5

Claire Hoogervorst keek naar haar vriendin, die afwezig het raam uit staarde. Het zag er buiten troosteloos uit. Kille regenvlagen joegen over de gracht en rukten de laatste bladeren van de bomen. Het anders zo rustige water zwiepte met felle golven tegen de kademuren.

‘Als jij niet aan Niek Mazurel denkt, aan wie denk je dan wel?’ vroeg Claire plotseling.

Daisy draaide zich om. ‘Wat bedoel je?’ vroeg ze.

‘Je weet best wat ik bedoel.’ Claire kwam van het bed waarop ze lag en ging naast Daisy staan. ‘Toen Niek je aan de kant zette…’

‘Mooi niet, ík heb Niek de bons gegeven en niet andersom,’ onderbrak Daisy haar gepikeerd.

‘Oké, oké,’ zei Claire haastig. ‘Dus toen jij Niek aan de kant zette en je later zei dat je het eigenlijk niet erg vond, geloofde ik je niet, want daarna was je de hele tijd steeds ver weg met je gedachten. Ik begreep er niets van. Daarnet ging me een licht op: je denkt gewoon aan iemand anders. Heb ik gelijk of niet?’

Daisy zuchtte en knikte.

‘Wie is het?’

Daisy haalde haar schouders op. ‘Je vindt me natuurlijk vast gek, maar…’ Ze zweeg.

‘Kom op, Dais, voor den dag ermee. Ik vind niet gauw iets gek, dat weet je. Nou?’

‘Ik, eh… Ik weet niet of ik echt verliefd op hem ben, maar ik moet de hele tijd aan hem denken.’

‘Ga je het me nou nog zeggen?’ drong Claire een beetje boos aan. ‘Je kunt mij toch alles vertellen?’

Daisy haalde diep adem. ‘Het is Sil,’ mompelde ze.

‘Sil? Welke Sil? O, die man uit de bakkerij?’

‘Ja.’

Wat vreemd, dacht Claire. Had Daisy die jongen dan zo vaak gesproken? ‘En hij?’ vroeg ze toen.

‘Wat bedoel je?’

‘Nou, is hij ook verliefd op jou?’

‘Nee, integendeel. Hij kijkt me bijna niet aan. Ja, wel als ik hem iets vraag, maar als ik zomaar de bakkerij in kom, kijkt hij niet op of om. Ik begrijp er niets van. Zou hij me soms lelijk vinden?’

‘Doe niet zo gestoord, Dais. Alleen maar omdat hij je negeert? Je bent juist hartstikke knap met je donkere haar en blauwe ogen,’ zei Claire vol vuur. ‘Misschien moet je eens naar hem toe gaan en vragen waarom hij zo doet.’

‘Ja, zeg, ik ben daar gek! Dat ga ik echt niet doen.’

‘Goh, wat zal je moeder het leuk vinden als het iets zou worden tussen jou en hem.’

‘Spaar me, Claire! Ik weet helemaal niet of ik een relatie met hem wel leuk zou vinden.’

‘Waarom niet? Hij ziet er geweldig uit. Heel atletisch op die racefiets van hem.’

Daisy haalde ongeduldig haar schouders op. Je werd toch niet alleen verliefd op een uiterlijk? ‘Ik weet het niet. Zo goed ken ik hem niet. Je wilt toch ook met iemand kunnen praten,’ merkte ze op.

‘Pardon? Waarom zou je níét met hem kunnen praten? Omdat-ie bakker is? Goh, Dais, sorry dat ik het zeg, maar af en toe lijk je sprekend op je vader.’

‘Hoe kom je daar nu bij?’ Daisy keek Claire verontwaardigd aan. Dat was het laatste wat ze wilde.

‘Word nou niet boos, maar toen je vader de loterij won, veranderde hij van een gewone groenteboer op de Albert Cuyp in een wijnhandelaar met een chic zakenpand aan de Keizersgracht en moesten jullie, al wilden jullie het niet, verhuizen naar een villa in Laren. En toen hij die afschuwelijke Augustijns ontmoette, dacht hij dat hij via hen bij de elite van Amsterdam zou kunnen horen. En wat het ergste was: hij vond je moeder veel te gewoon. Zo was het toch?’

‘En wat heeft dat met mij te maken?’ vroeg Daisy, toch wel ontdaan. Ze schrok van het beeld dat Claire haar voorschotelde.

‘Kom op, Dais, jij geeft altijd af op de mensen uit de P.C. Hooft, maar zelf ben je ook niet vies van een tas van Kenzo of een jurk van Burberry. Je vindt die Sil nu wel interessant omdat je hem niet kunt krijgen en hij je negeert, maar diep in je hart twijfel je omdat hij niet gestudeerd heeft.’

Was dat echt zo, vroeg Daisy zich af. Wilde ze alleen maar iemand die gestudeerd had?

Ze dacht aan Sil, aan het gevoel dat hij bij haar opwekte. Kon het haar werkelijk schelen dat hij niet een studie aan een universiteit had gevolgd?

‘Nee, je bent niet eerlijk. Het interesseert me echt niet of hij wel of niet gestudeerd heeft. Dat maakt volgens mij niets uit, maar je moet toch wel bij elkaar passen? Ik weet helemaal niets van hem. Alleen maar dat hij in Durgerdam woont en op de fiets hiernaartoe rijdt. Jij kiest toch ook iemand uit die een beetje hetzelfde is?’

‘Ja,’ gaf Claire wat aarzelend toe.

‘Zelfs Willem-Alexander mocht niet thuiskomen met de dochter van een tandarts. Daar stak mama Bea als de bliksem een stokje voor.’

Claire schoot in de lach. ‘Maar als je meer van hem wilt weten, vraag je hem er toch naar?’

Daisy haalde haar schouders op. Ze kon wel merken dat Claire Sil nog nooit had meegemaakt.

‘Vanavond…’ Daisy zweeg.

‘Wat, vanavond?’

‘Mam heeft hem uitgenodigd om vanavond bij ons te komen eten. Ze kwam erachter dat Sil na zijn werk een afspraak in Amsterdam had.’

‘O, dan blijf ik ook eten. Ik wil hem weleens van dichtbij meemaken. Kijken of hij echt zo’n interessante en mysterieuze vreemdeling is, zoals jij beweert.’

‘Achterlijk,’ zei Daisy hoofdschuddend.

‘Serieus, zou je moeder het wel goedvinden…?’

‘Claire, zeur niet.’

De avond viel. Lucie keek glunderend om zich heen: hier hield ze van, zoveel mensen aan tafel. Ze had extra haar best gedaan op het eten: een romige tomatensoep vooraf, kruimige aardappelen – daar hield Jan zo van – en een rollade – daar hield Jan ook zo van – en voor de liefhebbers geroosterde moten zalm met kruiden, verschillende sausjes en als dessert een stuk frisse aardbeien-amandeltaart. Het was ook de eerste keer dat Lucie weer kookte, want de laatste tijd was ze er niet meer aan toegekomen vanwege de voorbereidingen die het tv-programma met zich meebracht. Binnenkort begonnen ook de lessen, maar daar wilde ze nu niet aan denken.

Claire keek naar Sil, die wat teruggetrokken aan tafel zat. Niet haar smaak – zij hield meer van het uitbundige type –, maar wel een interessante man. Geen lachebek, dat zag je meteen. Alleen om zijn ogen zweefde het begin van een lachje, alsof hij de hele wereld een tikje belachelijk vond. Net de Mona Lisa, en dat vond ze toch zo’n teutebel. Ze begreep niet dat iedereen zo hoog van dat schilderij opgaf. Daisy had gelijk: Sil keek naar iedereen behalve naar haar. Raar. Het maakte haar ook een beetje pissig. Haar vriendin was daar veel te aardig voor. Ze keek Sil koeltjes aan. ‘Waar woon je eigenlijk?’ vroeg ze.

‘Durgerdam,’ antwoordde hij.

‘Durgerdam? Gunst, daar heb ik nog nooit van gehoord. Waar ligt dat?’ vroeg ze laatdunkend.

‘Een paar kilometer boven Amsterdam-Noord,’ antwoordde hij kalm. Hij zweeg even en ging toen verder: ‘Bijna iedereen boven het IJ kent Durgerdam door zijn geschiedenis.’

‘Welke geschiedenis?’ vroeg Claire, en ze trok haar wenkbrauwen op.

‘Het verhaal van de drie mannen die veertien dagen op een ijsschots hebben gedreven over wat toen nog de Zuiderzee heette.’

‘Dat kan toch niet?’ merkte Kevin vol ongeloof op. ‘Veertien dagen op een ijsschots? Zo lang?’

‘Tegenwoordig kan niemand zich dat meer voorstellen, omdat er geen echte winters meer zijn,’ zei Sil. ‘De laatste keer dat we een strenge winter hadden, was – tenminste volgens de meteorologen – in 1963. Toen kon je met een auto bij Marken over de Gouwzee rijden. Maar ik denk zomaar dat je ook niet weet waar Marken ligt.’ Sil keek Claire glimlachend aan.

‘Die zit,’ grinnikte Kevin.

Lucie merkte dat er een zekere spanning ontstond. Hè nee, niet nu het zo gezellig kon zijn, dacht ze. Waarom deed Claire nou zo neerbuigend? ‘Kun je ons dat verhaal niet even vertellen?’ vroeg ze haastig aan Sil.

Sil had Lucie onmiddellijk door. Natuurlijk wilde ze geen gedoe aan tafel, maar hij liet zich niet door dat vlotte vriendinnetje van Daisy voor schut zetten.

‘Lang geleden was Durgerdam een armelijk vissersplaatsje, begon hij. ‘Het was een langgerekt dorp aan het IJsselmeer. Mensen hadden het niet breed en vooral in de winter heerste er diepe armoede. De vissers konden niet uitvaren, omdat de Zuiderzee helemaal dicht lag. In zo’n winter, net na oud en nieuw, besloten visser Klaas Bording en zijn twee zoons toch het ijs op te gaan met een prikslee en vistuig om bot te kloppen. Er moest nu eenmaal brood op de plank komen. Ver uit de kust maakten ze een groot wak in het ijs, waarin de visnetten werden uitgespannen. Met eikenhouten planken sloegen de mannen vervolgens op het ijs, zodat de in de modder verscholen platvissen opschrokken en de netten in zwommen. De vangst was prima. Hiermee konden ze weer een paar maanden in hun levensonderhoud voorzien. Plotseling klonk er hard gekraak. Tot hun ontzetting zagen de mannen dat de ijsschots waarop ze zaten, afbrak en wegdreef. Het was te laat om nog te springen. Daar dreven ze op een schots midden in het gitzwarte, ijskoude water van de Zuiderzee, met een felle, ijskoude wind die hen tot op het bot verkilde en de kloof tussen hen en het vasteland in razendsnel tempo wijder maakte. Hoe kwamen ze in vredesnaam weer terug? En nergens was een botter of tjalk te bekennen. Een bleke maan veranderde de omgeving in een spookachtig decor. Wie zou hen redden?’

Gefascineerd keek Daisy naar de man die met brede gebaren zijn verhaal vertelde. Alle emoties van kou, angst en bezorgdheid wisselden elkaar af op zijn gezicht, dat anders zo onaandoenlijk stond. Zijn slanke handen zetten zijn woorden kracht bij.

Sil zweeg.

‘Wat toen?’ vroeg Kevin. ‘Vertel nou verder, man.’

‘Bijna twee weken voerde de stroming hen mee langs de kust, langs Schokland, langs Enkhuizen. Eén keer zagen ze in de verte een tjalk varen, maar de schipper zag hen kennelijk niet. Hun wanhopige geschreeuw verwaaide in de wind. Langzaam voer hun redding voorbij. “Er moet een wonder gebeuren eer we nog gered kunnen worden,” zei Klaas, die de moed bijna had opgegeven. Het erge was dat de temperatuur langzaam steeg, waardoor het ijs langzaam maar zeker begon te smelten en af te brokkelen.’

Het leek wel of Daisy zelf op de ijsschots zat en de angst en wanhoop voelde van de mannen die reddeloos ronddobberden in het duistere, dodelijke water. Ze voelde koude rillingen over haar rug lopen.

Even keek Sil haar aan. Heel langzaam verscheen er een lichte glimlach om zijn mond.

‘Hoe bleven die mannen in leven?’ wilde Kevin weten, die ook helemaal in het verhaal zat. Wat kon die gast prachtig vertellen, dacht hij.

‘Ze dronken gesmolten sneeuw en regenwater dat ze opgevangen hadden met een zeiltje, en ze stilden hun honger met rauwe vis die ze gevangen hadden in het wak,’ antwoordde Sil.

‘Hoe weet je dat nou?’

‘Niet zo snel, ik ben nog niet klaar. Eind januari besloten de vissers van Vollenhove het water op te gaan,’ vervolgde Sil op een heel andere toon zijn verhaal. ‘Ze hadden bewijs gekregen dat er vlak onder de kust haring zwom. Opgewekt voeren ze het water op, gooiden hun netten uit, en toen het tijd was om ze weer binnen te halen, zagen ze in de verte bewegende stipjes op het ijs en hoorden ze zwak hulpgeroep. Onmiddellijk voeren ze ernaartoe, maar omdat ze met hun schepen niet dicht genoeg bij de ijsschots konden komen, voer één schip terug om de ijsvlet op te halen, een zware sloep met ijzers eronder. Met man en macht hesen ze daarna de drie uitgeputte mannen aan boord.’

‘Gelukkig, gered,’ zei Kevin opgelucht.

Wat was haar zoon nog kinderlijk voor zijn leeftijd, dacht Lucie ietwat aangedaan. Nou ja, beter kinderlijk dan vroegwijs.

‘Ja, ze waren wel gered, maar voor de vader en een van zijn zoons kwam de hulp te laat. De ontberingen bleken te zwaar voor hen geweest. Een paar dagen later overleden ze.’

‘Ach, wat erg.’

De stemming werd bedrukt.

‘Maar wanneer is dit eigenlijk gebeurd?’ vroeg Claire nuchter.

Er verscheen een brede glimlach op Sils gezicht. ‘In de winter van 1849,’ zei hij.

Meteen sloeg de stemming om.

‘Wat kun je geweldig vertellen, Sil,’ complimenteerde Lucie haar hulp.

‘Dank je wel, Lucie. Als jullie nu een keer naar Vollenhove gaan, kunnen jullie het monument van de drie Durgerdammers aan de Oude Haven zien. O, Claire, Vollenhove ligt in Overijssel.’

‘Tjonge, zat het je zo dwars dat ik niet wist waar Durgerdam lag?’ vroeg Daisy’s vriendin gepikeerd. Ze kon dat lachje wel van zijn gezicht slaan.

‘Nee, maar het is de toon die de muziek maakt, als je begrijpt wat ik bedoel,’ kaatste hij terug.

Zoiets zou Claire nooit meer uithalen, dacht Daisy. Je moest heel goed uitkijken met deze man.

‘Hoe vond je hem?’ vroeg Daisy toen ze op haar kamer zaten.

Claire haalde haar schouders op. ‘Interessant, maar je kent me: ik heb liever iemand die wat vrolijker is, wat enthousiaster. Ik vond hem wat weg hebben van de Mona Lisa.’

‘De Mona Lisa? Wat bedoel je?’

‘Ja, je vindt dit natuurlijk niet leuk om te horen, Dais, maar de Mona Lisa heeft ook zo’n vervelend geheimzinnig lachje om haar mond.’

‘Dat zogenaamde vervelende lachje zit bij hem om zijn ogen, niet om zijn mond,’ ging Daisy verontwaardigd tegen haar in.

‘Nou, ik houd niet van die lachjes. En die man is heel gauw op zijn teentjes getrapt. Ik zou maar tien keer nadenken voor ik één keer met hem uitging.’

‘Jij kunt niet tegen je verlies, Claire. Je lokte het zelf uit, geef maar toe. Je toon was behoorlijk neerbuigend.’

Claire haalde nukkig haar schouders op. ‘Maar om me dat nu twee keer in te wrijven…!’

‘Daar heb jij weer gelijk in. Hij houdt wel erg van terugbetalen,’ gaf Daisy toe. Ze zweeg even. Toen vroeg ze aarzelend: ‘En dat andere? Heb je gemerkt dat hij me negeert?’

‘Ja, raar. Eén keer keek hij je maar aan, en toen glimlachte hij.’

Dat had Daisy ook gemerkt. De glimlach had haar geraakt en blij gemaakt. Maar waarom deed hij verder zo raar, zo afstandelijk tegen haar, vroeg ze zich af. Sil, raadselachtige Sil… Toch jammer dat Claire hem niet zag zitten.

Lucie stond klaar om weg te rijden naar Eemnes. Haar tas was gepakt, ze had de winkelmeisjes instructies geven en afspraken gemaakt met Sil. Die moest ervoor zorgen dat er genoeg bonbons in de winkel kwamen. ‘En zet de rest vanavond maar in de koelkast,’ zei ze tegen hem. Toen liep ze de trappen op naar de slaapkamer van Daisy. Voorzichtig klopte ze op de deur. ‘Dais?’ zei ze zacht, en toen er geen reactie kwam iets luider: ‘Daisy?’

Maar het bleef stil. Lucie opende de deur. ‘Daisy, ik ga, hoor.’

Daisy werd wakker en kwam slaperig overeind. ‘Waar ga je naartoe?’

‘Eemnes? Lesgeven? Het televisieprogramma? Dat heb ik gisteren toch verteld? O, en Dais, zorg jij vanavond voor het eten?’

Nu was Daisy klaarwakker. ‘Mam, dat red ik echt niet. Ik heb een afspraak.’

‘Vraag dan aan je vader of hij eten meebrengt.’

‘Ik haat stamppotten. Hoelang gaat dit nog duren?’ vroeg Daisy knorrig.

‘Een hele tijd,’ antwoordde Lucie, opeens kribbig. Ze draaide zich vastberaden om en verliet de slaapkamer. Bah, ze was al zo zenuwachtig. Moest ze nu ook nog voor het avondeten van drie volwassenen zorgen? En niemand die haar bemoedigde, niemand die met haar meevoelde. Jan was met een snelle kus op haar wang verdwenen – het leek wel of hij elke morgen vroeger wegreed –, Kevin had ‘Sjuus’ geroepen – wat betekende dat nou weer? en alleen Sil had haar een hart onder de riem gestoken. ‘Lucie, geloof me, die lessen gaan van een leien dakje. Je kunt zo goed uitleggen. Geloof me nu maar. Als iemand het kan weten, ben ik dat toch?’ Wat was hij toch een aardige kerel.

Ze pakte haar tas, liep naar haar auto en reed weg met een onvoldaan gevoel. De laatste tijd… Het leek wel… Nee, niet verder aan denken.

Daisy zat opeens rechtop in bed. Was haar moeder al weg? Stom, mam had gisteren verteld dat ze zo zenuwachtig was voor vandaag omdat ze bang was dat de lessen een puinhoop zouden worden. En nu had ze haar moeder, die altijd alle aandacht voor háár had, zonder een bemoedigend woord laten vertrekken. Ze gleed uit bed en rende de kamer uit, de trap af… ‘Mam!’ riep ze. ‘Mam!’

‘Je moeder is al weg,’ zei Ricky, het winkelmeisje.

‘Hè bah,’ zei Daisy hartgrondig. Nou ja, vanavond moest ze maar dubbel aardig zijn, besloot ze.

Hoewel de zon scheen, was het koud. De temperatuur lag net iets onder nul. Lucie reed over de lange, door hoge bomen omzoomde oprijlaan naar de boerderij de Hof van Isidorus, die met zijn witte muren breeduit lag te glanzen in de helle morgenzon. Achter de boerderij lag een parkeerterrein dat bereikbaar was via twee brede, met riviersteentjes geplaveide paden die langs het huis liepen. De grote boerderij zag er zelfs in de bleke wintermorgen schilderachtig uit.

Lucie parkeerde haar auto, haalde haar tassen uit de achterbak en liep gespannen naar de zijingang van het huis. Binnen werd ze verwelkomd door een aardig meisje, dat haar jas van haar overnam. ‘Iedereen is er al,’ zei het meisje opgewekt.

Was zij soms te laat, vroeg Lucie zich af. Haar maag leek wel een steen te worden. Ze hield er niet van om als laatste binnen te komen, om vervolgens door iedereen aangestaard te worden.

Zenuwachtig opende ze een deur en stapte binnen in een enorme ruimte. Weer viel haar het withouten plafond op met de onbeschilderde, warmbruine dakspanten, de lichte muren en de witgelakte paneeldeuren. Op de vloer lagen grote, diepblauwe Italiaanse tegels.

De ruimte bestond uit een hoog middendeel en twee lagere zijdelen met schuine dakvensters waardoor het zonlicht overvloedig naar binnen viel. Lange roestvrijstalen werkbanken met de modernste ovens, kookplaten en andere keukenapparatuur vulden de middenruimte. Tegen de wanden van de zijmuren bevonden zich houten rekken met borden, schalen en mengkommen. Het zag er buitengewoon gezellig uit.

Achterin stond een groepje mensen. Bij de eerste ontmoeting had Lucie zich erover verbaasd hoeveel personen ervoor nodig waren om het programma te maken. Natuurlijk begreep ze wel dat je een producer, een programmaleider, cameramannen en mensen voor het licht en het geluid nodig had, maar ze had geen idee wat de rest voor functie had. De begroeting was, tot Lucies opluchting, erg hartelijk. Alsof ze haar al jaren kenden.

‘Zo, waar beginnen we straks mee?’ vroeg de programmaleider opgewekt. Eigenlijk was het geen vraag, want hij keek op zijn storyboard, waarop de gang van zaken al vastgelegd was.

Lucie haalde een papier met het programmaschema uit haar tas. ‘Ik denk eerst met de voorstelronde,’ antwoordde ze aarzelend. Toen de man bemoedigend knikte, ging ze verder: ‘Daarna leg ik uit hoe de ovens werken en waarvoor de snelvriezers en koelkasten dienen. En dat ze eerst even moeten ontdekken waar alle keukenapparatuur ligt. Iedereen is namelijk gewend aan zijn eigen keuken. Thuis kun je bij wijze van spreken alles blindelings vinden, maar dat is nu niet het geval.’

‘Geweldig. Dan kunnen wij ondertussen bepalen vanuit welke hoek we de leukste opnames kunnen maken, waar het licht komt en meer van zulke zaken. Hoe laat komen die mensen?’

‘Ik denk nu,’ zei Emma, de gastvrouw, die de mensen moest ontvangen en op hun gemak stellen. Ze keek op haar horloge. ‘Ze zijn vast zenuwachtig.’

‘Waarom?’ vroeg iemand. ‘Er worden vandaag toch geen opnames gemaakt?’

‘Wel proefopnames. Dat hadden we afgesproken. Mensen worden sowieso geïntimideerd door camera’s en lampen. Daarbij komen ze ook nog eens in een hun onbekende omgeving terecht. Ze kennen niemand. Daar worden de meesten ontzettend nerveus van,’ antwoordde Emma.

Lucie was het helemaal met haar eens. Ook zij was zenuwachtig. Uit wat voor mensen bestond de groep? In de vele kook- en bakprogramma’s die ze volgde, zaten altijd wel een paar bijzondere figuren die voor wat rumoer zorgden. Soms dacht Lucie dat programmamakers dat expres deden. Hoe meer opschudding er was, hoe beter, leek het wel. Dan wisten ze zeker dat er de volgende dag druk over gepraat werd bij de koffieautomaat. Of was ze nu te wantrouwend?

Een lange man kwam de ruimte in. Even bleef hij in de deuropening staan, alsof hij wachtte tot hij ieders aandacht had getrokken. ‘Hello, guys,’ groette hij toen op joviale toon. Snel keek hij speurend om zich heen, waarna hij met zelfbewuste stappen recht op Lucie af liep. ‘Lucie, lieve Lucie – ik mag toch Lucie zeggen? –, wat leuk om jou hier te zien.’ Hij greep haar hand en bracht die naar zijn mond. ‘Ik heb zo naar dit moment uitgekeken. Je moet weten…’

Voordat hij verder kon gaan, greep Emma in. ‘Goedemorgen. Ik ben Emma, uw gastvrouw, en wie bent u?’

‘O ja, sorry… Mijn naam is Abel. Abel Jan Siegman,’ antwoordde de man, en hij schudde de hand van Emma.

‘En uw beroep is…?’

‘Notaris, mevrouw. Maar mijn diepste wens is altijd geweest om chef-kok van een vijfsterrenrestaurant te worden. Daarom doe ik ook mee aan deze wedstrijd. Mocht ik winnen – en eerlijk gezegd reken ik daar wel een beetje op –, dan kan ik mijn droom verwezenlijken.’

Verbaasd keek Lucie de man aan. Die had beslist geen minderwaardigheidscomplex. Alsof je zomaar chef-kok kon worden! Wist hij dan niet dat je daarvoor een zware opleiding moest volgen? Dat je daarna jaren moest zwoegen en vaak de vervelendste karweitjes moest opknappen voordat een chef-kok je eindelijk toestond om te koken en bakken in zíjn keuken?

De man keerde zich weer opgewekt naar Lucie. ‘Wist je dat ik die wedstrijd van die bonbonnetjesmakerij op het puntje van mijn stoel helemaal heb gevolgd? Ik zei nog tegen mijn vrouw: “Als ik had meegedaan, dan had die Lucie nog een zware dobber aan mij gehad.”’

‘O, u weet dus alles van bonbons maken?’ vroeg Lucie.

‘Nou, nee, maar ik denk wel dat je met een paar lesjes heel ver komt.’

Weer greep Emma in. ‘Misschien wil je ook nog kennismaken met wat andere mensen?’ Met zachte hand leidde ze de man naar de anderen. Lucie zuchtte opgelucht. Wat een opschepper. Als ze allemaal zo waren…

Even later kwamen de volgende deelnemers binnen, en tot Lucies opluchting waren het allemaal aardige mensen die het een eer vonden om met haar kennis te maken, iets wat ze totaal niet had verwacht. De groep deelnemers was heel divers, niet alleen wat betreft beroep – variërend van huisvrouw tot timmerman, van manager tot studente psychologie –, maar ook wat betreft karakter. Er zaten bescheiden mensen tussen die onzeker om zich heen keken, maar ook een paar die heel goed wisten wat ze waard waren.

Toen alle deelnemers aanwezig waren, heette Emma ze welkom. Daarna gaf ze Lucie het woord.

Lucie slikte, zuchtte even en begon: ‘Mijn naam is Lucie van den Homburg. Sommigen van jullie kennen mij. Helaas ken ik jullie nog niet, maar dat zal snel veranderen. Deze keuken is helemaal vreemd voor jullie, dus jullie moeten eerst ontdekken waar alle apparatuur staat. Als jullie met me mee willen gaan…’ nodigde ze de groep uit. Ze liep naar de werkbanken. ‘Kies maar een werkbank uit, doe de kastjes open en inspecteer de inhoud. Wij denken dat alles aanwezig is, maar mochten jullie toch iets missen wat jullie thuis altijd gebruiken, laat het dan ons even weten. Dan zorgen wij dat het er komt. Kijk hoe de oven werkt en de kookplaat. Probeer alles maar uit. In de laden zitten de messen, lepels, vorken en ander klein keukengerei. Jullie hoeven niet voor schorten te zorgen; die zijn ook aanwezig. O, die zullen jullie ongetwijfeld wel gezien hebben.’ Ze wees op de hypermoderne keukenapparatuur die langs de kant van het grote vertrek stond opgesteld. ‘De koelkasten en de snelvriezers. Vooral de snelvriezers zullen jullie vaak moeten gebruiken, om bijvoorbeeld dunne chocoladeschijfjes te maken. Maar dat leg ik jullie nog wel uit. Ik zou zeggen: ga jullie gang.’

De deelnemers hadden, tot Lucies verbazing, aandachtig geluisterd. Het was dus helemaal niet zo moeilijk om dingen uit te leggen.

‘De kop is eraf,’ klonk de stem van Emma naast haar. ‘Je bent geknipt voor dit werk, Lucie.’

‘Wat aardig dat je dat zegt,’ vond Lucie.

Die krijgt thuis vast niet vaak complimentjes, dacht Emma. Wat een aardig, bescheiden mens, zonder enige opschepperij. Een heel verschil met bijvoorbeeld die Abel Jan. Emma wist heel zeker dat hij zichzelf nog weleens tegen zou komen. Ze hoopte maar dat hij er bij de eerste opname uit geknikkerd zou worden, maar ze betwijfelde het. Als het aan de programmamakers lag, bleef zo’n man, die lekker veel ergernis opriep, zo lang mogelijk in de race. Alleen de jury kon daar nog verandering in aanbrengen. Er zaten overigens nog een paar andere vreemde vogels tussen de deelnemers. Ze was benieuwd of Lucie ze in de hand kon houden. Vast wel.

Na de middagpauze was het tijd voor het echte lesgeven.

‘Er zijn dingen die jullie misschien wel weten, maar voor de zekerheid leg ik ze toch maar uit. Het is bijvoorbeeld handig om te weten wat er bedoeld wordt met “tempereren van chocola” en hoe je chocola moet smelten. Probeer dat nooit regelrecht op een warmtebron. Het is ook wel leuk om te weten hoe je karameldraden trekt, hoe je chocoladeroosjes vormt met een ijsschep en hoe je gekonfijte citrusschilletjes maakt. Ik heb voor jullie de belangrijkste zaken op papier gezet. Lees het door, want het is handig voor de wedstrijd. Straks doe ik jullie het een en ander voor, waarna jullie het zelf ook mogen proberen op je eigen werkplek.’

Lucie pakte een doos uit een van de koelkasten, die ze ’s morgens onmiddellijk bij het binnenkomen erin had gezet.

‘Om jullie te leren hoe je bonbons door gesmolten chocola moet halen, heb ik alvast de vullingen gemaakt.’ Ze haalde het deksel van de doos en liet de inhoud aan de deelnemers zien. ‘Denk nu niet dat het in de wedstrijd alleen om bonbons gaat, maar omdat ik vermoed dat dit het meest onbekende onderdeel is, behandel ik dit maar eerst. In de volgende lessen komen de tips voor het maken van desserts, koekjes, taarten en de andere lekkernijen aan bod, hoewel ik er natuurlijk van uitga dat jullie ze ook zonder mijn hulp kunnen bakken. Jullie zijn tenslotte uitgekozen uit heel veel mensen die ook auditie hebben gedaan, maar een paar tips zijn nooit weg. Roommengsels kunnen erg snel schiften. Ik laat jullie zien hoe je dat makkelijk kunt voorkomen.’

Abel Jan snoof. Al die tips kende hij al.

Lucie deed voor hoe je van een simpele vulling als een stukje karamel een prachtige bonbon kon maken. Ze verwarmde de stukken chocola in een schaaltje dat gedeeltelijk in een pan met heet water stond. Met een keukenthermometer controleerde ze zorgvuldig de temperatuur. Toen de chocoladebrokken gesmolten waren, pakte ze een speciaal vorkje, waarmee ze de gesneden karamelstukjes door het mengsel haalde, en legde ze vervolgens op een stuk vetvrij bakpapier om ze te laten afkoelen.

‘Ik zou zeggen: aan de slag,’ zei ze opgewekt tegen de deelnemers.

Bijna iedereen volgde haar instructies, behalve Abel Jan, die de stukken chocola in een pannetje deed en dat meteen op het gas zette, dat hij zo hoog mogelijk opdraaide. ‘Zo gaat het een stuk sneller,’ verkondigde hij opschepperig.

Lucie liep naar hem toe. ‘Ik denk niet dat je het weet, maar de structuur van chocola verandert als je hem regelrecht op een warmtebron smelt. Je kunt er later geen ganache meer van maken,’ waarschuwde ze hem.

‘Ganache?’ Vragend keek de man Lucie aan.

‘Ja, chocoladecrème… van room en gesmolten chocola.’

‘O, dat. Maar dat is nu niet aan de orde. Ik moet alleen maar dat stukje toffee erdoorheen halen,’ zei hij schouderophalend.

Toffee? Die man wist niet waarover hij het had. Lucie haalde haar schouders op. Dan moest hij het zelf maar weten.

De middag vloog voorbij. Toen alles opgeruimd was en de vuile kommen, schalen, pannen en het bestek in de vaatwassers zaten, voelde Lucie pas hoe moe ze was. Het was haar gelukkig enorm meegevallen.

De ene na de andere deelnemer verliet de ruimte.

‘Je hebt het geweldig gedaan,’ complimenteerde de producer haar. Ook de rest van de aanwezigen viel hem bij. ‘We hebben een paar proefopnames gemaakt. Wil je ze zien?’ vroeg de opnameleider.

‘Daar heb ik helemaal niets van gemerkt,’ zei Lucie verbaasd.

‘Je ging ook helemaal op je werk. Heel goed. Dat belooft veel voor de toekomst.’

Maar Lucie wilde de proefopnames niet zien. Ze vond het altijd een beetje eng om naar zichzelf te kijken. Met een ‘Ze wachten thuis op me’ deed ze haar jas aan en nam vervolgens afscheid van de groep. Ze pakte haar tassen en liep naar buiten.

‘En, hoe ging het, Lucie van den Homburg?’ klonk opeens een bekende stem achter haar.

Lucie draaide zich om. ‘Millo,’ zei ze, en ze kon haar ogen bijna niet geloven.

‘Ja, toevallig moet ik vanavond vanwege de uitzending in Hilversum zijn. Toen dacht ik: waarom niet even doorrijden naar Eemnes en kijken hoe Lucie het maakt?’

‘Wat leuk.’ Lucie snufte. Dit was wel het laatste wat ze verwacht had.

‘Je zult wel moe zijn,’ zei Millo die wel zag dat ze het even moeilijk had. ‘Ga je meteen naar huis of zullen we samen ergens iets gaan eten? Je ziet eruit of je wel iets hartigs kunt gebruiken.’

‘Graag,’ antwoordde Lucie. Ze was toch al te laat voor de avondmaaltijd. En inderdaad was ze flauw geworden van al die zoetigheid. Iets hartigs zou er nu beslist wel in gaan. En het was heel fijn dat ze zelf niet hoefde te koken.

‘Ben je met de trein of met de auto?’ vroeg Millo.

‘Met de auto.’

‘Ik ook. Hier in de buurt weet ik een leuke tent waar je heerlijk kunt eten. Rijd maar achter me aan.’

Het werd een buitengewoon gezellige avond, waarop Lucie weer bijkwam van de emoties van die middag.

‘Zaten er nog vreemde vogels tussen?’ vroeg Millo lachend halverwege de avond.

‘Een paar, waaronder een opschepperige notaris. Hij gedraagt zich alsof hij de toekomstige winnaar wordt, maar hij weet bijna niets. Gelukkig is er ook een jury, die zich niets aantrekt van zijn gedoe. Als het goed is, kijken ze alleen naar wie het best presteert,’ merkte Lucie voldaan op. Ze wist heel goed hoe een jury in elkaar stak. Die liet zich niets aanpraten.

Ze keek op haar horloge. ‘Zo laat al?’ schrok ze. ‘Ik moet naar huis. Voor de zekerheid zal ik eerst maar even het thuisfront geruststellen. Ze weten vast niet waar ik blijf.’ Lucie pakte haar smartphone en tikte haar boodschap in: ‘Ben wat later. Jullie hoeven niet op te blijven. Hoop over ongeveer drie kwartier thuis te zijn, als er tenminste geen file is.’

Maar ze sms’te niet waaróm ze zo laat was en vooral niet met wie ze was. Dat ging niemand iets aan. Trouwens, zouden ze echt nieuwsgierig zijn hoe haar dag was verlopen? Misschien Kevin, maar van Daisy en Jan wist ze het niet zeker. Die waren de laatste dagen zo met hun eigen zaken bezig. Jan werd helemaal opgeslorpt door zijn eigen winkel, en Daisy… Haar dochter was de laatste tijd erg afwezig. Lucie zuchtte onmerkbaar. Thuis ging er iets mis; iets glipte haar uit handen. Had het met Jan te maken of was het misschien haar schuld? Besteedde ze soms te weinig tijd aan haar gezin? Ze kon er de vinger niet op leggen.

Millo rekende af. Op het parkeerterrein naast het hotel namen ze afscheid. Voordat Millo het portier van Lucies auto opende, keek hij haar glimlachend aan. ‘Bedankt, ik vond het een geweldige avond, Lucie. Ik hoop jij ook. Dat moeten we meer doen.’ Hij pakte haar hand en legde zijn andere hand eroverheen. Lucie wachtte in spanning af. Eén moment dacht ze dat hij haar een kus zou geven, maar hij liet haar hand los en liep toen weg. Lucie keek hem na. ‘Heel goed dat dat niet gebeurd is,’ fluisterde ze voor zich uit. Millo en zij moesten alleen maar vrienden blijven, niets minder en vooral niets meer. Maar waarom voelde ze zich dan zo onvoldaan?

Toen ze thuiskwam, bleken Jan en Daisy nog op.

‘Hoi mam, hoe was het?’ vroeg Daisy hartelijk. ‘Viel het mee? En hoe waren die mensen?’

‘Waar kom jij nog zo laat vandaan?’ vroeg Jan alleen maar terwijl hij haar onderzoekend aankeek.

‘Dat heb ik je toch ge-sms’t? We hebben na afloop nog iets gegeten en dat kwam heel goed uit, want ik was ontzettend moe,’ antwoordde Lucie. Heel handig verzweeg ze dat ze met Millo de avond had doorgebracht, want Jan zou razend worden als hij daarachter kwam.

Ze vertelde van de deelnemers en hoe de lessen waren verlopen.

‘Hoe hebben jullie het gehad? Heb jij nog gekookt?’ Lucie keek Daisy aan.

‘Nee, ik heb een maaltijd van de zaak meegebracht,’ merkte Jan voldaan op. ‘En, Dais, zeg nou zelf, het was heerlijk. Sabine is een geweldige kokkin. ’t Was wel een stamppot, maar een heel speciale.’

Daisy verbaasde zich over haar vader. Hoe stom kon je zijn? Hij wist toch dat mam heel gevoelig was op dit punt?

Maar Jan ging opgewekt verder. ‘Hij bestond uit kip, kruimige aardappels, en Luus, je weet hoe gek ik daarop ben, een bijzonder Surinaams sausje waar ze de kip een tijd in heeft laten marineren, cherrytomaatjes, broccoli… Echt Luus, dat zou je ook eens moeten maken. Sabine…’

‘Ik ga naar bed, want ik ben moe,’ onderbrak Lucie hem beheerst. Het liefs had ze haar echtgenoot een klap midden in zijn zelfvoldane gezicht verkocht. Ze draaide zich om en verliet de kamer.

‘Wat is er met je moeder aan de hand? Ze leek wel boos. Heb ik iets verkeerds gezegd?’ vroeg Jan verbaasd aan zijn dochter.

‘Vind je het gek?’ vroeg Daisy fel. ‘Mam kwam binnen en het eerste wat je zei was: “Waar kom jij zo laat vandaan?”’ Daisy imiteerde haar vader op overdreven toon. ‘Het kon je geen bal schelen hoe mam het had gemaakt. Nee hoor, jij moest zo nodig Sabine ophemelen. Dacht je dat mam het leuk vond dat je haar met die vrouw vergeleek, terwijl zij altijd zo heerlijk kookt? Dus niet. Ik zou maar uitkijken, pap. De laatste tijd ben je echt niet te genieten. Voordat je het weet, neemt mam de benen. Stom gedoe!’ Daisy liep de kamer uit en sloeg met een enorme knal de deur achter zich dicht. Mannen!