27

 

Al wandelend keek Carmody om zich heen. Alles leek inderdaad te zijn zoals het moest zijn. Rechts van hem zag hij het Maplewood Theater waar De Olifantssage vertoond werd, een Italiaans-Franse coproduktie, geregisseerd door Jacques Marat - de briljante jonge regisseur die de wereld verblijd had met het ontroerende Lied Mijner Wonden, en de wervelende komedie Paris Times Fourteen. Daar trad ook op, zij het voor zeer korte tijd, de nieuwe vocal-group Iakonnen and The Fungi.

‘Lijkt mij een lachfilm,’ zei Carmody.

‘Niks voor mij,’ zei de Prijs.

Carmody bleef staan bij het garen-en-band-winkeltje van Marvin, keek door de etalageruit naar binnen en keek naar de loafers, de jekkers, de opzichtige dassen en de witte hemden met de open kragen. In het krantenwinkeltje ernaast wierp hij een blik op het laatste nummer van Colliers, bladerde een Liberty door en zag Munsey’s Black Cat en The Spy liggen. De ochtendeditie van The Sun was zojuist verschenen.

‘En?’ vroeg de Prijs. ‘Is dit je woonplaats?’

‘Dat bèn ik nog steeds aan het onderzoeken,’ zei Carmody. ‘Maar tot dusver ziet het er gunstig uit.’

Hij stak de straat over en keek bij Edgar’s Luncheonette naar binnen. Er scheen niets veranderd te zijn. Aan de toonbank zat een knap meisje aan een milkshake te nippen. Carmody herkende haar onmiddellijk.

‘Lana Turner! Hoe gaat het met jou, Lana?’

‘Uitstekend, Tom,’ zei Lana. ‘Tijd niet gezien!’

‘Op school maakte ik altijd afspraakjes met haar,’ legde hij uit aan de Prijs, terwijl ze verder wandelden. ‘Gek dat je je die dingen nog zo goed kunt herinneren.’

‘Ja ja,’ zei de Prijs aarzelend.

Bij de volgende hoek - daar waar Maplewood Avenue en South Mountain Road elkaar kruisten - stond een agent. Hij regelde het verkeer, maar verzuimde niet Carmody toe te grinniken.

‘Dat is Burt Lancaster,’ zei Carmody, ‘de beste achterspeler die Columbia High School ooit gehad heeft. En moet je daar zien! Die man die de ijzerwinkel binnenstapt. Heb je gezien hoe hij mij toewuifde? Dat was Clifton Webb, de directeur van onze school. En daar, verderop, die blonde. Dat is Jean Harlow. Ze werkt bij restaurant Maplewood. Nou, die heeft er kaas van gegeten!’

‘Je schijnt hier een heleboel mensen te kennen,’ zei de Prijs.

‘Natuurlijk. Ik ben hier toch opgegroeid! Kijk, juffrouw Harlow gaat Pierre’s Beauty Parlor binnen.’

‘Ken je Pierre ook al?’

‘Tuurlijk! Hij is nu kapper, maar tijdens de oorlog was hij bij de Résistance. Hoe heette hij ook alweer? Jean-Pierre Aumont — allicht! Hij trouwde met een van onze meisjes hier - Carole Lombard.’

‘Interessant,’ zei de Prijs op verveelde toon.

‘Nou, voor mij wel,’ zei Carmody. ‘Daar komt weer iemand aan die ik ken. De burgemeester... Goedemorgen burgemeester.’

‘Goedemorgen, Tom,’ zei de man. Hij tikte tegen zijn hoed en liep verder.

‘Dat was Fredric March, onze burgemeester,’ zei Carmody. ‘Een geweldige kerel! Ik zal nooit het debat vergeten tussen hem en de plaatselijke radicaal Paul Muni. Jongen, dat had je moeten horen!’

‘Hmmm,’ zei de Prijs. ‘Er zit een luchtje aan, Carmody. Iets vreemds. Iets wat ik niet kan verklaren. Voel jij dat dan niet?’

‘Nee,’ zei Carmody. ‘Luister. Ik ben met deze mensen opgegroeid. Ik ken ze beter dan ik mijzelf ken. Héla... daar heb je Paulette Goddard, de bibliotheekassistente. Ha, die Paulette!’

‘Ha Tom!’ zei de vrouw.

‘Dit is niet leuk meer,’ zei de Prijs.

‘Haar ken ik niet zo goed,’ zei Carmody. ‘Ze heeft een tijdlang gescharreld met een knaap uit Milburn, Humphrey Bogart heette-ie. Hij droeg altijd vlinderdasjes. Stel je voor! Lon Chaney, de portier van onze school kreeg eens een pak op zijn donder van hem. Ik kan me dat nog goed herinneren, omdat ik toen een afspraakje met June Havoc had en June Havoc had een vriendin die Myrna Loy heette en Myrna kende Bogart...’

‘Carmody! Pas op!’ riep de Prijs. ‘Heb je wel eens van pseudo-acclimatisatie gehoord?’

‘Stel je niet aan,’ zei Carmody. ‘Reken maar dat ik al die mensen heel goed ken. Ik ben hier opgegroeid. God, dat was nog eens een tijd! Toen waren de mensen nog individuen, geen massa’s!’

‘Weet je dat wel zeker? Je Azer.. .’

‘Ach, lazer op! Ik wil er niets meer over horen,’ zei Carmody. ‘Kijk, daar is David Niven! Zijn ouders zijn Engel-sen.’

‘Die mensen komen op je af,’ zei de Prijs.

‘Natuurlijk. Ze hebben mij een tijdlang niet gezien.’

Hij bleef op de hoek staan, terwijl zijn vrienden via het trottoir op hem toeliepen. Vrienden, vrienden, overal. Honderden vrienden en kennissen, allemaal glimlachend, allemaal goeie ouwe vrienden!

Hij zag Alan Ladd, Dorothy Lamour, Spencer Tracy. En daar, verderop, liepen Lionel Barrymore, Freddy Bar-tholomew, John Wayne, Frances Farmer...

‘Er klopt geen donder van,’ zei de Prijs.

‘Hoe kom je daar nou bij,’ zei Carmody. Zijn vrienden waren nu allemaal bij elkaar en kwamen van alle kanten met uitgestrekte handen op hem af en hij was gelukkiger dan hij zich ooit gevoeld had. Wat vreemd dat hij vergeten had hoe het hier was! Maar nu herinnerde hij zich alles weer.

‘Carmody!’ schreeuwde de Prijs.

‘Wat is er?’

‘Is er altijd van die muziek in jouw wereld?’

‘Wat bedoel je?’

‘De muziek. Ik heb het over de muziek,’ zei de Prijs. ‘Hoor je die dan niet?’

Voor het eerst merkte Carmody nu de muziek op. Het was een symfonie-orkest, maar waar het geluid vandaan kwam wist hij niet.

‘Hoe lang is dit al bezig?’

‘Van het moment af dat we hier aankwamen,’ zei de Prijs. ‘Toen we hier naar toe liepen, klonk er zacht tromgeroffel. Bij de bioscoop klonk opgewekte trompetmuziek. Dit veranderde, toen je de luncheonette inkeek, in een nogal zoetige melodie, gespeeld door honderden violen. Daarna...’

‘Dat was achtergrondmuziek,’ zei Carmody dof. ‘Deze hele stad is éen vervloekte valstrik en dat had ik niet in de gaten!’

Franchot Tone stak zijn hand uit en raakte Carmody’s mouw aan. Er viel een grote hand op zijn schouder - de vriendelijke schouderklop van Gary Cooper. Laird Cregar sloeg amicaal een berepoot om hem heen. Shirley Temple klemde zich aan zijn enkel vast. De anderen kwamen glimlachend naderbij.

‘Seethwright!’ brulde Carmody. ‘In godsnaam, Seethwright!’

Wat daarna gebeurde, ging te snel om door hem te worden begrepen.