Herfst 2008
‘Hoezo... nee?’ Het was zo ongewoon dat haar iets werd geweigerd dat haar stem oversloeg. De telefoon voelde heet tegen haar oor. De zon scheen op haar rechterwang, versterkt door het glas. De motor draaide stationair. Haar voet zweefde boven het gaspedaal, maar hij had néé gezegd. Het leek er niet op dat ze ergens heen zou gaan.
‘Luister, Dennis...’ God, ze haatte die naam. Die deed haar denken aan gebreide vesten en golf. ‘Hoofdinspecteur,’ probeerde ze. ‘Dit is al een week geleden afgesproken. Er staat een filmploeg te wachten. Ik heb een programma te maken. Een show te produceren.’
Carrie voelde de eerste zweetdruppels uitbreken. Dit gezin was op dit moment groot nieuws. Ze móést die mensen spreken. Als ze een paar dagen wachtte, zou alles weer overgewaaid zijn. Of nog erger, zou iemand anders haar voor zijn.
‘Luister, Dennis, schat, tenzij je zo goed bent om voor half elf morgenvroeg een nieuwe steekpartij voor me te organiseren, zal ik me gedwongen zien een andere bevriende recher...’
Een grimmig lachje overstemde haar woorden, gevolgd door stilte. ‘Geintje.’
Een korte stilte. ‘Wat?’ Ze gaf plankgas, en voor ze de telefoon dichtklapte en op de stoel naast zich smeet, gaf ze hem te verstaan dat hij een stomme lul was.
+++
Het was heet en benauwd in de auto, ondanks de koelte van de dag. Hoofdinspecteur Dennis Masters reed en Carrie zat naast hem. Hij had de sirene aangezet, omdat hij wist dat ze daar dol op was. Een andere rechercheur zat op de achterbank met zijn knieën in Carries rug.
Ze liet het raampje zakken en liet haar arm naar buiten hangen, genietend van de wind, terwijl ze zich een weg baanden door de stroom van auto’s, die bij hun nadering het voetpad op hotsten of paniekerig de middenstrook opzochten.
‘Dat vind ik altijd zo komisch,’ zei ze, niet bereid toe te geven dat ze zich hulpeloos voelde toen Dennis zei dat de afspraak niet doorging. ‘Zo opwindend, al die mensen die voor ons opzijgaan.’ De rest van de rit dacht ze na over een manier om hetzelfde effect in haar dagelijks leven te bereiken, maar vlak voor hun aankomst besloot ze dat dit al was gebeurd.
‘Hier is het,’ zei Dennis grimmig. Hij keek onder de zonneklep door naar de rij gemeentewoningen, trok het sleuteltje uit het contact en keek Carrie aan. ‘Je kunt denken wat je wilt, juffrouw Kent, maar deze mensen hebben zojuist hun enige zoon verloren. Zorg dat je...’
‘Ik zal heus wel aardig zijn, hoor. Ik ben niet compleet gevoelloos.’ Carrie trok een meewarig gezicht en schoof haar zonnebril omhoog. Diep in haar borst roerde zich iets – was het medegevoel, vroeg ze zich af – toen ze even probeerde zich in de positie van de getroffen moeder binnen die grimmige muren te verplaatsen. Ze schudde haar hoofd. Dit was te erg om over na te denken. ‘Oké, laten we dit snel doen.’
Zonder deze ontmoetingen, de uitstapjes naar de huizen en levens van haar slachtoffers, zoals Carrie ze noemde, zou Reality Check niet de show zijn die het was. Hij was berucht om zijn keiharde verslaggeving – een journalistieke houw in door tragedie uiteengerukte levens. Maar het productieteam was trots op de nazorg en de therapie die het bood, en op het grote nut van de politiehotline, waarvan het nummer altijd over het scherm liep als tegenhanger voor het zich vergapen aan ellende. Carrie had haar show een keer beschreven als een auto-ongeluk. Je móést er gewoon naar kijken.
‘Gaat hij ook mee naar binnen?’ vroeg Carrie. Ze had deze jonge rechercheur nog nooit eerder gezien. Carrie had wat ze noemde een speciale regeling met de Londense politie. ‘Geen vragen, alsjeblieft,’ had ze tegen Leah gezegd toen de eerste show werd uitgezonden. ‘Het ligt ingewikkeld.’ Ze bedoelde haar relatie met Dennis en de vruchten die ze daarvan plukte. Dat was bijna tien jaar geleden. Een heftige affaire – hij die meer wilde, zij die er een eind aan maakte voordat hij te aanhankelijk werd. Binnenkort zou ze haar vijfhonderdste show doen. Carrie voelde zich plotseling ongelooflijk oud, ongelooflijk eenzaam.
‘Kom op, meneer de diender.’ Ze tikte de jonge politieman op de schouder.
‘Mijn vriend heeft hier vroeger ergens gewoond.’ Hij klonk zwaarmoedig, werd plotseling grauw toen hij naar de troosteloze rijen met grindpleister afgewerkte huizen keek. ‘Hij werd doodgeschoten. Een drugsdeal die fout liep. Vijftien was hij.’
Carrie glimlachte. Dit was goed. Een politieman met een geweten. ‘Dan zul je een hoop gemeen hebben met mevrouw...’ Ze raadpleegde haar aantekeningen. ‘Met mevrouw Plummer, dacht je ook niet? Haar zoon is in zijn nek gestoken toen hij weigerde zijn mobiele telefoon aan een jeugdbende te geven.’ Hoofdschuddend liep ze weg, wensend dat ze een paar van die plastic overschoenen had die chirurgen gebruikten. Het pad was bezaaid met hondenpoep, en afgaand op de buitenkant dacht ze niet dat het binnenshuis veel beter zou zijn.
Op het moment dat de deur voorzichtig een paar centimeter openging en Carrie oog in oog stond met de magerste, meest uitgemergelde en diepst bedroefde vrouw die ze ooit had gezien, ging haar mobiele telefoon. Ze haalde hem instinctief uit de zak van haar jasje en keek naar het scherm. Haar zoon. Ze slikte en verbrak de verbinding. Dit was niet echt het juiste moment.
+++
Max Quinell was graag alleen. Met ouders als de zijne, meende hij, kon niemand bezwaar hebben als hij soms een paar uur ontsnapte. Niemand wist van de keet hier.
Toen hij binnen was en zijn ogen aan het donker gewend waren, keek hij zoals altijd om zich heen. Alles was er nog, allemaal perfect in orde, in tegenstelling tot de rest van zijn leven. Goed, de keet was vervallen. De muurplanken hingen aan elkaar van de schimmel en onder het dak was een oud stuk zeil gespannen, maar Max voelde zich er meer op zijn gemak dan in zijn andere huizen. Hier was hij echt thúís. Hier viel niemand hem lastig, en de tien vierkante meter grote keet die vergeten onder de spoorbrug stond − ooit een opslagplaats voor de spoorlui, vermoedde hij – was door niemand opgeëist, en volgens Max hield dat in dat hij nu van hem was. Op een dag, dacht hij, zou hij er misschien definitief naartoe verhuizen.
Hij liet zich op de oude autostoel zakken die hij van de kanaaloever hierheen had gesleept. Ford, meende hij. Hij trok een pakje sigaretten uit zijn zak, stak er een op en gebruikte dezelfde lucifer om een geparfumeerde kaars aan te steken die op een houten krat stond. Die was onderdeel van een set geweest – badolie met een lavendelgeurtje, gezichtsmasker, de kaars in een blauwe pot. Hij was van plan geweest die aan zijn moeder te geven voor Moederdag, maar serieus... Hij lachte, hoestte toen de rook zijn longen binnendrong. Die tweede prijs had beter naar Oxfam kunnen gaan – of misschien ook niet, dacht hij toen hij zich herinnerde hoe het masker zijn gezicht had verschroeid. Waardeloze troep, waarschijnlijk. Hij had een week puisten gehad.
‘Goed,’ zei hij, liefdevol naar zijn spullen kijkend. ‘Wie of wat is er vandaag aan de beurt?’ Hij trok de lijst onder het krat uit. Die was intussen al zes pagina’s lang. Dertig dingen per pagina, schatte hij, dus in totaal rond de tweehonderd. Tweehonderd bewijzen van geluk – of genialiteit of kundigheid, dacht hij liever. Vooral bij de onderschriften. Die won hij vaak; hij was altijd goed met woorden geweest.
De stapel dozen reikte tot het oude zeildoek onder het dak. De grootste onder, de kleinere boven. Dat was logica. Dat was orde. Dat had hij van zijn moeder geleerd. De onverpakte spullen had hij zo netjes mogelijk in de hoek gelegd. Dat ergerde hem, het gebrek aan rechte kanten, aan stabiliteit, aan betrouwbaarheid. Als hij de broodroosters, de sapcentrifuges, de haardrogers, de koelkasten op elkaar stapelde, stonden ze de dag daarna nog op precies dezelfde plaats, maar de grillig gevormde pakjes, de lange kokers, de zachte, poezelige speeltjes vielen vaak omlaag en begroetten zijn voeten als hij de deur opendeed.
Kauwend op een potlood ging hij met zijn vinger langs de lijst. Hij had lange nagels. Goed voor de gitaar; alleen kon zijn moeder niet tegen het lawaai. Ze had hem gevraagd ermee op te houden. ‘Het is immers net zoiets als vuil op de grond, schat. Je zou je vieze schoenen toch ook uitdoen als ik dat vroeg?’ Achteraf had hij er spijt van, maar hij had de gitaar op de rails gelegd en door een trein laten verpletteren. Ergens wou hij dat hijzelf verpletterd en in stukken geslagen was – enkel nog een echo van een achtergelaten, ooit geliefd leven.
‘De broodbakmachine,’ zei hij heel zakelijk. ‘Of de hogedrukspuit.’ Maar wie, vroeg hij zich af. Zijn vader was altijd ondankbaar en Fiona... tja, die gunde hij de stront van zijn schoenen niet eens, laat staan een van zijn lievelingen. Het merendeel van zijn leraren en een aantal van zijn klasgenoten had hij al gehad. Die lachten hem alleen maar uit en verkochten de buit op eBay. Kochten drank en sigaretten voor het geld. Dat kon hij natuurlijk ook doen, maar dat zag hij niet echt zitten. Hij wilde geen afbreuk doen aan de hoop die ze symboliseerden.
‘Dat meisje.’ Hij grimaste toen de woorden harder klonken dan hij bedoeld had. ‘Dat. Meisje.’ Hij scheidde de twee woorden alsof Dat Meisje haar naam was. ‘Juffrouw Meisje. Juffrouw Dat Meisje, ik zou je graag deze broodbakmachine geven als daad van willekeurige vriendschap. Kunnen we vrienden zijn, juffrouw Meisje?’ Max trok een gezicht. Nee, dat kon niet. Niet de broodbakmachine, besloot hij. Hij trok de wit met oranje doos met de hogedrukspuit van de stapel. Die had hij nog niet opengemaakt. Maagdelijke goederen. Dat beviel hem beter. ‘Juffrouw Meisje, ik zou deze hogedrukspuit graag aan jou geven.’
In zijn fantasie begonnen de ogen van juffrouw Meisje te schitteren. Ze liet de zware tas die ze altijd bij zich had – vol boeken, had hij gezien – op de grond vallen en nam de doos dankbaar aan. ‘Precies wat ik altijd gewild heb,’ zei ze stralend. ‘Nu kan ik de oprit schoonmaken. Nu kan ik mijn vaders auto afspuiten. Nu kan ik de graffiti van de muur van de garage halen. Dank je, Max. Heel erg bedankt.’ En juffrouw Meisje ging op haar tenen staan en kuste hem. Een lange, trage, vochtige, aanhoudende kus, vol op zijn lippen. Hij kreeg een erectie.
Hij schudde zijn hoofd en staarde naar de lijst. Hogedrukspuit. Ja, die prijsvraag stond hem nog bij. De beoordelaar moest gevoel voor humor hebben gehad. De plaatselijke ijzerhandel deed een promotie op het parkeerterrein. ‘Tien manieren om een hogedrukspuit te gebruiken,’ zei het meisje in de bikini, Max een brochure onder de neus houdend toen hij de winkel binnenkwam om een lamp voor zijn fiets te kopen. ‘Waarom probeer je het niet?’ Leunend op de motorkap van een auto had hij zijn tien voorstellen ingevuld. De laatste, herinnerde hij zich nog goed, was: ‘Alle rotzooi uit mijn leven spuiten.’
‘Oké, dan wordt het de hogedrukspuit,’ zei hij, een streep door het voorwerp trekkend. Ernaast schreef hij: Juffrouw Meisje. Persoonlijk te bezorgen.
+++
Dayna Ray huilde toen ze het tikje op haar schouder voelde. Ze kromp in elkaar. Ze waren teruggekomen om haar opnieuw te grazen te nemen. Teringwijven. Haar ademhaling versnelde toen een nieuwe paniekaanval zich aandiende.
‘Hé.’ Een jongensstem. Ze herkende hem niet. Ze keek op vanonder het gordijn van haar haar. Haar pony was te lang en ze liet hem voor haar ogen hangen om de zwarte troep op en om haar wimpers te verbergen.
‘Wat?’ vroeg ze. Haar ademhaling stabiliseerde zich.
‘Dat wou ik jou ook net vragen.’
Dayna schoot met een ruk overeind. Híj! Shit. ‘Je hoeft niet te gaan zitten, hoor.’ Ze kon hem beter snel afwimpelen. Ze zag er vreselijk uit.
De jongen schopte een platgedrukt colablikje weg en ging naast haar in de goot zitten. Hij bood haar een sigaret aan. Schouderophalend pakte ze er een.
‘Zware dag?’ vroeg hij.
‘Zwaar leven.’
‘Dan zul je dit goed kunnen gebruiken,’ zei hij, een doos over de stenen van het steegje naar haar toe schuivend. Hij was verpakt in geel pakpapier.
Dayna keek hem fronsend aan. ‘Ik ben niet jarig vandaag.’ Ze raakte de doos aan. As viel op het papier. ‘Je bent toch niet raar of zo?’ Ze sloeg de as eraf. ‘Ben je me gevolgd?’
De jongen haalde zijn schouders op en keek haar aan. Ze zag zijn ogen met kleine rukjes haar gezicht afspeuren. Ze wist dat ze niet om aan te zien was. Hij lachte. ‘Je lijkt wel een vampier. Of een demon.’ Hij blies rook in haar gezicht. ‘Kom op. Maak open. Het is voor jou.’
Fronsend slaakte Dayna een zucht. ‘Kunnen we ons niet beter eerst aan elkaar voorstellen? Anders kan dit eigenlijk niet.’ Toen dacht ze: is dit een geintje? Zit de doos vol troep uit de vuilnisbak?
De jongen stak zijn hand uit en boog zich naar haar toe. ‘Max Quinell,’ zei hij. ‘Mislukkeling uit klas vijf en algehele paria. Aangenaam.’
Dayna voelde haar wangen heet worden. Ze werd iets rustiger. ‘Dayna Ray. Pispaal uit klas vijf en eveneens algehele paria. Het is mij ook een waar genoegen.’
Ze gaven elkaar een hand.
Dayna voelde het. Door haar polsen, haar schouders, recht in haar hart. Aan zijn ogen, hun dieper wordende chocoladebruin te zien, voelde hij hetzelfde.
God.
‘En. Wat is het?’ Ze haalde haar neus op. Ze had geen papieren zakdoekje. Ze scheurde het pakpapier weg en keek naar de doos. Ze hield haar hoofd scheef om het opschrift te lezen. ‘Xtreme-Force Hogedrukspuit, inclusief draaikop en zes meter lange slang.’ Dayna keek Max aan. ‘Leuk,’ zei ze knikkend. Toen begon ze te lachen, een schaterlach die de angst en de haat uit haar buik scheurde, een lach die weerkaatste van de muren van het vochtige steegje waar ze soms haar toevlucht zocht, een lach die de kosmos vertelde dat iedereen beter kon oppassen, want ze had een nieuwe hogedrukspuit.
‘Ben je er blij mee?’
‘Dolblij,’ zei ze.
‘Nu kun je je leven schoonmaken.’
‘Dat doe ik al,’ zei ze. Ze kon bijna niet wachten om het ding uit zijn doos te halen.
+++
Fiona Marton lunchte doorgaans alleen, niet omdat ze dat wilde, maar omdat Brody altijd per se alleen wilde eten – bami uit een kartonnen bakje, opgesloten in zijn kamer. Dat hield in dat zij bij de telefoon moest blijven en niet samen met de rest naar de kantine of dat nieuwe restaurant om de hoek kon gaan. Niet dat ze dat erg vond. Ze zag hem zitten door het glazen tussenschot, over zijn bureau gebogen: denkend, etend, van tijd tot tijd een lange teug van een flesje water nemend. Traag kauwend bestudeerde ze hem terwijl ze haar sandwich opat – altijd kaas en sla – fantaserend, speculerend.
Vandaag was het anders gegaan. ‘We zullen ergens anders gaan lunchen,’ zei Brody om een uur of elf. Hij was net klaar met zijn college. Fiona viel bijna van haar stoel. Ze was bezig een paar brieven uit te typen die hij die ochtend had gedicteerd. Dat hoorde allemaal bij haar werk.
‘Wij samen, bedoel je?’ Ze kon hem niet aankijken. Blind of niet, de man leek zelfs te weten wanneer ze met haar ogen knipperde. Ze wist zeker dat hij de hitte van haar blos zou voelen.
‘Natuurlijk wij samen.’ Hij wachtte op haar reactie. ‘En?’
‘Goed,’ antwoordde ze, zich afvragend wat voor addertje er onder het gras zat. Hij liep terug naar zijn kamer. Ze zag hem op zijn laptop werken. De spraakweergave stond zacht, zodat ze niet kon horen wat hij typte, maar ze wist dat Brody elke gesproken lettergreep die de juistheid van zijn tekst bevestigde, duidelijk hoorde. ‘Dat zou leuk zijn,’ riep ze. Ze wou dat ze die morgen haar nieuwe blouse had aangetrokken.
Om één uur zaten ze in een hokje in wat Fiona alleen maar kon omschrijven als een derderangs eettentje, niet ver, zag ze somber, van Brody’s wijk. Een kleverig gelamineerd tafeltje werd geflankeerd door twee al even kleverige rode plastic banken.
‘God, je zou deze tent moeten zien,’ zei Fiona. ‘Hij pretendeert uit de jaren vijftig te zijn, maar als je het mij vraagt, kómt alles ook uit de jaren vijftig, inclusief het eten.’
Brody gromde iets onverstaanbaars.
Met een zucht pakte ze het menu. Dit was niet wat ze in gedachten had gehad. ‘Ze hebben gebakken eieren met spek. Brood met spek. Brood met ei. Spek met roereieren, met of zonder toma...’
‘Ik neem de dagschotel.’
Fiona keek op het menu en vervolgens het restaurant rond. Ze zag het met krijt op een bord geschreven staan. ‘Inderdaad. Ze hebben een dagschotel. Wat is het?’
‘Elke dag anders.’ Hij draaide zich naar links, wachtte even. ‘Hoe gaat het, Edie?’ Een glimlach verscheen op zijn gezicht.
‘Fantastisch, dank u, professor. Ik ben voor de zesde keer oma geworden.’ Edie streek trots haar schort glad.
Fiona zag dat er meer serveersters rondliepen, dus hoe wist hij dat dit Edie was? Hij moest hier vaker geweest zijn, maar wanneer?
‘Twee dagschotels en twee koffie alstublieft,’ zei Fiona. Ze wilde hier zo snel mogelijk weg, terug naar haar werk. Deze lunch was niet direct wat ze gehoopt had – samen met Brody in een chic restaurant, waar hij haar misschien eindelijk zou vertellen hoe hij al die jaren al over haar dacht. Met een zucht rolde ze het bestek uit het servet dat Edie op de tafel had gelegd.
Toen ze weer alleen waren, schraapte Brody zijn keel. ‘Ik heb je hier mee naartoe genomen om een reden, Fiona,’ zei hij.
‘O ja?’ Haar stomme hart sloeg een slag over. Niet meer dan één, maar genoeg om haar adem even te laten stokken, genoeg om het aan Brody te verraden.
‘Maak je maar niet ongerust,’ ging hij verder.
‘Dat doe ik niet.’ Fiona verstrakte. Wat wás er toch aan haar dat ze zelf niet kon zien, maar een blinde wel?
‘Vertel me alsjeblieft wie hier zitten.’ De woorden klonken bitter en kortaf. Brody had een hekel aan vragen, en al helemaal aan het woord ‘alsjeblieft’. Hij accepteerde haar hulp met tegenzin. Hij wilde dat ze zijn auto reed, had hij jaren geleden tijdens haar sollicitatiegesprek gezegd, en hem hielp met administratieve bezigheden. En dan had ze het nog niet over de honderd andere dingen die ze voor hem deed, van hem helpen met zijn studenten tot zorgen dat hij thuis toiletpapier op de wc had. Ze is mijn assistente, vertelde hij iedereen. Ik ben je ogen, dacht ze.
‘Wat wil je weten?’
‘Begin met het tafeltje bij de deur. Vier mensen, toch?’
Fiona draaide zich om en legde haar arm op de rugleuning van het bankje. ‘Ja.’ Ze zou nooit snappen hoe hij dit deed. Ze vroeg zich vaak af of hij echt blind was. ‘Twee mannen, twee vrouwen. Waarschijnlijk begin twintig. Ze zijn ietwat, tja, alternatief. De ene heeft een muts. Een van de vrouwen draagt een lange lapjesrok. Ze lijken best aardig.’ Op het moment dat ze zich weer naar Brody toe draaide, keek een van de mannen haar kant op. ‘Zou je me willen vertellen waarom?’
‘Volgende tafeltje,’ beval hij. ‘Bij het raam.’
Fiona zuchtte. ‘Een man alleen. Oud. Tegen de zeventig waarschijnlijk. Zo te zien woont hij alleen en...’
‘Da’s genoeg. Werk alle tafeltjes af. En alleen maar feiten.’
‘Aan het volgende zit een jonge moeder. Een meisje met een wandelwagentje. Met een vriendin. Ze drinken thee. Aan het tafeltje ernaast zitten een paar scholieren en daar weer naast een paar bouwvakkers...’
‘Stop. Ga terug naar het tafeltje met de jongeren.’ Brody boog zich voorover en pakte Fiona’s hand voordat ze de koffiemok die de serveerster gebracht had kon oppakken. ‘Ik wil alles over ze weten. Alles. Tot en met de kleur van hun sokken.’
Fiona was sprakeloos. Ze staarde naar haar hand. Dit was de eerste keer in de acht jaar dat ze voor hem werkte dat professor Brody Quinell haar had aangeraakt. De eerste keer dat ze angst op zijn gezicht had gezien.
+++
Carrie wist niet wat het ergste was, de manier waarop de vrouw leefde, of het verlies van haar zoon. Haar huisarts had haar kalmerende middelen gegeven, maar zelfs met vier dagen valium in haar lichaam bleef ze geagiteerd, kwaad en hysterisch – ze sloeg naar de cameraman toen die de foto’s van haar zoon op de schoorsteenmantel filmde.
‘Jimmy was m’n leven,’ jammerde ze, opkijkend van de plas die ze op het smerige vloerkleed had gemaakt. Twee boxers en een derde hond, die er tamelijk illegaal uitzag, lagen naast haar. De honden leken haar verdriet te voelen.
‘Mevrouw Plummer, ik vind het zo, zó erg van uw verlies. Woorden schieten tekort om de pijn die u voelt te beschrijven.’ Het was bijna een vanbuiten geleerd lesje, maar niet helemaal. Het verhaal van Jimmy Plummer stond al enkele dagen op elke voorpagina. Hij fietste naar huis na zijn voetbaltraining. Hij zag een oude man op de weg liggen, in elkaar geslagen. Hij stapte af om te helpen. Zijn mobiele telefoon liet zien dat hij een ziekenwagen had gebeld. De telefoniste hoorde Jimmy doodgestoken worden toen de bende terugkwam.
Met tegenzin ging Carrie zitten. Alles werd gefilmd. Als ze haar neus optrok voor de walgelijke sofa, zou ze sympathie verspelen. Na afloop zou ze de rok naar een kringloopwinkel brengen.
‘Kunt u me iets over Jimmy vertellen, mevrouw Plummer? Hij was dol op voetbal, nietwaar?’
Langzaam keek de getroffen moeder op. Haar gezicht was gezwollen, haar wangen waren rood en haar haar plakte in vettige lokken aan haar voorhoofd. Naast de moeder zouden ze ook een aantal van Jimmy’s vrienden naar de studio halen. Om over de bendecultuur in de wijk te praten. En Dennis zou helpen met de reconstructie. De resultaten van de bellijn waren doorgaans fenomenaal. De kijkcijfers voor deze uitzending zouden alles slaan. Dit interview moest de spijker precies op de kop slaan. De huisbezoeken maakten Reality Check juist zo uniek.
‘Jimmy was Jimmy,’ zei mevrouw Plummer. Ze ging rechtop zitten. ‘Hij was veertien. Hij hield van voetballen. Hij was goed. Hij hield van z’n fiets. En hij was gek op Dollar hier.’ Mevrouw Plummer legde haar hand op de lelijkste van de drie honden. ‘En hij ging naar school. Hij heb nooit problemen met de politie gehad of niks.’
‘Was Jimmy lid van een bende, mevrouw Plummer?’ Uit een ooghoek zag ze Steve op de vrouw inzoomen. Perfect.
‘Nee, nee, hij zat niet in een bende. Zo was Jimmy niet. Hij ging gewoon z’n eigen gang, snapt u wel?’ Mevrouw Plummer hees zich overeind. Ze balde haar vuist, zoekend naar iemand om zich op uit te leven. Carrie klopte op het plekje naast zich. Een intiem moment op de sofa. Fantastisch.
De vrouw ging zitten.
‘Hebt u er enig idee van waarom iemand uw zoon zou willen vermoorden, mevrouw Plummer... of mag ik Lorraine zeggen?’ Carries stem klonk zacht, teder, overredend. Ze pakte de handen van de vrouw. Steve ging voor de sofa staan en legde elke seconde vast.
‘Nee,’ fluisterde ze. ‘Maar ik wil dat de politie ze vindt.’ Lorraine Plummer keek naar Dennis en zijn rechercheur. Later zouden ze een snelle opname van dat tweetal inlassen. ‘Ik wil dat jullie het tuig vinden dat dit gedaan heeft.’ Daarna viel ze voorover en spatte in duizend stukken uiteen op Carries nieuwe wollen rok, precies op het moment dat ze de mobiele telefoon in de zak van haar jasje opnieuw voelde vibreren. Die rok ging gegarandeerd naar de kringloopwinkel.
+++
‘Wat denk je?’ Carrie viste haar antiseptische handreiniger uit haar tas en spoot het halve flesje leeg in haar handpalm. ‘Denk je dat ze iets weet?’
Dennis trok een gezicht. Het verkeer zat muurvast. ‘Waarom zou ze? Gewoon een bende die zich vermaakte. Dit doen ze voor de lol, wist je dat? De jongen bemoeide zich ermee en kreeg het voor zijn kiezen. Zo simpel ligt het. Waarschijnlijk arresteren we wat mensen voor het oog, maar daar houdt het mee op. Veel van dit soort gevallen gaat de prullenmand in.’ Hoofdinspecteur Masters geeuwde. ‘Zin om ergens te gaan eten?’
‘Nee, natuurlijk niet.’ Carrie staarde uit het zijraampje. God zij geloofd en geprezen dat ze dat afschuwelijke huis uit waren. Toen de laatste krotten – of misschien waren het geen krotten – plaatsmaakten voor bewoonbaarder huizen, voelde Carrie iets loskomen in haar binnenste, iets wat normaal gesproken stevig vastzat. Ze was misselijk en beverig, iets wat al lang niet was gebeurd. Denkend aan de onbeantwoorde telefoontjes van haar zoon haalde ze haar mobieltje uit haar zak.
‘Den,’ zei ze, nadenkend over haar telefoon strijkend.
‘Wat?’ Dennis luisterde maar half. Hij probeerde rechts af te slaan op een drukke T-kruising.
Denk je er wel eens aan hoe het zou zijn als dit jou overkwam? wilde Carrie vragen. Als dit jouw leven was? Ze slikte. Shit. ‘Niks.’
Dennis keek haar even aan terwijl hij de auto door het verkeer loodste. Hij lachte. ‘Niks is ook iets.’ Hij zette de sirene aan.
Carrie deed diverse pogingen haar zoon te bellen, maar kreeg elke keer meteen zijn voicemail.
+++
Brody lag op zijn bed en staarde naar het plafond. Zwart. Hij stelde zich voor dat er duizenden sterren boven zijn hoofd fonkelden – zijn eigen privéconstellatie. Niemand kon zien wat hij achter zijn nutteloze ogen zag. Hij rookte, de laatste sigaret voor hij ging slapen, en dronk cognac om een plek van afzondering en verlatenheid te vinden – de plek vol visioenen van een lang vervlogen leven.
De laatste keer dat hij Max echt had gezien, was als een onhandig zesjarig jongetje dat door hun comfortabele huis skeelerde. Hij zigzagde om het meubilair heen en gooide tot ergernis van zijn moeder her en der ornamenten en foto’s op de grond als hij zich ergens aan vastklampte. De skeelers waren een kerstcadeau geweest – zijn idee – en het plezier dat Max eraan beleefde was onbetaalbaar. Veel meer waard dan de stomme dingen die hij brak.
Brody gromde, lang en diep. Die tijd was voorbij. Hij ging verliggen. Het bed kraakte onder hem. Hij vroeg zich af wie er nu in dat huis woonde, of ze het geluk konden voelen dat daar achtergelaten was.
Het huis was een onwaarschijnlijke droom, en zeker niet de plek waarvan hij als student ooit gedacht had er terecht te komen. Maar zo was het leven nu eenmaal. Het kon op slag veranderen, bijvoorbeeld zoals toen hij zijn toekomstige vrouw leerde kennen. Dat soort dingen kon je niet wiskundig berekenen, ze gebéúrden gewoon. Ze bestonden en je moest ze accepteren. Het huis dat ze kozen, lag in een opkomende buurt in Londen-Noord en had een appelboom in de achtertuin. Ze hadden flink moeten sparen voor de aanbetaling. Ze waren erin getrokken zonder meubilair, met enkel een matras op de grond en wat serviesgoed. Maar het was hun huis, hun eigendom, en het was perfect. Brody had veel uren gedraaid op zijn werk en na afloop de hele nacht gestudeerd, onderzoek gedaan, colleges voorbereid voor de dagen dat hij aan de universiteit doceerde. Hij werd een gerespecteerd medewerker, een eminente onderzoeker op het gebied van theoretische statistiek wiens artikelen overal ter wereld gepubliceerd werden.
Twee jaar later arriveerde Max en kreeg professor Brody Quinell een goedbetaalde aanstelling voor onderzoek en onderwijs aan de Royal London University. Zes jaar later was hij blind.
En enkele maanden daarna gescheiden.
Sinds die tijd had hij amper een woord met zijn ex gewisseld. Maar hij had haar gehoord. O zeker, hij had haar gehoord.
+++
Op de een of andere manier was het ochtend geworden; hij voelde het aan de warmte op zijn gezicht. Verdomd, hij had hier de pest aan. Voor zijn gevoel had hij alleen maar even naar Max gekeken, naar het leven van toen – een fotoalbum van kostbare herinneringen in zijn hoofd – maar hij moest in slaap gevallen zijn. Hij had zijn kleren nog aan en een asbak balanceerde op zijn buik. Zijn voeten waren koud. Iemand bonsde op de deur.
‘Brody, Brody, ben je daar?’
Hij herkende Fiona’s stem. Hij voelde er veel voor om in bed te blijven. Ze had een sleutel, maar hij zette altijd het kettinkje vast. De jongens hier trapten vaak voor de lol voordeuren in. ‘Ik kom eraan,’ riep hij, terwijl hij voorzichtig overeind kwam. Zijn rug was stijf. Iemand in de flat boven hem smeet een deur dicht. Maak godverdomme niet zo’n lawaai.
Brody liet haar binnen. Hij had hierover nagedacht. ‘We gaan vandaag weer uit eten.’ Het was geen verzoek.
‘Toch niet weer daar? Alsjeblieft niet.’
Hij wist dat Fiona liever op haar gemak een panini zou gaan eten in die nieuwe delicatessenzaak of in Sebastian’s Bistro boven de muziekwinkel, of desnoods zelfs in die verrekte McDonald’s. Hij was niet overal blind voor.
‘Nee, nee, nee,’ herhaalde ze.
‘Ja dus, zullen we maar zeggen.’ Hij rook haar parfum. Iets nieuws, kruidig maar zoet. Stel je voor dat Max gelijk had. Stel je voor dat ze ‘zijn vrouw’ was. Hoewel hij er geen concrete reden voor kon aanvoeren, wist hij instinctief dat Max bezwaar zou hebben tegen het vooruitzicht Fiona als stiefmoeder te krijgen. Hij had haar aanwezigheid in het leven van zijn vader van meet af aan niet zien zitten; hij zag haar als de plaatsvervangster van zijn moeder. Fiona had daarentegen geen enkele reden om een hekel aan Max te hebben, en dat had ze ook niet. Ze gaf hem kerstcadeautjes, stuurde hem verjaardagskaarten en de paar keer dat ze elkaar ontmoet hadden, had ze hem altijd beleefd behandeld.
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik moet douchen.’
‘Dat mag je wel zeggen.’
Hij liet haar achter in zijn huiskamer. Max had opgeruimd sinds haar laatste bezoek. Hij had het afval weggegooid, de vuile kleren opgeraapt, de cd’s in hun doosjes gedaan. Afgezien van Fiona was hij de enige die Brody in zijn appartement toeliet, en Fiona had vaak gezegd dat ze zeker wist dat, als hij zijn appartement kon zien, hij helemaal niemand meer binnen zou laten, ook zichzelf niet.
Het water stroomde over zijn lichaam. Brody waste zich snel en efficiënt. Hij vroeg zich af hoeveel ouder hij eruitzag sinds de laatste keer dat hij zichzelf goed had gezien. Hij wist nog precies wanneer dat was, en ironisch genoeg had hij zichzelf helemaal niet goed gezien. Hij had Max aan het lachen gemaakt in het spiegelpaleis op de kermis, waar zijn bovenlichaam drie meter breed leek, met een piepklein hoofdje erop en korte beentjes eronder. Zelfs toen wist hij al dat er iets mis was. Zijn zoontje sprong giechelend op en neer bij het zien van zijn onherkenbare vader. Mooie laatste herinnering, dacht hij. Hij zette de douche uit en haalde zijn handen door zijn haar. Een in de tijd bevroren beeld.
Snel droogde hij zich af en trok schone kleren aan. ‘Je moet ze altijd van links nemen,’ zei Fiona als zijn was van de stomerij kwam en ze die opborg. ‘Een broek van links en een overhemd van links passen altijd bij elkaar. Zo heb ik ze neergelegd. Hij gaf niet graag toe dat hij haar nodig had.
‘Akelig,’ hoorde hij haar zeggen toen hij met een handdoek zijn haar drogend de huiskamer binnenkwam.
‘Wat is akelig?’
‘Dit boek. Hoe overleef ik de speelplaats. Vreselijk.’
‘Een metafoor voor het leven,’ baste Brody. ‘Jij gaat het me voorlezen. Nadat we in die eettent gegeten hebben.’ Hij liet de handdoek op de grond vallen. Hij hoorde Fiona zuchten.
‘Waarom weer in die tent? Mijn darmen hebben die dagschotel van hen nog steeds niet helemaal verwerkt.’
‘We gaan de jeugd bestuderen.’
Fiona stond op en rammelde met haar autosleutels. ‘Gaan we weer jongeren bespieden? Ik snap er niks van. En vanwaar dat boek over treiteren?’ Ze pakte haar tas. ‘Ik wil het weten.’ Stilte. ‘Doe je onderzoek voor een nieuw artikel of begint professor Quinell gewoon een beetje kierewiet te worden?’
‘Geen van beide,’ zei hij. ‘Maar als je bereid bent om nog zo’n vette lunch te doorstaan, zal ik het je vertellen.’
+++
Ze moesten een poosje wachten. Aan de helft van de tafeltjes zaten leerlingen van de middelbare school in de buurt. Verder zaten er de gebruikelijke ouderen, werklui en alleenstaande moeders die alles blokkeerden met hun wandelwagentjes. Edie had weer dienst. Ze veegde haar handen af aan haar schort toen ze Brody en Fiona zag en gaf hun een kleverig menu terwijl ze wachtten.
‘Ze zijn er nog niet.’ Brody leunde tegen de muur. Achter hen kwamen nog meer klanten binnen, die in de deuropening moesten blijven staan. ‘Ik hoor hun stemmen niet. Ik kan ze niet rúíken,’ gromde hij.
‘Wie zijn er nog niet?’
‘Die jongens die we in de gaten gaan houden. De vijfdejaars. Ze hebben les tot kwart voor één, maar het wordt zeker één uur voor ze hun boeken hebben gepakt, geplast hebben en hiernaartoe zijn gelopen.’
‘Brody.’ Fiona schraapte haar keel. ‘Ik wil niet klagen en ik twijfel geen seconde aan je motieven, maar...’ Ze aarzelde. ‘Het is wel een beetje griezelig dat je het lesrooster van de plaatselijke middelbare school kent. Hier eten is al erg genoeg, maar kinderen bespieden?’
‘Dat heb je helemaal mis. We bespieden ze niet. We houden ze alleen maar in beeld.’
Fiona sloeg haar handen voor haar gezicht.
‘En met jou erbij zal niemand verdenkingen koesteren.’
‘Uw tafel is klaar, professor Quinell,’ kweelde Edie, Fiona’s vinnige antwoord voorkomend.
+++
Ze dronken thee en wachtten. Het restaurant was heet en rumoerig en hing vol stoom. Fiona wachtte zo lang mogelijk met bestellen en klaagde dat de service traag was, dat de serveerster hun tafeltje steeds voorbijliep, hoewel ze steeds beduidde dat ze snel zou komen.
Brody raakte zijn horloge aan. Hij stond op en schreeuwde: ‘Kunnen we alsjeblieft bediend worden?’ Het hele restaurant viel stil.
‘Brody, ga zitten. Je maakt een scène.’ Fiona trok aan zijn mouw. ‘Ze komen net binnen. Dezelfde jongens als de laatste keer.’ Edie kwam naar hun tafeltje. ‘Tweemaal de dagschotel,’ zei Fiona gelaten. Ze zou de hare niet aanraken.
Brody boog zich naar haar toe. Zijn ogen waren intens, zoekend als radar; nutteloos. Fiona kon amper geloven dat ze alleen maar zwart zagen en was ervan overtuigd dat hij een zesde zintuig had ontwikkeld.
‘Vertel me alles over ze. Ik wil details.’
Fiona aarzelde, innerlijk verscheurd. Ze wilde Brody helpen met wat voor gekte er ook in zijn hoofd rondspookte, maar ze vond dit echt niet kunnen, zomaar schoolkinderen bespieden. Ze zuchtte, niet bereid voor zichzelf toe te geven dat ze dit alleen maar deed vanwege haar gevoelens voor Brody. ‘Het zijn er drie. Drie jongens. Twee met donker haar, vrij ruig kapsel, bruin, beetje vettig. Eén zit vol puisten. Hij heeft een hard gezicht. Je weet wel, harde ogen, alsof hij al veel te veel heeft gezien in zijn leven.’ Fiona nam een slokje thee.
‘Ga door.’ Brody’s ademhaling was snel en oppervlakkig. Zijn vingers verstrengelden zich op het tafelblad. Hij keek recht in Fiona’s ogen. Niemand zou denken dat hij blind was; niemand zou denken dat hij niet zomaar een man was die met zijn vriendin praatte.
‘De andere, met het donkere haar, kijkt een beetje verveeld. Lippen getuit, ringetje in zijn linkeroor. Ze lachen ergens om terwijl ze naar een mobieltje kijken. De derde is donkerblond, geloof ik, maar hij is bijna kaal geschoren. Gekleed in spijkerbroek, schoolblazer en overhemd. Geen stropdas. De andere twee dragen een stropdas van hun school.’ Fiona zuchtte. ‘Is dat genoeg?’
‘Meer.’
‘Op de grond naast de kale jongen staat een tas. Zwart-rood. Ze trekken alle drie een zakje chips open. Drinken cola. Nee, Kaalkop drinkt Tango.’
‘Hebben ze die telefoon nog?’
‘Ja, Puist is geloof ik aan het sms’en.’
Brody haalde zijn mobiele telefoon uit zijn spijkerbroek en belde een nummer. Hij hield de telefoon onder de tafel.
Enkele seconden later vroeg hij: ‘Hoor je dat?’
Fiona keek hem kwaad aan. ‘Niet echt.’
‘Kijk naar ze. Nemen ze de telefoon op?’
‘Ja. Puist heeft hem aan zijn oor en kijkt verbaasd. Heb je ze gebeld?’
‘Ja.’
‘Waarom.’
‘Om zeker te weten dat het de juiste jongens zijn.’
Niet wetend wat te denken leunde Fiona achterover toen Edie saus, servetten en bestek op de tafel smeet. ‘Daar lijkt het inderdaad op,’ zei ze zacht terwijl haar blik heen en weer ging tussen Brody en de jongens.
‘Goed,’ zei Brody effen. Hij draaide zijn hoofd in hun richting. ‘Want ik wil er geen puinhoop van maken.’