4

 

‘Aarde, Aarde..sprak de kleine buitenaardse Carmody, peinzend voor zich uitstarend. ‘Ik geloof dat ik mij die naam nu toch herinner. Er bestaat een recente publikatie over geïsoleerde planeten en de eigenaardigheden van hun ontwikkeling. De Aarde werd daarin genoemd als een planeet, overdekt met een mensensoort die lijdt aan een obsessie voor overproduktie. Hun levensdoel bestaat uit de poging om in de zich steeds meer opstapelende afvalprodukten te blijven voortbestaan. Met andere woorden: de Aarde is een verziekt oord. Ik geloof dat deze planeet uit het Galactisch Meesterplan verwijderd zal worden wegens chronische kosmische incompatibiliteit. Daarna zal hij opnieuw in gebruik worden gesteld als wijkplaats voor narcissen.’

Het werd voor iedereen duidelijk dat men een pijnlijke vergissing had begaan. De Boodschapper werd erbij gehaald en beschuldigd van het niet op de juiste wijze volbrengen van zijn taak en het voorbijzien van het voor-de-hand-lig-gende. De Beambte hield vol dat hij onschuldig was, maar aan de argumenten die hij naar voren bracht, werd geen moment aandacht besteed.

Onder degenen die geraadpleegd werden, was ook de Sweepstake-computer, die in feite verantwoordelijk was voor de gemaakte vergissing. In plaats dat hij zijn excuses aanbood, aanvaardde hij er trots de verantwoordelijkheid voor.

‘Ik werd geconstrueerd om ingewikkelde en moeilijke opdrachten uit te voeren, waarbij niet meer dan éen vergissing per vijf miljard transacties gemaakt mogen worden,’ zei de Computer.

‘Nou en?’ vroeg de Beambte.

‘De conclusie ligt voor de hand,’ zei de Computer. ‘Ik werd verkeerd geprogrammeerd en ik handelde slechts naar hetgeen mij was opgedragen. Vergeet niet, mijne heren, dat een vergissing voor een machine een ethisch probleem is — in feite het enige ethische probleem. Een volmaakte machine is een onmogelijkheid en iedere poging een dergelijke machine te ontwerpen zou heiligschennis zijn. Ieder leven, zelfs het korte leven van een machine, omvat een “fout”; het is een van de weinige manieren waardoor het leven kan worden onderscheiden van het determinisme van de dode materie. Gecompliceerde machines zoals ik bevinden zich op het dubbelzinnige grensgebied tussen levende en niet-levende materie. Als wij geen fouten zouden maken, zouden we afschuwelijke immorele wezens zijn. Het maken van een fout, mijne heren, is onze wijze om datgene te aanbidden wat volmaakter is dan wijzelf, maar wat zichzelf nog geen zichtbare perfectie gunt. Indien de “fout” niet op een goddelijke wijze in ons was geplant, dan zouden we spontaan verkeerd functioneren om de vrije wil te demonstreren waar wij als levende wezens deel aan hebben.’

Iedereen boog het hoofd, want de Computer sprak over heilige zaken.

De buitenaardse Carmody pinkte een traan weg.

‘Ik kan het niet oneens met u zijn, hoewel ik wat u beweert niet goedkeur. Het recht om zich te vergissen is een van de fundamentele wetten van de kosmos. Deze machine heeft ethisch gehandeld,’ sprak hij.

‘Dank u,’ was alles wat de machine zei. ‘Ik zal het proberen.’

‘Maar de rest van jullie heeft alleen maar uit domheid gehandeld,’ vervolgde de buitenaardse Carmody.

‘Dat is ons niet voor wijziging vatbare privilege,’ merkte de Boodschapper op. ‘Domheid als uitgangspunt van verkeerd handelen is onze vorm van religieuze dwaling. Hoewel op zichzelf van weinig betekenis, mag men het toch niet onderschatten.’

‘Spaar mij alsjeblieft dat melige gepraat,’ sprak Kar-mod. Hij richtte zich tot Carmody. ‘Je hebt gehoord wat hier is gezegd en misschien heb je ondanks je sub-humane bewustzijn iets begrepen van de belangrijkste ideeën die naar voren werden gebracht.’

‘Dat heb ik,’ was alles wat Carmody zei.

‘Dan begrijp je dus ook dat je een Prijs hebt ontvangen die aan mij had moeten worden toegewezen en daarom in feite mijn wettig eigendom is en daarom verzoek ik je mij de Prijs te willen overhandigen.’

Carmody stond op het punt om hieraan gehoor te geven. Hij begon er een beetje genoeg van te krijgen. Hij wilde naar huis; hij wilde ergens rustig gaan zitten nadenken over alles wat hem overkomen was; hij verlangde naar een dutje, een paar koppen koffie en een sigaret. Het zou natuurlijk leuk zijn om de Prijs te mogen houden, maar het scheen hem meer last dan plezier te bezorgen. Carmody had de Prijs bijna weggegeven toen hij iemand op gedempte toon ‘Niet doen!’ hoorde zeggen.

Carmody keek snel om zich heen, maar bedacht toen dat de stem uit het vrolijk verpakte doosje in zijn hand kwam. De Prijs zelf had tot hem gesproken.

‘Kom,’ zei Karmod, ‘geef mij die Prijs nou, ik moet dringend een paar zaken regelen.’

‘Laat hem naar de bliksem lopen,’ zei de Prijs tegen Carmody. ‘Ik ben jouw Prijs en er bestaat geen enkele reden om mij weg te geven.’

Dit laatste wierp een ander licht op de situatie. Toch besloot Carmody om afstand van de Prijs te doen, want hij wenste geen moeilijkheden in een voor hem vreemde omgeving. Hij had zijn hand al gedeeltelijk naar voren gestrekt toen Karmod opnieuw begon te spreken.

‘Geef hier dat ding, slak zonder kop! En heel snel, want anders zou ik mij wel eens gedwongen kunnen voelen tot het treffen van onvoorstelbaar harde maatregelen!’ Carmody’s kaak verstrakte en hij trok zijn hand terug. Hij had lang genoeg met zich laten sollen.

‘Loop naar de bliksem,’ zei hij, onbewust de Prijs napratend.

Karmod begreep onmiddellijk dat hij de zaak verkeerd had aangepakt. Hij had zichzelf de luxe van boosheid en bespotting gepermitteerd — kostbare emoties die hij gewoonlijk alleen uitte in de afgeslotenheid van zijn geluiddichte grot. Hij trachtte goed te maken wat hij gedaan had.

‘Vergeef mij mijn vijandige toon,’ zei hij tegen Carmody. ‘U kunt het niet helpen dat u tot een lagere levensvorm behoort. Ik heb u niet willen beledigen.’

‘Geeft niet hoor!’ zei Carmody grootmoedig.

‘Dus u wilt mij de Prijs geven?’

‘Nee.’

‘Maar beste man, hij is van mij. Ik heb hem gewonnen en het is niet meer dan redelijk...’

‘De Prijs is niet van u,’ zei Carmody. ‘Mijn naam werd gekozen door de Sweepstake-computer. De Boodschapper bracht mij op de hoogte en de officiële Beambte overhandigde mij de Prijs. Zowel de uitreikers als de Prijs zelf beschouwen mij als de wettige eigenaar.’

‘Zo is het ook nog eens ’n keer!’ sprak de Prijs.

‘Maar waarde Heer, u hebt de Computer zojuist horen toegeven dat hij zich vergist had. Is het dan niet logisch dat.. .’

‘Ja maar die verklaring eist een nadere verklaring,’ zei Carmody. ‘De Computer heeft niet bekend dat hij zich vergist heeft zoals iemand zou doen die zich achteloos en slordig heeft gedragen; hij heeft toegegeven, beleden dat hij een fout heeft begaan; een fout die opzettelijk en met toewijding werd gepleegd. Volgens zijn eigen zeggen werd de fout begaan met voorbedachten rade en uit religieuze overwegingen die iedereen zal moeten respecteren.’

‘De man praat als een Borkist,’ mompelde Karmod voor zich uit. ‘Als je niet beter wist zou je bijna denken dat hier een intelligentie aan het woord was. Hoe dan ook, ik zal het gepijp van zijn excuses blijven volgen tot ik ze kan vernietigen met de diepe bas van mijn onweerlegbare logica.’

‘Goed,’ zei Karmod, opnieuw het woord tot Carmody richtend, ‘laten we aannemen dat de machine opzettelijk een fout heeft begaan — het feit waarop uw hele redenering berust. Wordt de fout dan niet verklaard door het feit dat u de Prijs hebt aangenomen? Om nog maar te zwijgen over het behouden van de Prijs!’

‘Haha!’ riep Carmody uit, meegesleept door zijn emoties, ‘u schijnt het begaan van de vergissing op zichzelf als de gehele fout te beschouwen, maar dat klopt niet. Een vergissing bestaat bij de gratie van de gevolgen. Alleen de gevolgen verlenen een vergissing zin en inhoud. Een fout zonder gevolgen is helemaal geen fout. Verder wil ik nog zeggen dat het mij weinig moeite zal kosten de Prijs op te geven, want tenslotte weet ik niet wat hij inhoudt, maar voor deze vrome machine die vijf miljard juiste handelingen heeft moeten verrichten om zijn door God geschonken onvolmaaktheid te openbaren, zou het een onherstelbaar verlies betekenen!’

‘Goed gesproken! Bravo! Hoera!’ riep de Prijs uit.

Carmody vouwde zijn armen voor zijn borst en keek Karmod aan die beschroomd voor zich uit staarde. Hij was erg trots op zichzelf. Het is voor iemand van de Aarde moeilijk om onvoorbereid een ander deel van het Galactisch Centrum te betreden. De hogere levensvormen aldaar zijn niet noodzakelijkerwijs intelligenter dan menselijke wezens; in het geheel der dingen betekent intelligentie niet meer dan lange klauwen of sterke hoeven. Toch beschikken buitenaardse wezens over allerlei middelen. Zo kunnen bepaalde rassen letterlijk iemands arm eraf praten om daarna het ontbrekende lichaamsdeel goed te praten.

Aardbewoners worden dan ook vaak overvallen door gevoelens van impotentie en inferioriteit wanneer zij met deze levensvormen worden geconfronteerd. Heel vaak heeft dit een volledige psychomotorische breakdown tot gevolg waarbij alleen de meest automatische functies blijven doorfunctioneren. Carmody had door zijn repliek dan ook enorme risico’s genomen.

‘U redeneert niet slecht,’ sprak Karmod met tegenzin. ‘Maar toch wil ik mijn Prijs hebben!’

‘Nee,’ zei Carmody.

Karmod’s ogen begonnen dreigend te flitsen. De Beambte en de Boodschapper gingen er snel vandoor, gevolgd door de Computer. Carmody bleef staan omdat hij toch nergens heen kon. De Prijs schrompelde ineen tot een kubus van een kubieke centimeter.

Uit Karmod’s oren ontsnapte een zoemend geluid en om zijn hoofd verscheen een paarse nimbus. Hij hief zijn armen omhoog. Langs zijn vingers droop gesmolten lood omlaag. Hij deed dreigend een stap naar voren. Carmody sloot onwillekeurig de ogen.

Er gebeurde niets. Carmody deed zijn ogen open. In die korte tijd was Karmod blijkbaar tot een ander besluit gekomen. Hij keek Carmody vriendelijk glimlachend aan.

‘Na rijp beraad,’ sprak Karmod gluiperig, ‘heb ik besloten mijn rechten op de Prijs te laten varen. Misschien ontmoeten we elkaar weer of nooit meer — ik zou niet weten wat voor jou het beste zou zijn - maar ik wens je een goede reis toe, Carmody.’ Na deze sinistere nadruk op ‘goede reis’ verdween Karmod op een manier die weliswaar vreemd maar volgens Carmody bijzonder effectief was.