Herfst 2008

Max riep haar na toen ze wegging. Ze draaide zich om en keek hem verwachtingsvol aan. Wilde ze die kus of niet?

‘Wat?’ Ze sloeg haar armen voor haar borst. Ze was mager. Hij wilde haar tegen zich aan drukken. Dayna keek hem fronsend aan.

Misschien wilde ze gewoon weg. Had ze genoeg van hem? Had ze hun eerste kus onsmakelijk gevonden en wilde ze het niet meer doen? Misschien was het gewoon beter om haar nu te laten gaan. Maar wanneer zou hij weer een kans krijgen? Hij wist niet of hij wel kon wachten.

‘Kom hier, oké?’ Hij hield zijn adem in. Ze stond op een kleine drie meter afstand. Het had voor hetzelfde geld drie kilometer kunnen zijn. Hij meende het begin van een glimlachje te zien. De warmte op zijn lippen sijpelde in zijn bloed en verspreidde zich door zijn lichaam. Zijn vingers tintelden.

‘Waarom?’ Ze hield haar hoofd scheef. De glimlach werd breder. Max stak zijn handen uit. Dit was hij zelf niet. Iets, iemand, bespeelde hem. Ze liep naar hem toe en plotseling nestelde haar hand zich in de zijne.

Hij verstijfde. Zijn mond werd droog. Zijn vingers bogen zich als broze twijgjes om de zachtheid van haar handen. Er kwam iets idioots uit zijn mond – half blaf, half een schorre uitleg van waarom zijn hele hart naar haar hunkerde, hoe wanhopig hij ernaar verlangde haar naast zich te hebben, veilig onder zijn arm. Terwijl hij haar aankeek en het zweet hem uitbrak bij het horen van zijn idiote stem, had hij het gevoel dat hij elk moment tot stof kon verkruimelen. Ze waren twee gelijkgestemde zielen, maar er was een wereld van verschil tussen zijn leven en het hare.

Ik hou van je.

Had ze het gehoord? Had ze die vier zenuwslopende woordjes gehoord? Had hij ze zelfs uitgesproken? Misschien was het zijn stem helemaal niet.

Een trein denderde over de brug. Max kromp ineen. Dayna stond roerloos voor hem, haar handen stevig in de zijne. Wat hem betrof konden ze zo hun hele verdere leven blijven staan.

En toen was ze weg, als een mes door zijn hart. Hij was zich niet meteen bewust van de pijn van het verbreken van het contact tussen hun vingers, en haar blik toen hij die woorden zei – áls hij ze echt had gezegd – drong niet meteen tot hem door. Hij zag haar rennende voeten op de ruwe grond amper. Keek ze over haar schouder – verlegen, glimlachend misschien – of was dat alleen maar een illusie van een wreed, onbewust deel van zijn hersenen om hem wijs te maken dat er toch nog hoop was?

Hij zag haar wapperende kleren toen ze tussen de struiken door naar het pad naar boven rende, de weg terug naar school. De pijn in zijn hart verspreidde zich door zijn lichaam, alsof alle kamers en boezems waren gebarsten. Hij had haar willen kussen. Zij was weggelopen.

Iets droeg Max de keet weer in. Iets gaf hem de kracht om die stomme geparfumeerde kaars aan te steken en dezelfde lucifer te gebruiken voor een half opgerookte joint. Hetzelfde iets dwong hem een krant op te pakken en verder te gaan met de inzending waaraan hij bezig was geweest.

‘Maak de zin af en maak kans op twee terreinfietsen met achttien versnellingen, de nieuwste veringtechnologie en een uiterlijk waar elk bergweggetje voor opzijgaat.’

Ieder een fiets, dacht hij, naar het plaatje starend en proberend het beeld van de rennende Dayna te verdrijven. Het waren gave fietsen, heel anders dan die kar waarop hij door Londen reed. Ze zouden kunnen gaan fietsen, hij en Dayna. Een paar rugzakken mee en wegwezen.

‘Het leven is goed op een Sherano-terreinfiets, omdat...’

Max kauwde op zijn potlood. Rookte de joint op. Veegde zijn tranen weg. Hij had geen idee hoe hij de zin moest afmaken. Het leven was helemaal niet goed. Hij voelde zich zo alleen. Als hij zijn moeder wilde zien, was het makkelijker de tv aan te zetten of een flutblaadje open te slaan dan haar in werkelijkheid te spreken. Zijn vader... ja, die was wat dat betreft beter, maar die leefde alleen voor zijn werk en dat stomme wonderkind over wie hij altijd doorzaagde. Afgezien van Dayna was deze school nog erger dan Denningham. Niets was zo angstaanjagend als de bendes van Milton Park. De jongens op zijn oude school hadden hem het leven zuur gemaakt, maar hier op Milton heerste verdorvenheid, boosaardige agressie, waar hij ook ging. Wat mankeerde er toch aan hem?

‘... omdat het terrein waarop ik me op het moment bevind al glibberig genoeg is.’