig haar en een wang zag.

+++

Ze schoot met een ruk overeind. Haar slaperige ogen verrieden dat de slaap eindelijk was gekomen. Leah moest over haar hebben gewaakt. ‘Hoe laat is het?’

‘Vijf uur,’ zei Leah, op haar horloge kijkend. ‘Je hebt bijna een uur geslapen. Heb je dorst?’

‘Nee.’ Carrie gooide de lakens van zich af en ging op de rand van het bed zitten. Ze trok haar blouse recht en haalde haar vingers door haar haar. ‘Ik heb dingen te doen.’

‘Alles op de juiste tijd,’ zei Leah, Carrie ondersteunend toen die duizelig naar het raam wankelde.

‘Er is geen juiste tijd,’ antwoordde Carrie. Haar stem was effen en vastbesloten.

‘Wat voor dingen? Je hebt helemaal geen dingen te doen. En als het zover is, zal Brody je helpen.’

De naam van haar ex-man leek een kettingreactie te veroorzaken. Carrie bond haar haar in een paardenstaart met een lint dat op haar toilettafel lag. Met Leah op haar hielen liep ze naar de badkamer en waste haar gezicht met koud water. Leunend op de wasbak keek ze naar de druppels die van haar neus vielen. Ze keek niet in de spiegel. Dat kon ze misschien nog niet.

‘Ik ga naar buiten.’ Carrie rukte de rok waarin ze geslapen had van zich af en trok een zelden gedragen spijkerbroek aan. Ze zocht in haar klerenkast en haalde er een paar schoenen uit – niet de gebruikelijke hoge hakken, maar verstandige linnen schoenen met veters.

‘Zou je niet...’ Leah rende achter haar aan, de slaapkamer uit. Carrie had haast. De stemmen in de keuken werden luider, maar het was niet Dennis Masters of zijn team rechercheurs, zoals ze ontdekten toen Carrie naar binnen stormde.

‘Waar is Dennis?’ vroeg ze beslist.

Een jonge politieagente antwoordde. ‘Hij is weg, mevrouw Kent. Wij zijn hier om vragen te beantwoorden en u op de hoogte te...’

‘Goed. Beantwoord dit dan.’ Carrie leunde over het aanrecht, zodat de politieagente onwillekeurig een stapje terugdeinsde. ‘Wie was er bij mijn zoon toen hij stierf? Dennis zei dat er een getuige was. Ik wil weten wie. Een naam en een adres.’

‘Het spijt me vreselijk, mevrouw Kent, maar dat weet ik niet, en zelfs als ik het wel wist, dan zou ik het nóg niet...’

Maar Carrie was de keuken alweer uit.

‘Waar ga je naartoe, Carrie? Je bent in de war.’ Tot Leahs afschuw zag ze haar de autosleutels uit de la van het haltafeltje halen.

‘Dennis zoeken,’ riep Carrie. ‘Brody zoeken, de getuige... maakt niet uit wie. De moordenaar van mijn zoon vinden.’

Ze rende het trapje naar de garage af. Beneden tikte ze de code in, waarop de stalen deur langzaam openzwaaide. Zodra de opening groot genoeg was, glipte ze erdoorheen en liep met grote stappen de garage in. Leah kwam achter haar de hoek om. Ze kon haar amper bijhouden.

‘Laat mij dan in ieder geval rijden,’ zei Leah toen Carrie in de auto stapte. ‘Jij bent nu niet in staat om...’

‘Ik voel me absoluut prima. Ik heb dingen te doen,’ zei ze met weinig overtuiging.

‘Dan ga ik mee.’ Leah stapte in aan de andere kant.

Carrie richtte de afstandsbediening op de automatische garagedeur. Terwijl ze wachtte, liet ze de auto telkens een stukje optrekken. Leah vroeg zich af of Carrie nog wel kon rijden. Ze had een chauffeur om haar overal heen te brengen en anders nam ze een taxi.

Leah sloeg haar handen voor haar ogen toen de auto met brullende motor de ondergrondse garage uit en het zonlicht in reed. ‘Doe in godsnaam wat kalmer aan.’ Maar Carrie luisterde niet en raasde meedogenloos door het verkeer Hampstead uit. ‘Waar gaan we naartoe?’

‘Brody’s flat.’

Leah herkende haar stem niet. Het was net alsof iemand anders bezit van Carries lichaam had genomen en het opdroeg wat te doen. De echte Carrie, die nog die ochtend een show had gepresenteerd, leek helemaal verdwenen. Wat was er met de tijd gebeurd? Niet te geloven. Ze hadden nog geen dag geleden uitgezonden. Verbijsterd door Carries onverwachte vertrek had ze met de hoofdregisseur overlegd, met Dennis toekomstige shows doorgenomen en met iemand uit de VS gepraat die Carrie wilde uitnodigen om in de Late Show van volgende maand te verschijnen. Nu was alles zo veranderd dat het leek alsof er sinds die tijd een heel jaar was verlopen.

‘Weet je wel waar hij woont?’ Leah wist zeker dat Carrie er nooit was geweest. Ze wist zelfs vrij zeker dat de twee elkaar de afgelopen negen jaar precies drie keer gesproken hadden, toen Max ziek was.

‘Ik heb zijn adres in mijn telefoon.’

Carries handen klemden zich strakker on het stuur toen de fraaie, dure, begerenswaardige huizen met delicatessenwinkels, boetieks en modieuze Nepalese restaurants plaatsmaakten voor dichtgetimmerde etalages, grauwe flatgebouwen uit de jaren zestig en met onkruid begroeide benzinestations die al jaren gesloten waren.

‘Jezus,’ zei Leah. ‘Weet je zeker dat je goed rijdt?’ In de straten reden opgevoerde Fiesta’s en Corsa’s in plaats van Range Rovers en BMW’s. Carrie reageerde niet. ‘Je komt net uit het ziekenhuis. Waarom laat je mij dan in ieder geval niet...’

‘Hou op, Leah!’

Carrie gaf gas en stak een aantal rijbanen over naar de verkeerslichten. Ze sloeg links af door een rood stoplicht en reed met grote snelheid verder, tegen het verkeer een eenrichtingsstraat in. Even later trapte ze op de rem en barstte in tranen uit.

‘Ik heb geen idee waar ik ben.’ Ze liet haar hoofd op het stuur vallen, zodat de claxon begon te loeien. Leah stapte uit, liep naar de andere kant en trok Carrie met zachte hand uit de auto. Ze gespte haar in de passagiersstoel en zocht de routeplanner op haar telefoon. Even later had ze de auto gekeerd en reden ze door het drukke verkeer naar een wijk die nog mistroostiger was.

Leahs handen trilden – niet helemaal van verdriet, niet helemaal van onzekerheid, maar vooral omdat ze Carrie in de twintig jaar dat ze haar kende nog nooit anders had meegemaakt dan zo sterk als een rots.

‘Denk je dat de routeplanner het mis heeft?’ Ze schakelde terug in zijn twee en keek op naar de flatgebouwen. ‘Ik kan me niet voorstellen dat Brody hier woont.’

‘Het is zo... zo dichtbij,’ zei Carrie op een toon die verried dat ze tot een inzicht was gekomen, alsof ze ineens dingen kon zien waar ze eerder blind voor was geweest. ‘Dit allemaal... zo vlak bij waar ik woon.’

Leah was ervan overtuigd dat ze de postcode verkeerd had ingevoerd. ‘Ik snap er niks van. Dit is Westmount Road.’ Ze wees op een straatnaambordje, amper leesbaar door de graffiti die erop gekalkt was. ‘Ik kan niet geloven dat Brody in deze buurt woont.’ Leah reed verder.

Zelfs de auto leek te aarzelen, zacht schokkend in de derde versnelling. In de verte zagen ze, als een buitenaardse stad – grijs beton, een mengeling van kapotte ruiten en planken, wapperende, kleurloze was op piepkleine balkonnetjes, een enkel veegje kleur waar iemand een bloempot aan een balustrade had gehangen, nog meer graffiti en overal onverkwikkelijke en bepaald enge groepjes jongens – de beruchte wijk opdoemen die Brody als woonplaats had gekozen. Ze snapte er niets van. Geen wonder dat Carrie het allemaal had verdrongen.

Leah trok de handrem aan. ‘Dichterbij kan ik niet parkeren.’ Ze bad dat Carrie haar idee Brody te gaan bezoeken zou herzien, hoewel ze zich kon voorstellen dat ze niets liever wilde dan in zijn armen vallen en zo dicht mogelijk bij Max’ vader zijn, ongeacht hun eerdere geschillen.

Carrie opende het portier en stapte uit, gevolgd door Leah. Twee slungelige jongens met hun pet diep over hun gezicht en gekleed in trainingsjack doken op uit het niets.

‘Wil je dat we ’m in de gaten houen?’ Zijn gezicht was mager en vals. Zijn voorhoofd zat vol puistjes. Zijn ogen waren kil.

‘Sodemieter op,’ zei Carrie kalm. ‘Hij is verzekerd.’ Ze liep weg. ‘Nummer drie vier negen.’

De twee vrouwen liepen de wijk in. Die leek afgesloten van de rest van de wereld, met zijn lelijke rug naar de werkelijkheid gekeerd. Een smalle opening tussen de benedenverdiepingen gaf toegang tot een binnenplaats die verscheidene tennisbanen groot was. Ze bleven staan en keken omhoog. Het vierkante plein werd omsloten door vijf verdiepingen hoog beton.

‘Niemand gaat hier uit eigen vrije wil wonen,’ zei Leah. De grimmigheid van hun omgeving leidde hen even af van de gebeurtenissen van die dag, en ze was ervan overtuigd dat Carries irrationele besluit om hiernaartoe te gaan was ingegeven door verdriet.

‘Mijn ex-man wel,’ beet Carrie terug. ‘En mijn zoon ook als hij bij zijn vader sliep.’ Leah kon haar woede begrijpen. Carrie legde ongetwijfeld verbanden: Westmount, bendes, messen, haar zoon doodgestoken. Brody’s keuze. Schuldigen zoeken was een natuurlijke reactie. ‘Ik had er geen idee van dat het zo erg was,’ zei ze ademloos terwijl ze verder liepen.

Ze lazen de bordjes op elke hoek van het plein om te weten welk stinkend betonnen trappenhuis ze binnen moesten gaan om flat drie negenenveertig te vinden. De meeste bordjes waren weggebrand of bespoten met verf, maar uiteindelijk vonden ze de juiste deur en klommen naar de tweede verdieping. Carrie klemde zich vast aan Leah, terwijl ze met ingehouden adem over de betonnen galerij liepen, over vuilniszakken, fietsen en peuters die als ongewenste jonge honden buiten de deur waren gezet stappend. Leah klopte op de deur van Brody’s flat.

+++

Brody schreeuwde dat wie het ook was binnen moest komen. Hij dacht niet dat hij in staat was zich naar de deur te slepen om het zoveelste team rechercheurs te begroeten en het leven van zijn zoon af te ratelen en te ontleden tot hij het gevoel kreeg dat Max helemaal nooit had bestaan.

Hij had er drie seconden voor nodig om te concluderen dat dit niet de politie was.

‘Hallo?’ Brody stond op. Hij luisterde. Hij rook. Hij zocht naar vibraties. Vrouwen.

‘Godallejezus nog aan toe’, dat waren de woorden die hem duidelijk maakten dat Carrie Kent, zijn voormalige echtgenote, in zijn huiskamer stond en de verwoesting die zijn thuis was in ogenschouw nam − die zijn en Max’ thuis was gewéést.

Brody liet zich weer in de luie stoel vallen. Haar mening interesseerde hem geen barst. Ondanks de muur die hij had opgetrokken, ondanks het feit dat hij zich jarenlang de afschuwelijkste scenario’s had voorgesteld – zijn ex in zijn appartement – werd hij nu ze er echt was, overspoeld door een immense golf van opluchting. En ongeacht hoe ze verkoos het te uiten, ongeacht wat voor publiek spektakel en journalistieke bombarie de dood van Carrie Kents enige zoon teweeg zou brengen, hij wist dat ze onder dat alles allebei dezelfde rauwe emotie voelden: absolute en volslagen leegte.

‘Wij waren er niet voor hem.’ Haar woorden waren vlak.

‘Carrie...’

Dat was de andere vrouw, haar maatje van de show. Hij had een paar keer met haar gesproken. Brody vergat nooit een stem.

‘We hebben fantastisch werk geleverd... een zoon grootbrengen die zich afgaf met bendes en messen en... en...’ In zijn geestesoog zag Brody haar sprakeloos − iets wat zelden gebeurde – over de staat van zijn appartement om zich heen kijken. Maar ze besloot met een eenvoudig: ‘Waarom?’

‘Goeie vraag.’ Hij hoorde dat ze op de sofa gingen zitten.

‘Hoe heeft dit ons kunnen overkomen?’

‘Alles,’ antwoordde Brody. Ze wisten allebei dat zijn woorden meer omvatten dan alleen de ellende van die dag.

‘Ik geloof niet dat ik zonder hem kan leven,’ bekende Carrie.

Haar toon deed Brody denken aan die van een van haar wanhopige studiogasten. ‘Kon je wel mét hem leven?’ Hij wist dat dit confronterend was, maar een ander antwoord kon hij niet bedenken. Max had om hulp geroepen en zij hadden niet geluisterd.

‘Brody...’

‘Hou je erbuiten,’ beet hij Leah toe. Hij wilde niet dat ze zich hier op zo’n schrijnende dag mee bemoeide. Iemand moest erop toezien dat er gerechtigheid geschiedde. Erop toezíén, dacht hij, met zijn ogen knipperend vanwege de ironie.

‘We moeten elkaar helpen,’ ging Carrie verder.

‘Beetje laat, dacht je ook niet?’

‘Doe dit alsjeblieft niet, jullie tweeën...’ Leahs stem stierf weg.

‘Wij zijn hier samen bij betrokken, Brody. Sinds de minuut dat Max werd gemaakt, zijn we hier samen bij betrokken.’ Carrie verbaasde hen allebei met haar helderheid. ‘Hoe ver we ook uit elkaar zijn gegroeid.’

Brody’s lach was misplaatst. ‘Samen? Uit elkaar gegroeid?’ herhaalde hij. ‘Begrijp je wel wat die dingen betekenen? Heb je er in je kostbare, egocentrische leventje dat alleen maar bestaat uit Carrie Kent en nog eens Carrie Kent, ook maar één keer echt bij stilgestaan over hoe volstrekt versplinterd en eenzelvig wij drieën eigenlijk zijn... waren?’

De inspanning was hem te veel. Hij kon niet blijven zitten. Brody ijsbeerde door het vertrek en wou dat hij ergens een vaas of ornament had staan of hangen dat hij tegen de muur kapot kon smijten – maar hij had geen ornamenten of vazen.

‘Dit is niet het moment om ruzie te maken. We moeten uitzoeken wat er gebeurd is. Wie dit onze zoon heeft aangedaan.’

‘Ze heeft gelijk.’ Leahs stem voorkwam het antwoord dat Brody op het punt stond om terug te kaatsen.

‘Heeft de politie je ondervraagd?’ vroeg hij in plaats daarvan.

‘Ja. Jou?’

‘Heel even. Ik geloof niet dat ze veel hebben om op af te gaan.’

‘Er was een getuige,’ vervolgde Carrie. ‘Weet jij wie?’

‘Nee,’ zei Brody nadenkend.

‘Die wil ik spreken. Die móét ik spreken.’

Brody hoorde dat ze vocht tegen de tranen. ‘Denk je niet dat de politie dat al niet doet?’ Hij liep tegen de muur. Hij was even de kluts kwijt.

Carrie gaf niet meteen antwoord. Ze moest zich eerst vermannen, dacht Brody. Ze wilde niet in zijn bijzijn huilen.

‘We kunnen niet werkeloos afwachten of er iets gaat gebeuren,’ zei ze ten slotte.

Hoewel haar stem gebroken klonk – hij stelde zich haar voor op zijn sofa: klein, broos, rode ogen van het huilen – hoorde Brody nog steeds de kracht van Carrie Kent achter de woorden. Hij wist dat ze contacten bij de politie had, en eerlijk gezegd had hij ook weinig zin om op nieuws van de politie te wachten. Als ze nog steeds iets gemeen hadden, was het wel de behoefte aan antwoorden in hun beroepsleven.

‘Max heeft een paar keer een meisje meegebracht.’ Brody dacht niet dat Carrie dat wist.

‘Wie? Wanneer?’

‘Het begon afgelopen herfst. Hij zei er niet veel over.’

‘Weet je hoe ze heet? Misschien weet ze iets.’

‘Nee.’ Brody was niet nieuwsgierig geweest. Hij vermoedde alleen maar dat er een meisje in huis was geweest, omdat hij een paar keer een onbekende geur in zijn slaapkamer had geroken – niet van parfum, maar van haarlak, make-up, wasmiddel. Hij wilde wachten tot Max het hem zelf vertelde.

‘Ik moet weer naar die school,’ zei Carrie.

Brody wist dat ze iets moest ondernemen. Niets doen was geen optie. Hij stelde zich voor dat ze weer bij elkaar waren, in hun huis, hun beminde honk, met Max in de tuin op zijn driewieler. Als er iets misging in hun leven, haastte Carrie zich altijd om het te herstellen. ‘Jij zet dingen al recht voordat ze omgevallen zijn,’ was een van Brody’s vaste grapjes destijds.

‘Ga je mee?’ vroeg ze.

‘Carrie, is dit verstandig, nu?’ Leah had duidelijk bedenkingen.

‘Ja, ik ga mee,’ zei hij zonder enige aarzeling.

+++

De Mercedes was nog steeds heel toen ze terugkwamen. Leah reed en Brody zat naast haar. Carrie had hem naar het portier gebracht en de veiligheidsgordel voor hem uitgetrokken. Ze was verbaasd dat het haar zo natuurlijk afging, ondanks het feit dat ze hun huwelijk maar heel kort aan zijn blindheid hadden hoeven aanpassen.

‘Zeg maar welke kant uit,’ zei Leah. Carrie boog zich naar voren en fronste haar wenkbrauwen. Ze had er geen idee van waar ze waren.

‘Je moet richting station rijden en vlak voor je er bent scherp naar rechts afslaan.’ Brody klonk beslist, alsof hij voelde welke kant de auto uit stond. Vijf minuten later waren ze op het parkeerterrein van de school.

‘Ik weet niet zeker of ik het opnieuw kan aanzien... ik ben hier al geweest. Het was afschuwelijk.’ Carrie sloeg haar handen voor haar gezicht en liet zich heel even door Leah troosten.

Ze had dat soort plekken vaak samen met haar cameraploeg en de nabestaanden van een slachtoffer bezocht, meestal als een dierbare was doodgereden of met tragische afloop in een kroeggevecht verwikkeld was geweest of beroofd of verkracht was. De cameraman wist wat hem te doen stond: een panoramische opname van de plek, de bloemen, de briefjes, de beertjes, gevolgd door een close-up van hun eerste reactie. Het was essentieel die eerste afschuw, die rauwe emotie, dat pure verdriet vast te leggen. Maar voor haar gevoel was niets zo erg geweest als de plas bloed van haar zoon op de grond. Om daarnaar te kunnen kijken had ze zichzelf moeten dwingen afstand te nemen, zichzelf aan moeten praten dat ze opnamen maakte voor een nieuwe show, dat haar zoon vanmorgen niet echt was gestorven. Vanmorgen...

‘Het spijt me, maar jullie mogen niet verder.’ Twee politieagenten stonden bij het hek tussen het parkeerterrein en de school. ‘Er is een incident geweest.’

‘Mijn zoon,’ fluisterde Carrie. ‘Dat incident was mijn zoon.’ Brody stond tussen hen in. Carrie voelde met hoeveel tegenzin hij zich door hen liet leiden, maar ook dat hij wist dat hij niet zonder hen kon. ‘Dit is zijn vader. We moeten de directeur spreken.’ Carrie slikte haar verdriet weer in.

De agenten wisselden een blik. Langzaam drong het tot hen door wie ze was, alsof de beroemde Carrie Kent alleen nog maar herkenbaar was aan haar tragedie. Ze knikten. ‘Kom maar mee.’ Een van hen draaide zich om en liep voor hen uit het kleurloze gebouw in.

Waarom, o, wáárom had Max zijn kostschool hiervoor verruild?

Jack Rushen, directeur van Milton Park, was druk in gesprek met twee leraren. De school, op dit uur normaal gesproken gesloten en verlaten, gonsde van ingehouden stemmen en crisismanagement. Ze keken verbaasd op toen ze Carrie bevend voor zich zagen staan, duidelijk niet wetend hoe te reageren.

‘Wij zijn Max’ ouders. We moeten u spreken.’

‘Ik was uiteraard van plan om contact met u op te nemen, mevrouw Kent, maar ik dacht dat u al genoeg te stellen had.’ Rushen was een nietszeggende man. Hij stond op, stak haar een nutteloze hand toe en mompelde zijn naam. Verder wist hij zich geen raad.

Carrie had op slag een hekel aan hem. Was het immers niet zijn schuld dat haar zoon dood was? Ze wist dat iemand verantwoordelijk was. ‘Ik wil weten wat er vanmorgen gebeurd is.’ De woorden kwamen er automatisch uit. Haar lichaam was uitgeput.

‘Dat is in handen van de politie, mevrouw Kent. Het is een tragische situatie, maar geloof me...’

‘Ik zie geen enkele reden om u te geloven. Mijn zoon ging in goed vertrouwen bij u op school en nu is hij... nu is hij... dood.’ Een snik wrong zich naar buiten.

‘Carrie, hou op.’ Brody’s woorden waren op een vreemde manier troostend. Zo was het vroeger immers ook altijd, toen ze nog een team waren.

‘We zouden graag weten wie zijn beste vrienden waren, om ze te kunnen uitnodigen voor de begrafenis.’

Stilte terwijl Brody’s woorden doordrongen. Max’ begrafenis.

Carrie keek naar Brody. Ze snapte niet hoe hij dit zo snel had weten te bedenken. Natuurlijk zou de directeur hun niet vertellen wie de getuigen waren, nog vooropgesteld dat hij dat wist. De politie zou die informatie in dit eerste stadium waarschijnlijk ook niet prijsgeven, en Rushen wist dat het hem zijn baan zou kosten – als hij die nog had – als hij vertrouwelijke informatie doorgaf.

Een van de andere mannen zei iets. Carrie kende hem niet, maar hij leek zekerder van zichzelf dan Rushen, meer in staat hen te helpen, meer in staat – een millimetertje meer – om hun ijzige, lijdende hart wat warmte te geven. ‘Max was een populaire leerling. Dit is vreselijk.’

Niemand zei iets. Populair, dacht Carrie. Is dat waar? Hij bracht nooit vrienden mee naar huis. Ze dacht althans van niet. En als ze met elkaar praatten, ging het nooit over Tom of Jack of Sarah of Mike. Geen geklets over wie met wie ging of wie voor het voetbalteam was gekozen of wie had moeten nablijven.

‘Populair?’ hoorde ze zichzelf herhalen.

‘Dus wie moeten we aanschrijven?’ vroeg Leah. Ze had een blocnote en pen uit haar tas gehaald.

De man haalde zijn schouders op. ‘Waarschijnlijk komen er een heleboel leerlingen naar de dienst. Zodra de tijd rijp is, zullen we een aankondiging maken. Zodra de school weer opengaat.’

‘Zijn beste vriend dan?’ zei Brody. ‘Eén naam.’

De leraren keken elkaar aan. ‘Het is een grote school. Namen noemen zou moeilijk zijn.’

Met andere woorden, ze wisten het niet. ‘Een leraar dan? Had hij een lievelingsleraar?’ Een nieuwe golf van verdriet spoelde door Carrie heen, zo sterk dat ze niet op de been kon blijven. Ze liet zich tegen Brody aan vallen en klemde zich vast aan zijn mouw. Hij zette zich schrap en ondersteunde haar.

‘Tim Lockhart. Engels,’ zei de derde man heel snel, alsof hij wist dat hij zijn boekje te buiten ging, alsof hij zich dit echt aantrok. ‘Da’s een vriend van me. Hij woont hier in de buurt. Denby Terrace 24.’

De directeur keek zijn collega kwaad aan. ‘Ik adviseer u te wachten op informatie van de politie voordat u contact met een staflid opneemt.’

‘Natuurlijk,’ zei Leah, haar blocnote opbergend. ‘Kom op,’ zei ze tegen Carrie en Brody.

Ze liepen het kantoor uit. Carrie voelde zich totaal uitgeput en wilde naar huis om te slapen, hoewel ze wist dat dit onmogelijk was. Maar vandaag was ze tot niets meer in staat. Terwijl ze door de lange gangen liep, voelde ze zich net een leerling die zojuist een uitbrander van de directeur had gekregen. Maar wat, vroeg ze zich af op de maat van de steken in haar hart, heb ik dan gedaan?

+++

Uiteraard hadden ze moord en brand geschreeuwd. En ze hadden allebei hun moeder meegebracht. Die stonden buiten te roken, de brigadier van dienst uit te vloeken en met de rechtbank te dreigen – het bekende patroon. Maar hun zoons gezelschap houden, die alleen in de verhoorkamer zaten en er een stuk jonger uitzagen dan ze waren, dat was te veel gevraagd. Een van hen wreef in zijn ogen.

‘Hoe oud zijn jullie, jongens?’ vroeg Dennis.

‘Dertien,’ zeiden ze allebei tegelijk. ‘O, dan ben ík zeker eenentwintig?’ Ze kenden de wet. Ze haalden hun schouders op. Een van hen pulkte aan een puistje op zijn voorhoofd. Zijn haar was vettig.

‘Staan we onder arrest?’

‘Je weet goed dat je niet onder arrest staat. Dat zei ik toch al.’

Dennis keek naar Jess. Ze zag er goed uit voor iemand die al achttien uur lang onafgebroken in touw was. ‘Ik wil dat jullie een paar vragen beantwoorden om ons te helpen. Daarna mag je weer naar huis.’

Het tweetal grijnsde naar elkaar.

‘Kunnen jullie eerst jullie namen bevestigen. Blake Samms en Owen Driscoll. Zeg alsjeblieft ja.’

‘Ja,’ zeiden ze allebei.

‘Kennen jullie iemand met de naam Max Quinell?’ Dennis en Jess maakten allebei aantekeningen. Op de tafel zoemde de cassetterecorder. Niemand verwachtte dat ze veel uit de jongens los zouden krijgen.

‘Geen idee,’ zei Driscoll. ‘Misschien wel, misschien niet.’ Hij grijnsde. Zijn tanden waren geel.

‘Hij is vandaag met een mes aangevallen.’ Masters keek op zijn horloge om zeker te weten dat het nog vandaag was. ‘Doodgestoken.’

‘O,’ zei Samms, die duidelijk het buskruit niet had uitgevonden.

‘En, kennen jullie Max Quinell?’

‘Misschien.’

‘Weten jullie wie het gedaan heeft?’

‘Nee,’ zeiden ze allebei tegelijk.

‘Zat Max in een bende?’

Driscoll lachte. ‘Weinig kans, man.’

‘O?’ Dennis wist dat ze, ongeacht hoe hij zijn vragen inkleedde of hoe hij zich inspande om op hun niveau te blijven of aan hun kant te staan of de aardige politieman te spelen, met plezier zijn hoofd zouden intrappen. ‘Hoezo?’

‘Weet ik niet,’ zei Driscoll. ‘Ik gok maar wat.’

‘Oké,’ Dennis had genoeg gehoord. Dit kon zo eeuwig doorgaan. ‘Owen, jij gaat met mij mee. Blake, jij blijft bij inspecteur Britton.’ Dennis bracht de jongen naar een ander vertrek. Hij had gehoopt dat ze elkaar aan het praten zouden maken. Dat was niet gebeurd. Eerder het tegenovergestelde, en de belangrijkste vraag wilde hij hun apart stellen.

Hij beduidde de jongen te gaan zitten, maar bleef zelf staan.

‘Waar was je tussen tien en elf uur vanmorgen?’

Driscoll haalde zijn schouders op en keek met een frons naar het plafond. ‘Op school, man,’ zei hij.

‘Welke les?’

Hij trok een gezicht. ‘Weet ik veel. Natuurkunde.’

‘Maar je was honderd procent zeker op school.’

‘Ja, natuurlijk. Ik ben een brave jongen.’ Hij grijnsde. ‘Vraag Warren Lane maar. Da’s me vriend.’

Dennis knikte en liet hem achter bij de agent die ook in het vertrek was. Hij ging terug naar Samms en stelde hem dezelfde vraag. De vermoeide Jess stond naast hem.

Samms liet zijn hoofd hangen. ‘We waren ’m gesmeerd, man.’

‘Hebben jij en Owen Driscoll vanmorgen gespijbeld?’ vroeg Dennis. ‘En die Warren?’

‘Ja. We gingen... we gingen wat dingen kopen, oké?’

‘De hele ochtend?’

‘Ja,’ zei Samms.

‘Stop ze maar een uur in de cel,’ zei Dennis zacht tegen Jess. Hij pakte haar arm voordat ze kon zeggen dat dat eigenlijk tegen de regels was.