5

 

‘Zo, dat hebben we dan ook weer gehad,’ zei de Prijs. ‘Ik hoop dat we dat akelige heerschap nooit meer terug zullen zien. Kom Carmody, laten we naar huis gaan.’

‘Een uitstekend idee!’ zei Carmody. ‘Boodschapper! Ik wil naar huis!’

‘Een normaal verlangen,’ zei de Boodschapper. ‘Het getuigt van realiteitszin en ik zou zeggen dat je er zo snel mogelijk gehoor aan behoort te geven.’

‘Goed, breng mij dan naar huis,’ zei Carmody.

De Boodschapper schudde het hoofd. ‘Dat is mijn werk niet. Ik moest je alleen maar hier brengen.’

‘Wiens werk is dat dan wel?’

‘Jouw werk, Carmody,’ zei de Beambte.

Carmody voelde zijn hart in zijn schoenen zinken. Hij begon te begrijpen waarom Karmod het zo gauw had opgegeven. ‘Luister jongens,’ zei hij, ‘ik vind het vervelend om jullie lastig te vallen, maar ik heb hulp nodig.’

‘Nou goed dan,’ zei de Boodschapper. ‘Geef mij de coördinaten en ik zal je er persoonlijk naar toe brengen.’

‘Coördinaten? Daar weet ik niets van. Ik kom van een planeet die de Aarde heet!’

‘Voor mijn part heet het Knollen- of Citroenenland,’ zei de Boodschapper. ‘Ik kan je alleen maar helpen als ik de coördinaten weet.’

‘Maar je komt er net vandaan,’ zei Carmody. ‘Je bent op de Aarde geweest om mij hier naar toe te brengen!’

‘Dat kun je wel zeggen, maar dat is helemaal niet waar,’ zei de Boodschapper geduldig. ‘Ik ging alleen maar naar de coördinaten die mij door de Beambte werden gegeven, die ze op zijn beurt van de Sweepstake-computer had gekregen. Hij was daar en ik bracht je hier naar toe.’

‘Kun je mij niet naar dezelfde coördinaten brengen?’

‘Natuurlijk wel, maar we zouden er niets vinden. De galaxis is namelijk geen statisch geheel. Alles erin is in beweging, volgens zijn eigen wetten, met zijn eigen snelheid.’

‘Is het niet mogelijk om de nieuwe coördinaten te berekenen?’ vroeg Carmody.

‘Ik kan zelfs geen eenvoudige optelsom maken,’ sprak de Boodschapper trots. ‘Mijn talent ligt op een heel ander gebied.’

Carmody richtte zich tot de Beambte. ‘En jij? Of de Computer misschien?’

‘Ik kan ook niet erg goed rekenen,’ zei de Beambte.

De Computer kwam haastig het vertrek binnen. ‘Ik kan uitstekend optellen,’ zei hij, ‘maar mijn functies zijn beperkt tot het uitzoeken en opsporen van Sweepstake-winnaars. Dat heb ik met jou gedaan (je bent hier) en daarom is het interessante theoretische probleem: het vaststellen van de huidige coördinaten van je planeet, mij verboden.’

‘Zou je het niet gewoon uit vriendschap kunnen doen?’ smeekte Carmody.

‘Ik ben niet geprogrammeerd op vriendschap,’ antwoordde de Computer, ‘en ik kan evenmin jouw planeet vinden als ik een ei kan bakken of een nova in drie gelijke stukken kan verdelen.’

‘Kan niemand mij dan helpen?’ vroeg Carmody.

‘Wanhoop niet. De v.v.v. fikst het wel voor je. Geef me je Huiscoördinaten maar,’ zei de Beambte.

‘Maar die ken ik niet,’ riep Carmody.

Er volgde een korte geladen stilte. ‘Als je je eigen adres niet weet, hoe kun je dan verwachten dat iemand anders het zal weten? De galaxis mag dan niet grenzenloos zijn, maar hij is toch nog altijd vrij groot. Iemand die zijn eigen adres niet kent, zou eigenlijk nooit van huis moeten gaan.’

‘Dat wist ik toen nog niet,’ zei Carmody.

’Je had het kunnen vragen!’

‘Ik heb er helemaal niet aan gedacht. Luister, jullie moeten mij helpen! Zo moeilijk kan het niet zijn om erachter te komen waar mijn planeet is!’

‘Het is onvoorstelbaar moeilijk,’ zei de Beambte. Waar is namelijk maar éen van de coördinaten die we nodig hebben.’

’Wat zijn de andere twee dan?’

‘Dat zijn Wanneer en Welke. Ze worden de drie w’s van de plaatsbepaling genoemd.’

‘Kan me geen barst schelen,’ schreeuwde Carmody woedend. ‘Hoe vinden andere levensvormen dan de weg naar huis terug?’

‘Zij maken gebruik van een aangeboren instinct,’ zei de Boodschapper. ‘Tussen twee haakjes, weet je wel zeker of jij niet zo’n instinct hebt?’

‘Ik geloof het niet,’ zei Carmody.

‘Natuurlijk heeft hij geen thuisvaart-instinct!’ riep de Prijs verontwaardigd uit. ‘De man is nog nooit van huis geweest! Hoe zou hij ooit zo’n instinct hebben kunnen ontwikkelen?’

‘Inderdaad, dat is waar,’ sprak de Beambte, ‘dat komt ervan als je met lagere levensvormen omgaat. Die vervloekte Computer met zijn vrome vergissingen ook!’ ‘Niet meer dan éen op de vijf miljard,’ zei de Computer. ‘Dat is toch niet overdreven veel, zou ik zeggen.’ ‘Niemand geeft jou de schuld,’ zei de Beambte. ‘Niemand geeft wie dan ook ergens de schuld van. Maar toch zullen we erachter moeten komen wat er met hem moet gebeuren.’

‘Een zware verantwoordelijkheid,’ zei de Boodschapper. ’Inderdaad, dat is het,’ beaamde de Beambte. ‘Waarom maken we hem niet een kopje kleiner, dan zijn we van de hele zaak af?’

‘Wat!’ riep Carmody.

‘Ik vind het best,’ zei de Beambte.

‘Als jullie het best vinden, vind ik het ook best,’ zei de Computer.

‘Laat mij erbuiten,’ sprak de Prijs. ‘Ik kan er niet zo goed achter komen wat het is, maar volgens mij deugt er iets niet aan het plan.’

Carmody legde een aantal heftige verklaringen af, inhoudende dat hij niet gedood wenste te worden. Hij deed een beroep op hun grootmoedigheid en hun gevoel voor fair-play, maar dit werd als tendentieus opgevat.

‘Wacht even! Ik heb het!’ riep de Boodschapper plotseling uit. ‘Laten we hem niet doodmaken en hem gezond naar lichaam en geest naar zijn huis terugbrengen.’ ‘Geen slecht idee,’ gaf de Beambte toe.

‘Door dit te doen zullèn wij een voorbeeldige daad kunnen stellen die des te opmerkelijker zal zijn als blijkt dat hij volkomen zinloos is geweest. Naar alle waarschijnlijkheid zal Carmody tijdens de thuisreis toch om zeep gebracht worden.’

‘Waar hebben jullie het eigenlijk over?’ vroeg Carmody. ‘Later leg ik je alles wel uit,’ fluisterde de Prijs hem toe. ‘Aangenomen dat er zoiets als “later” bestaat. En als we er de tijd voor hebben, zal ik je het nogal fascinerende verhaal van mijzelf vertellen.’

‘Ben je klaar, Carmody?’ riep de Boodschapper uit.

‘Ik ben klaar,’ antwoordde Carmody. ‘Tenminste, dat hoop ik.’

‘Klaar of niet klaar — we gaan!’

En ze gingen.