11

 

‘Dus dit is het dan, Orin?’ vroeg Maudsley.

‘Jawel meneer. Dit is het,’ zei de man aan zijn linkerzij’ de, terwijl hij trots glimlachte. ‘Wat denkt u ervan, meneer?’

Maudsley keek langzaam om zich heen en liet zijn blik dwalen langs de weiden, de bergen, de zon, de rivier en het woud. Op zijn gezicht was geen enkele uitdrukking te bespeuren.

‘Wat denk jij ervan, Brookside?’

‘Ik geloof dat Orin en ik er een mooi karweitje van gemaakt hebben, meneer. Een erg mooi karweitje, vooral als je in aanmerking neemt dat dit ons eerste onafhankelijke project was,’ zei Brookside met een beverig stemmetje.

‘En deel jij die mening, Orin?’ vroeg Maudsley.

‘Volkomen, meneer,’ zei Orin.

Maudsley bukte zich en plukte een grashalm, snoof eraan en wierp hem weg. Vervolgens schopte hij in het stof en keek enkele ogenblikken lang recht in de oogverblindende zon.

‘Ik ben verrast. Erg verrast,’ zei hij afgemeten. ‘Bijzonder onaangenaam verrast. Ik heb jullie gevraagd een wereld te ontwerpen voor éen van mijn klanten en dan komen jullie met zoiets aandragen! Vinden jullie nu echt dat jullie ingenieurs zijn?’

Zijn twee medewerkers gaven geen antwoord. Ze stonden strak voor zich uit te staren: twee schooljongens die de plak verwachten.

‘Ingenieurs!’ sprak Maudsley, die bijna duizend pond per vierkante centimeter verachting in het woord had gelegd. ‘ “Creatieve, maar praktische geleerden die planeten kunnen bouwen, waar en wanneer u maar wilt” Komen die woorden jullie niet bekend voor?’

‘Het is een zinsnede uit onze Brochure,’ zei Orin.

‘Juist!’ zei Maudsley. ‘En dit? Is dit volgens jullie een staaltje van creatieve praktische ingenieurskunst?’

De beide mannen zwegen. ‘Jawel meneer. Volgens mij wel!’ stootte Brookside ten slotte uit. ‘Wij hebben de bijzondere vereisten met speciale aandacht uitgekozen. Er was gevraagd om een Type 34Bc4-planeet met bepaalde variaties. En dat is nou precies wat we hebben gebouwd. Dit hier is natuurlijk maar een gedeelte, maar toch.. .’

‘Ja, en dat zegt mij genoeg’ antwoordde Maudsley. ‘Welke verwarmingseenheid heb je gebruikt, Orin?’

‘Een o5-zon, meneer,’ antwoordde Orin, ‘en daarmee werd volkomen aan de verwarmingseisen tegemoetgekomen.’

‘Ja ja, dat zal wel. Maar dit moest een budgetwereld worden, weet je nog wel. Als we de onkosten niet drukken, maken we geen winst en de verwarmingseenheid vormt op de begroting de grootste post!’

‘Daar zijn we ons van bewust, meneer,’ zei Brookside. ‘We voelden helemaal niet zoveel voor het o5-type-zon voor een éensterrig planetair systeem, maar de hitte en stralingseisen...’

‘Hebben jullie dan helemaal niets van mij geleerd?’ riep Maudsley uit. ‘Dit type ster is volkomen overbodig. Jij daar...’ Hij wenkte een van de werklieden. ‘Haal dat ding weg!’

De werklieden kwamen haastig aangelopen met een schuifladder. Een van hen zette hem neer en een ander schoof hem uit - tienmaal, honderdmaal, een miljoen maal. Twee anderen renden de ladder op.

‘Wees er voorzichtig mee!’ riep Maudsley. ‘En vergeet je handschoenen niet aan te doen. Het ding is gloeiend heet!’

De man bovenaan de ladder haakte de ster los en stopte hem in een gewatteerde doos waar Ster: voorzichtig behandelen! op stond. Toen het deksel werd dichtgedaan, werd alles in duisternis gehuld.

‘Zijn jullie allemaal van lotje getikt?’ riep Maudsley.

‘Het Zij Licht, verdomme!’

En het was licht. Zomaar!

‘Oké,’ zei Maudsley. ‘En nou gaat die o5-zon weer terug naar het magazijn. Bij een karweitje als dit kunnen we met een G-13-ster volstaan.’

‘Maar meneer! Dit is niet warm genoeg!’ zei Orin zenuwachtig.

‘Dat weet ik,’ zei Maudsley, ‘maar daar moet je nu juist je verbeeldingskracht bij inschakelen. Als je hem dichterbij brengt is-ie heus heet genoeg.’

‘Jawel meneer,’ zei Brookside, ‘dat begrijp ik. Maar hoe moet het dan met die PR-straling als er niet genoeg ruimte is om hem op te lossen? Dat ding kan de hele bevolking die deze planeet gaat bewonen, vernietigen!’

‘Wil je mij nu echt wijs maken dat het type G-13-ster gevaarlijk is?’

‘Nee, dat heb ik nu ook weer niet willen beweren,’ zei Orin. ‘Ik wilde alleen maar zeggen dat ze — net als alle andere dingen in het universum — gevaarlijk kunnen zijn als je niet de nodige voorzieningen treft.’

‘Juist, dat klinkt al beter,’ zei Maudsley.

‘De nodige voorzieningen,’ zei Brookside, ‘houden in dit geval in dat je een beschermend loden pak moet dragen van ongeveer vijfentwintig kilo, maar dat kan in dit geval niet omdat de doorsnee-bewoner van dit ras niet meer dan vier kilo weegt.’

‘Dat is hun zaak,’ zei Maudsley. ‘Het is niet aan ons ze te vertellen hoe ze moeten leven. Trouwens, ze hoeven helemaal geen loden pakken te dragen. Ze kunnen een van mijn patent-zonnehoeden die PR-straling blokkeren, gebruiken.’

De beide mannen glimlachten nerveus. Orin zei schuchter: ‘Ik geloof dat deze soort tot de minderbedeelden behoort. Het zou kunnen zijn dat ze zich zo’n zonnehoed niet kunnen veroorloven.’

‘Nou ja, misschien later wel!’ zei Maudsley. ‘Trouwens, die PR-straling heeft geen onmiddellijke dood tot gevolg. Zelfs wanneer ze niet aan die straling zijn blootgesteld, hebben ze maar een gemiddelde levensduur van 9,3 jaai en dat lijkt mij voor iedereen ruim voldoende.’

‘Jawel meneer,’ zeiden de beide ingenieurs een beetje sip.

‘Verder wil ik weten hoe hoog die bergen zijn,’ zei Maudsley.

‘Gemiddeld tweeduizend meter boven de zeespiegel,’ zei Brookside.

‘Dat is op z’n minst duizend meter te hoog,’ zei Maudsley. ‘Dachten jullie soms dat de bergen aan de bomen groeien? Beknotten en wat er afgehaald wordt in het magazijn stoppen!’

Brookside haalde een zakboekje te voorschijn en noteerde de cijfers. Maudsley bleef met gefronste wenkbrauwen op en neer lopen.

‘Hoe lang moeten die bomen mee?’ vroeg hij.

‘Achthonderd jaar, meneer. Het is een verbeterd soort appeleik. Ze produceren fruit, schaduw, noten, verfrissende dranken, drie nuttige stoffen, uitstekende bouwmaterialen en houden de vruchtbare aarde op zijn plaats en...’

‘Wou je mij soms ruïneren?’ brulde Maudsley. Tweehonderd jaar is lang genoeg voor een boom! Tap het overvloedige élan-vital af en berg het op in de levenskracht-accumulator!’

‘In dat geval zullen ze maar een deel van hun functies kunnen vervullen,’ zei Orin.

‘Nou, en wat dan nog! Schaduw en noten zijn meer dan voldoende. We hoeven geen hoorn des overvloeds van ze te maken, verdomme! Wie heeft die koeien daar neergezet?’

‘Dat heb ik gedaan, meneer,’ zei Brookside. ‘Ik dacht dat het de zaak een beetje zou opfleuren.’

‘Stommeling,’ zei Maudsley. ‘De tijd om iets pp te fleuren is vóor de verkoop. Niet erna! Deze planeet werd ongemeubileerd verkocht. Stop die koeien in het protoplasma-vat!’

‘Jawel meneer. Spijt mij ontzettend, meneer. Had u nog andere wensen?’ zei Orin.

‘O ja, er zijn nog tienduizend andere dingen die niet deugen,’ zei Maudsley, ‘maar daar moeten jullie zelf maar achter zien te komen. Wat is dit bijvoorbeeld?’ Hij wees naar Carmody. ‘Een standbeeld of zo? Is het de bedoeling dat hij liedjes gaat zingen of gedichten gaat voordragen als het nieuwe mensenras arriveert?’

‘Ik maak geen deel van deze omgeving uit, meneer,’ zei Carmody. ‘Ik werd gestuurd door een vriend van u, een zekere Melichrone en ik probeer weer op mijn eigen planeet te komen...’

Maudsley had kennelijk niet naar Carmody geluisterd, want hij vervolgde: ‘Wat het ook zijn mag, hij komt niet op de specificatie voor. Douw hem dus maar bij de koeien in het protoplasma-vat.’

‘Hé!’ schreeuwde Carmody, toen hij door de werklieden werd opgetild. ‘Hé, wacht even! Ik ben niet van deze planeet. Melichrone. heeft mij gestuurd. Laat me los. Luister naar me!’

‘Jullie zouden je echt dood moeten schamen,’ sprak Maudsley zonder enige aandacht aan Carmody te schenken. ‘Wat moet dit voorstellen? Zeker weer een van je decoratieve geintjes, hè Orin?’

‘O nee,’ zei Orin. ‘Ik heb hem hier niet neergezet!’

‘Dus was jij het, Brookside.’

‘Ik heb hem nog nooit van mijn leven gezien, chef.’

‘Hmmm,’ zei Maudsley. ‘Jullie mogen dan idioten zijn - leugenaars zijn jullie niet. Breng hem terug,’ schreeuwde hij tegen de werklieden. En tegen Carmody, die van top tot teen stond te trillen: ‘Goed goed. Hou je maar rustig. Kalmeer alsjeblieft. Je denkt toch niet dat ik hier ga staan wachten tot die hysterische aanval van je voorbij is, hè? Voel je je al iets beter? Goed zo. En vertel me nu maar eens wat je op mijn grondgebied doet en waarom ik je niet tot protoplasma zou reduceren!’