23
Op aandringen van Bellwether ging Carmody die nacht slapen in een weelderige bruidssuite van het King George V-hotel.
De volgende ochtend werd hij dankbaar en uitgerust wakker. Hij had een grote behoefte gehad aan een onderbreking van zijn dagbewustzijn.
Bellwether bracht hem zijn ontbijt op het terras en gaf een korte uitvoering van een Haydn-kwartet. De atmosfeer rook verrukkelijk. De temperatuur en het vochtigheidsgehalte vormden een buitengewoon aangename combinatie. Het terras gaf uitzicht op een plezierige opeenhoping van Chinese pagode’s, Venetiaanse bruggen, Japanse grachten, een Korinthische tempel, een parkeerplaats, een Nor-mandische toren en nog veel meer.
‘Je hebt een mooi uitzicht,’ zei hij tegen de Stad.
‘Ik ben blij dat je het waardeert,’ antwoordde Bellwether. ‘De Stijl vormde vanaf het begin van mijn ontstaan een onderwerp van discussie. De ene groep stond op consistentie — een harmonieuze groepering in het harmonische geheel, maar dat was al eerder geprobeerd. Er bestaat al een enkele modelstad van die aard. Het zijn stuk voor stuk kunstmatige eenheden, gecreëerd door éen man of door een groep en dus niet zoals echte steden.’
‘Je lijkt mij zelf ook tamelijk kunstmatig,’ zei Carmody.
‘Natuurlijk. Maar ik maak er tenminste geen aanspraak op iets anders te zijn. Ik ben geen nepstad-van-de-toekomst of een namaak-Florence. Ik ben een eenheidvormend conglomeraat — interessant en stimulerend. Zowel praktisch als functioneel.’
‘Voor mij ben je oké, Bellwether,’ zei Carmody. ‘Praten alle modelsteden zoals jij?’
‘Nee,’ zei Bellwether. ‘Tot dusver hebben model- of andere steden nooit een woord geuit, maar dat vonden de bewoners niet prettig. Ze hielden niet van steden die zonder een woord te zeggen dingen deden. De steden leken te omvangrijk, te autoritair, te zielloos. Daarom werd ik dan ook geschapen met een kunstmatig bewustzijn.’
‘Ik begrijp wat je bedoelt,’ zei Carmody.
‘Dat betwijfel ik. Dat bewustzijn verschaft mij een persoonlijkheid en dat is erg belangrijk in dit tijdperk van de depersonificatie. Het maakt het mij mogelijk om waarlijk creatief te reageren op de verlangens van mijn bewoners. Wij - mijn bewoners en ik - kunnen met elkaar praten. Voor een onafgebroken dialoog kunnen we elkaar behulpzaam zijn bij het scheppen van een werkelijk leefbare stedelijke omgeving en elkaar beïnvloeden zonder onze individualiteit op te offeren.’
‘Het klinkt allemaal geweldig,’ zei Carmody. ‘Behalve dan natuurlijk dat hier niemand is om een dialoog mee te voeren.’
‘Dat is dan ook het enige dat aan het schema ontbreekt,’ gaf Bellwether toe. ‘Maar in ieder geval heb ik jou nu.’
‘Ja, je hebt mij,’ zei Carmody.
Hij vroeg zich af waarom hem dat onaangenaam in de oren klonk.
‘En natuurlijk heb jij mij,’ zei Bellwether. ‘Een wederkerige relatie. De enige relatie van enige waarde. Maar kom, ik stel voor dat ik je mij laat bezichtigen. Daarna kunnèn we je inschrijven en regulariseren.’
‘En wat?’
‘Ik bedoel het anders dan het klinkt,’ zei Bellwether.
’Het is een nogal onsympathieke wetenschappelijke formulering, maar je zult begrijpen dat een wederzijdse relatie bepaalde obligaties eist van de betrokken partijen. Het zou moeilijk anders kunnen, vind je ook niet?’
’Tenzij het een laissez-faire-relatie was.’
’Daar proberen we nu juist vanaf te komen,’ zei Bellwether. ‘Laissez-faire is een doctrine van de emoties en leidt onverbiddelijk tot anomie. Als je nu zo vriendelijk wilt zijn om mij te volgen...’
Carmody deed wat hem werd gevraagd en aanschouwde de voortreffelijkheden van Bellwether. Hij bezocht de energiecentrale en de drinkwatervoorziening, de industriele sectoren en de elektriciteitscentrale.
Ook bezocht hij het kinderpark en de Hal van het Odd Fellow-Genootschap. Hij liep door een museum, een kunstgalerie, een concertgebouw, een theater, een kegelkelder, een biljartzaal en een bioscoop, maar werd moe, kreeg pijn in zijn voeten en wilde ermee ophouden. Bellwether wilde evenwel over zichzelf blijven opscheppen en Carmody moest ook nog het vijf verdiepingen hoge American Express-gebouw, de Portugese synagoge, het standbeeld van Buck-minster Fuller, het Greyhound-busstation en een aantal andere attracties bezichtigen.
Gelukkig was het ten slotte voorbij. Carmody kwam tot de conclusie dat de wonderen van een modelstad, niet beter of slechter waren dan de wonderen van de galaxis.
’Een kleine lunch?’ stelde Bellwether voor.
’Uitstekend idee,’ zei Carmody.
Hij werd naar het chique Rochambeau Café gebracht waar hij begon met een potage aux petits pois en eindigde met petit-fours.
‘Wat zou je denken van een lekker stukje Gruyère om de zaak af te ronden?’ vroeg Bellwether.
‘Nee, dank je,’ antwoordde Carmody. ’Ik heb genoeg gegeten. Te veel, om je eerlijk de waarheid te zeggen.’
‘Ach, kaas vult niet zo erg. Een beetje Camembert?’ ‘Echt niet. Ik zou niet meer kunnen.’
‘Misschien vruchten? Dat verfrist het verhemelte.’
‘Het is niet mijn verhemelte dat verfrist moet worden,’ zei Carmody.
‘Dan tenminste een appeltje, een peer of wat druiven?’ ‘Nee, dank je.’
‘Wat kersen?’
’Nee. Nee. Nee.’
‘Een maaltijd is niet volledig zonder fruit,’ zei Bellwether. ‘De mijne wel.’
‘Denk aan de vitaminen.’
‘Ik zal het dit keer zonder moeten stellen.’
‘Een halve sinaasappel dan. Ik zal hem voor je schillen.’ ‘Met geen mogelijkheid.’
‘Zelfs niet een kwart sinaasappel? Ik zal de pitten er voor je uithalen.’
‘Beslist niet.’
‘Je zou je er beter door gaan voelen,’ zei Bellwether. ‘Ik ben een perfectionist en ik ben ervan overtuigd dat iedere maaltijd met wat fruit moet worden afgerond.’
‘Néééééé!’
‘Goed, goed. Maak je niet zo druk,’ zei Bellwether. ‘Als je het niet eens bent met de manier waarop ik eten serveer, dan is dat jouw zaak.’
‘Dat wil ik helemaal niet beweren.’
‘Waarom eet je dan niet wat fruit?’
‘Goed. Laat maar. Geef dan maar wat druiven,’ zei Carmody.
‘Ik wil echt je niets opdringen.’
‘Je dringt me niets op. Geef ze maar!’
‘Weet je dat heel zeker?’
‘Kom op met die druiven!’ schreeuwde Carmody.
’Goed dan,’ zei Bellwether en produceerde een prachtige tros muscateldruiven. Carmody at ze op. Ze smaakten erg lekker.
‘Neem mij niet kwalijk, maar wat doe je?’ vroeg Bellwether even later.
Carmody ging overeind zitten en opende zijn ogen. ‘Ik deed een dutje,’ zei hij. ‘Is daar iets verkeerds aan?’
‘Wat zou er verkeerd zijn aan zoiets natuurlijks?’ zei Bellwether.
‘Dank je,’ zei Carmody en sloot opnieuw zijn ogen.
‘Maar waarom in een stoel?’ vroeg Bellwether.
‘Omdat ik al in die stoel zat en al half in slaap gevallen was.’
‘Je krijgt er nog eens spit van,’ waarschuwde Bellwether.
‘Kan mij niet schelen,’ mompelde Carmody met gesloten ogen.
‘Waarom ga je er niet even bij liggen? Daar op die bank.’
‘Ik voel mij hier uitstekend,’ antwoordde Carmody.
‘Dat kan niet,’ zei Bellwether. ‘De menselijke anatomie is niet geschikt om zittend te slapen.’
‘Op dit moment wel,’ zei Carmody.
‘Echt niet. Probeer de bank maar.’
‘Deze stoel is uitstekend.’
‘Maar de bank is beter. Probeer het nou! Carmody!’
‘Hmmm. Ja?’ vroeg Carmody wakker wordend.
‘De bank. Ik vind heus dat je op die bank moet gaan liggen.’
‘Goed dan!’ zei Carmody overeind krabbelend. ‘Waar is die bank?’
Hij werd uit het restaurant geleid. Om de hoek bevond zich een gebouw dat de ‘Uiltjesknapper’ heette en waar een tiental banken stond.
Carmody nam de dichtstbijzijnde.
‘Nee, die niet!’ zei Bellwether. ‘Daar is een veer van stuk.’
‘Nou, daar krul ik mij dan wel omheen.’
‘Daar krijg je alleen maar kramp van.’
‘Jezus Christus,’ zei Carmody. ‘Welke dan, man?’
‘Deze hier,’ zei Bellwether. ‘Kingsize. De beste van het hele etablissement. De veerkracht van de matras is wetenschappelijk bepaald. De kussens...’
‘Fijn, prachtig, geweldig,’ zei Carmody, die op de hem aangewezen bank ging liggen.
‘Zal ik wat kalmerende muziek laten spelen?’
‘Ach, laat maar.’
‘Zoals je wilt. Zal ik het licht uitdoen?’
‘Graag.’
‘Wil je niet een deken hebben? Ik regel hier wel de temperatuur, maar mensen die slapen, hebben soms een subjectief gevoel dat het kil is.’
‘Geeft niet. Laat me nu maar met rust.’
‘Goed,’ zei Bellwether. ‘Ik doe dit niet voor mijzelf, hoor. Zelf slaap ik nooit.’
‘Oké. Sorry!’ zei Carmody.
‘Goed, goed,’ zei Bellwether.
Er heerste een langdurig stilzwijgen. Carmody ging rechtop zitten.
‘Wat is er?’ vroeg Bellwether.
‘Ik kan niet meer slapen,’ zei Carmody.
‘Probeer je ogen te sluiten en ontspan bewust iedere spier van je lichaam, te beginnen bij je grote teen en dan naar boven toe werken...’
‘Ik kan niet slapen!’ schreeuwde Carmody.
‘Misschien had je eigenlijk helemaal geen slaap,’ zei Bellwether, ‘maar je zou op z’n minst je ogen kunnen sluiten en een beetje kunnen ontspannen. Wil je dat niet voor mij doen?’
‘Nee!’ zei Carmody. ‘Ik heb geen slaap meer en ik heb geen rust nodig.’
‘Koppig, hè?’ zei Bellwether. ‘Doe maar wat je wilt. Ik heb mijn best gedaan.’
‘Ja, ja,’ zei Carmody. Hij stond op en wandelde de ‘Uil-tjesknapper’ uit.
Carmody stond op de gebogen brug en keek uit over een blauwe baai.
‘Dit is een kopie van de Rialtobrug in Venetië,’ zei Bellwether. ‘Op kleinere schaal, uiteraard.’
‘Weet ik,’ zei Carmody. ‘Ik heb het opschrift gelezen op het bordje.’
‘Betoverend, vind je niet?’
‘O ja. Betoverend,’ zei Carmody terwijl hij een sigaret opstak.
‘Je rookt nogal veel, hè,’ zei Bellwether.
‘Ja. Ik houd van roken.’
’Als medisch adviseur moet ik je erop wijzen dat er een verband bestaat tussen roken en longkanker.’
‘Weet ik.’
‘Als je op pijp roken overgaat, loop je veel minder risico’s.’
‘Ik houd niet van pijp roken.’
‘Wil je dan misschien een sigaar?’
‘Ik houd ook niet van sigaren.’ Hij stak een verse sigaret op.
‘Dat is al je derde sigaret in vijf minuten,’ zei Bellwether. ‘Verdomme nog aan toe. Ik zal net zoveel roken als ik wil!’ schreeuwde Carmody.
‘Natuurlijk,’ zei Bellwether. ‘Wat ik zeg is alleen maar voor je eigen bestwil. Zou je dan liever hebben dat ik zwijgend zou staan toekijken hoe jij naar de bliksem ging?’ ‘Ja,’ zei Carmody.
‘Dat meen je niet. Het gaat hier om een ethische wet. Een mens mag dan misschien tegen beter weten handelen in zijn eigen nadeel - van een machine kun je een dergelijke ongezonde houding niet verlangen.’
‘Laat me met rust,’ zei Carmody nors.
‘Je met rust laten? Beste Carmody, heb ik je ooit ergens toe gedwongen?’
‘Misschien niet, maar je praat te veel.’
‘Misschien praat ik wel niet genoeg, gezien de antwoorden die ik krijg,’ zei Bellwether.
‘Je praat te veel,’ herhaalde Carmody en stak een sigaret op.
‘Dat is je vierde sigaret in vijf minuten,’ zei Bellwether.
Carmody opende zijn mond om hem een belediging toe te schreeuwen, maar hij bedacht zich en liep weg.
‘Wat is dit?’ vroeg Carmody.
‘Een snoepmachine,’ antwoordde Bellwether.
‘Ziet er anders helemaal niet als een snoepmachine uit,’ zei Carmody.
‘Toch is het een snoepmachine. Het ontwerp is een variatie op een ontwerp van Saarinomen voor een graansilo. Natuurlijk heb ik het geminiaturiseerd en...’
‘Ik kan nog steeds niet vinden dat het er als een snoepmachine uitziet. Hoe werkt het?’
‘Heel eenvoudig. Druk de rode knop in. Nu even wachten. Druk nu éen van die hefbomen in en nu die groene knop daar!’
In Carmody’s hand gleed een zuurstok.
‘Is het eén echte zuurstok of is het namaak?’ vroeg Carmody, terwijl hij de wikkel eraf haalde en in de stang beet.
‘Een echte wikkel,’ zei Bellwether. ‘Het snoep heb ik wegens tijdgebrek aan een ander moeten uitbesteden.’ ‘Bah!’ zei Carmody en liet de wikkel uit zijn handen vallen.
‘Dat doen mensen nou altijd,’ zei Bellwether.
‘Het is alleen maar papier,’ zei Carmody en staarde naar de lege papieren wikkel die op de kraakzindelijke straat lag.
‘Natuurlijk is het alleen maar een stuk papier,’ zei Bellwether, ‘maar vermenigvuldig het met honderdduizend en wat krijg je dan?’
‘Honderdduizend papieren wikkels,’ antwoordde Carmody.
‘Ik vind dat helemaal niet geestig,’ zei Bellwether. ‘Zou jij tussen al dat afval kunnen leven? Nee. Je zou de eerste zijn om er je beklag over in te dienen. Maar wat doe jij? Ruim jij je eigen rommel op? Natuurlijk niet! Nee, dat laat je aan mij over — aan mij die alle andere dingen in deze stad moet regelen — dag en nacht en zonder vrije zondag.’
‘Moet dat nou echt allemaal?’ vroeg Carmody. ‘Goed, ik zal het oprapen!’
Hij bukte zich om het papiertje op te rapen, maar voordat hij het kon oppakken, schoot er een kunstarm te voorschijn die het weggriste.
‘Laat maar,’ zei Bellwether. ‘Ik doe niet anders dan de rommel van andere mensen opruimen.’
‘Hmmm!’ zei Carmody.
‘Zonder dat ik verwacht daarvoor bedankt te worden.’
‘Ik ben je bijzonder dankbaar,’ zei Carmody.
‘Dat ben je niet,’ zei Bellwether.
‘Goed. Oké. Misschien niet. Wat wil je dan dat ik zeg?’
‘Ik wil dat je helemaal niets zegt,’ zei Bellwether. ‘Laten we de zaak als afgedaan beschouwen.’
‘Genoeg gehad?’ vroeg Bellwether na het eten.
‘Meer, dan genoeg!’ zei Carmody.
‘Veel heb je anders niet gegeten.’
‘Ik heb gegeten waar ik trek in had. Het was erg lekker.’ ‘Als het zo lekker was, waarom heb je dan niet wat meer genomen?’
‘Omdat ik niet meer lustte.’
‘Als je je eetlust niet met snoep had bedorven...’ ‘Verdomme, ik heb mijn eetlust niet met snoep bedorven! Ik heb alleen maar...’
‘Steek je nu wéer een sigaret op?’ vroeg Bellwether.
‘Ja,’ antwoordde Carmody.
‘Had je echt niet kunnen wachten?’
‘Luister,’ zei Carmody. ‘Kun je nou echt verdomme niet eens...’
‘Maar er zijn belangrijker zaken om over te praten,’ zei Bellwether snel.
‘Heb je er wel eens aan gedacht hoe je aan de kost wilt komen?’
‘Daar heb ik niet erg veel tijd voor gehad.’
‘Nou, ik wel. Hoe zou je het vinden om dokter te worden?’
‘Ik? Man, dan zou ik extra lessen moeten volgen en mij aan de universiteit moeten laten inschrijven, en...’
‘Dat kan ik allemaal voor je regelen,’ zei Bellwether. ‘Geen interesse!’
‘Goed. Wat dacht je van Rechten?’
‘Nooit van z’n leven!’
‘Werktuigkunde?’
‘Ook niet.’
‘Wat wil je dan worden?’
‘Straaljagerpiloot,’ antwoordde Carmody spontaan.
‘Ach kom nou!’
‘Heus waar!’
‘Ik heb hier niet eens een vliegveld.’ ‘Nou, dan ga ik wel ergens anders heen.’
‘Dat zeg je alleen maar om mij te plagen!’
‘Helemaal niet,’ zei Carmody. ‘Ik wil piloot worden. Ik heb altijd piloot willen worden. Echt waar!’
Er viel een langdurige stilte. ‘De keuze is aan jou,’ zei Bellwether ten slotte.
‘Waar ga je heen?’
‘Ik ga een blokje om,’ zei Carmody.
‘ ’s Avonds om half tien?’
‘Ja. Waarom niet?’
‘Ik dacht dat je moe was.’
‘O, dat is alweer een tijdje geleden.’
‘Ik had gehoopt een praatje met je te kunnen maken.’ ‘Kunnen we dat niet doen als ik terugkom?’ vroeg Carmody.
‘Ach nee, laat maar,’ zei Bellwether.
‘Dat eindje om kan wachten,’ zei Carmody en ging zitten. ‘Kom, laten we samen praten.’
‘Ik heb geen zin meer om te praten,’ zei Bellwether. ‘Ga alsjeblieft een eindje om.’
‘Nou, welterusten dan,’ zei Carmody.
‘Pardon?’
‘Ik zei: “welterusten”.’
‘Ga je dan slapen?’
‘Allicht. Het is laat en ik heb slaap.’
‘En wou je dan zomaar gaan slapen?’
‘Nou en waarom niet?’
‘Zomaar,’ zei Bellwether, ‘maar je hebt je nog niet gewassen.’
‘O... dat heb ik vergeten. Doe ik morgenochtend wel.’ ‘Hoe lang is het geleden dat je een bad hebt genomen?’ ‘Té lang geleden. Morgenochtend gebeurt het.’
‘Zou je je niet prettiger voelen als je nu een bad nam?’ ’Nee.’
‘Ook niet als ik het bad laat vollopen?’
‘Nee, godverdomme! Ik wil slapen!’
‘Je doet maar waar je zin in hebt,’ zei Bellwether. ‘Je niet wassen, niet studeren, geen fruit eten. Maar geef mij niet de schuld als er iets mis gaat.’
‘Jou de schuld geven? Hoezo?’
‘Van alles,’ zei Bellwether.
‘Ja, ja. Maar waar zinspeel je in het bijzonder op?’
‘Dat is niet belangrijk.’
‘Waarom begin je er dan over?’
‘Ik dacht alleen maar aan jou,’ zei Bellwether.
‘Dat begrijp ik.’
‘Je begrijpt zeker wel dat het mij niets kan schelen of je je wast of niet!’
‘Dat begrijp ik.’
‘Als je om iemand geeft,’ vervolgde Bellwether, ‘als je je verantwoordelijk voelt, is het niet prettig om uitgescholden te worden.’
‘Ik heb je niet uitgescholden.’
‘Dit keer niet, maar eerder op de dag wel.’
‘Nou ja... ik was zenuwachtig.’
‘Dat komt van het roken.’
‘Begin daar nóu niet weer over!’
‘Goed,’ zei Bellwether, ‘rook als een schoorsteen. Wat kan mij het eigenlijk schelen. Het zijn jouw longen, niet de mijne.’
‘Wat je zegt, verdomme!’ zei Carmody, een sigaret opstekend.
‘Maar het zal wel mijn schuld zijn,’ zei Bellwether.
‘Nee nee,’ zei Carmody. ‘Zeg dat alsjeblieft niet.’ ‘Vergeet het dan maar,’ zei Bellwether.
‘Goed.’
‘Soms ben ik misschien al te ijverig,’ zei Bellwether.
‘Vertel mij wat.’
‘Maar de moeilijkheid is dat ik gelijk heb. Ik heb gelijk weet je.’
‘Dat weet ik,’ zei Carmody. ‘Ja, ja, je hebt gelijk. Gelijk! Gelijk! Gelijk!’
‘Wind je niet zo op vlak voor dat je gaat slapen,’ zei Bellwether. ‘Wil je nog een glas melk?’
‘Nee!’
‘Weet je het zeker?’
Carmody sloeg zijn handen voor zijn ogen. Hij voelde zich heel vreemd. Ook erg schuldig, kwetsbaar, smerig, ongezond en verwaarloosd, maar ergens diep in hem had hij nog kracht.
‘Seethwright!’ schreeuwde hij.
‘Tegen wie schreeuw je zo?’ vroeg Bellwether.
‘Seethwright, waar ben je?’
‘Maar wat heb ik dan verkeerd gedaan?’ vroeg Bellwether. ‘Zeg het me toch!’
‘Seethwright,’ huilde Carmody. ‘Kom mij halen. Dit is de verkeerde Aarde!’
Snap! Krak! Plop!... en Carmody was weer ergens anders.