15
‘En, heeft Sabine een leuke vakantie gehad?’ informeerde Lucie toen Jan die avond al vroeg thuiskwam.
‘Ja, ik dacht het wel. Maar we hebben het er bijna niet over gehad. Het was zo druk in de zaak,’ antwoordde Jan onverschillig.
Lucie keek haar man nadenkend aan. Hij zag er chagrijnig uit. Had hij soms ruzie gehad op de zaak, of had er zich een probleem voorgedaan?
Jan ontweek Lucies blikken. Het leek hem verstandiger om niet meteen te vertellen dat Sabine een relatie met Millo Hermsen had. Lucie zou dan misschien verband kunnen leggen tussen zijn bedrukte stemming en het feit dat Sabine een relatie had gekregen met iemand anders. Eerst moest hij wennen aan het idee dat Sabine verliefd was geworden, uitgerekend op Millo Hermsen. Over een paar dagen had hij zijn humeur wel weer onder controle.
De dagen verstreken. Aan het eind van de week besloot Jan toenadering te zoeken tot Lucie. Om te beginnen zou hij die middag eerst maar eens een grote bos rozen kopen, en ’s avonds was hij van plan om haar mee uit eten te nemen. Dat hadden ze al in tijden niet gedaan, en dan kon Lucie tenminste zien dat het hem ernst was. Hij werd wat opgewekter bij deze gedachte. Daisy had gelijk: alles kwam goed als Lucie en hij maar hun best zouden doen, maar nog steeds zeurde de pijn na over zijn dromen over Sabine, die als zeepbellen uit elkaar gespat waren. Natuurlijk zag hij nu de dwaasheid er wel van in. Hij was met één klap wakker geschud, en dat was goed. Hij moest zijn verliefdheid maar snel vergeten. Het zou waarschijnlijk niet makkelijk worden om de oude situatie met Lucie terug te krijgen, maar hij ging ervoor.
Tegen sluitingstijd liep Jan van den Homburg naar de bloemist. ‘Rode rozen graag, en flink veel,’ zei hij royaal tegen de verkoopster.
Gewapend met een enorme bos rozen reed hij naar huis. Bij het binnenkomen viel het hem op dat het erg stil was. Waar was iedereen, vroeg hij zich af, en vooral: waar was Lucie? Hij liep naar de keuken, waar ze om deze tijd meestal wel te vinden was. Hij legde de bos rozen op het aanrecht. Plotseling viel zijn oog op de foto’s die uitgespreid op de keukentafel lagen. Nee toch?! Langzaam kwam hij dichterbij. Zijn nachtmerrie was werkelijkheid geworden: daar lagen de foto’s van Sabine en hem. Die wraakgierige Thea Augustijn ook!
‘Lucie!’ riep hij. ‘Lucie, waar ben je?’ Was ze weggegaan? En als dat zo was, waar dan naartoe? Naar Laren, net als vroeger? ‘Lucie!’ Hij liep de trappen op naar hun slaapkamer en wilde naar binnen gaan, maar de deur zat op slot.
‘Lucie, doe open! Alsjeblieft, ik kan het uitleggen. Geloof me!’ smeekte hij, maar het bleef stil. ‘Toe nou, Lucie, praat tegen me. Wat je ook denkt, het is niet waar. Laat me alsjeblieft duidelijk maken wat er is gebeurd.’
Er klonken voetstappen. De deur ging open. ‘Wat doe je hier?’ vroeg Lucie kalm. Haar gezicht was ijzingwekkend bleek. Donkere wallen lagen onder haar behuilde ogen. Haar viooltjesblauwe ogen keken hem strak aan. Jan werd er een beetje bang van.
‘Lucie, lieve Lucie, wat een rare vraag. Ik hoor toch hier?’
Jan wilde zijn armen om haar heen slaan, maar Lucie deinsde achteruit.
‘Ik dacht het niet,’ merkte ze op.
‘Je gelooft die foto’s toch niet?’
‘Waarom zou ik ze niet geloven?’
Jan zuchtte. ‘Kom nou even mee naar beneden. Dan leg ik je uit wat er gebeurd is.’
Lucie aarzelde, maar ging ten slotte toch mee naar beneden. Ze zag de rozen op het aanrecht en bleef bij de tafel met de foto’s staan, die ze emotieloos bekeek.
‘Luus, die foto’s zijn genomen op de morgen dat ik vertelde dat Sabine de etage boven de winkel kon huren. Je kunt je toch nog wel dat drama herinneren dat ze aangevallen was door een stel kerels?’
Lucie knikte.
‘Uit pure dankbaarheid omhelsde ze me. Op dat moment stond Thea Augustijn voor de winkel en zij heeft die foto’s genomen. Meer was er niet aan de hand.’
‘En jij was niet verliefd op Sabine?’
‘Pollewop, ik vond haar alleen maar leuk, meer niet,’ loog Jan vlotjes. ‘Trouwens, ze heeft nu een relatie met iemand die jij heel goed kent.’
Lucie fronste haar wenkbrauwen en keek Jan vragend aan.
‘Millo Hermsen.’
‘Millo?’ vroeg Lucie verbaasd.
‘Ja. Had je niet verwacht, hè? Ze hebben elkaar toevallig in het vliegtuig ontmoet.’
‘En dat hoorde jij vanmorgen,’ zei Lucie. Haar ogen begonnen gevaarlijk te glinsteren.
‘Ja, ik zweer het. Vanmorgen vertelde ze het me.’
Lucie lachte smalend. ‘Welnee, maak dat de kat wijs. Dat heeft ze je maandagmorgen al verteld. Je was ’s avonds zo uit je humeur dat ik meteen al vermoedde dat je ruzie met Sabine had gehad. Natuurlijk heeft ze je onmiddellijk over haar relatie verteld op de eerste dag ze weer terug was. Als je van iemand houdt, wil je dat meteen aan de hele wereld laten weten. Dacht je nou echt dat ik je niet door zou hebben? Je was de afgelopen week al zo anders, zo teruggetrokken.’
‘Nee… Ik bedoel… Hoe… Hoe kom je daar nu bij?’ hakkelde Jan.
‘Het was natuurlijk een grote teleurstelling voor je,’ ging ze onverstoorbaar verder. ‘Al je dromen in rook opgegaan! Maar toen dacht jij, slim als je bent: gunst, ik moet weer eens achter Lucie aan, want anders heb ik niemand meer. Ik moet het maar snel met haar goedmaken. Met een bos bloemen is dat vrouwtje wel tevreden. Toch?! Dat dacht je toch, Jan van den Homburg? Dat domme mens heeft niets door. Die kan ik van alles wijsmaken.’
‘Nee, echt niet.’ Jan schudde zijn hoofd. Dit liep helemaal uit de hand. Wat moest hij in vredesnaam doen om Lucie tot rede te brengen, vroeg hij zich af. Ze stond daar als een soort wrekende gerechtigheid. Haar ogen leken wel veranderd in kleine, donkerblauwe poelen van kwaadheid in haar bleke gezicht. Pas nu zag hij weer hoe knap en aantrekkelijk ze eigenlijk was.
‘Lieg niet zo. Na al die jaren weet ik heus wel hoe jij in elkaar steekt, Jan van den Homburg. Van het begin af aan ben je verliefd geweest op Sabine. Dacht je werkelijk dat je mij voor de gek kon houden? Je kon af en toe zo stom voor je uit lachen. Waarom beken je niet dat je gewoon verliefd op haar was?’
‘Nee… Ja… Ik voelde me even weer zo jong, alsof ik twintig was. Ja, dat gevoel was het, meer niet,’ zei Jan, volledig uit het veld geslagen.
‘Ach, de beroemde midlifecrisis waar we als vrouwen begrip voor moeten hebben,’ smaalde Lucie. ‘Nou, je treft het niet met mij: ik wil je niet begrijpen en ik wil vooral geen tweede keus zijn. Iemand moet voor honderd procent van me houden en niet voor negenennegentig komma negen procent.’ Ze zweeg even en keek hem fel aan. ‘Ik wil graag dat je je koffers pakt en weggaat. Ik kan je niet meer zien, en neem die rozen mee. Geef ze maar aan Sabine!’
‘Lucie,’ smeekte Jan. ‘Waar moet ik naartoe?’
‘Naar een hotel of naar Laren – kan me niets schelen, zoek het zelf maar uit.’
Laren, dacht Jan, dat ging toch niet? Sowieso moest hij elke dag voor dag en dauw op, maar als hij in Laren ging wonen… Hij moest er niet aan denken. ‘Lucie.’ Jan keek zijn vrouw smekend aan, maar Lucie draaide zich om, liep de trap af en sloot zich op in de patisseriebakkerij. Dit was haar domein. Ze liep naar de werkbank, maar stootte in het voorbijgaan haar voet tegen een kast. Met moeite hield ze een krachtterm in. Plotseling voelde ze dat de tranen over haar wangen stroomden – tranen van pijn, maar vooral van vernedering. Kon ze maar even naar iemand toe gaan die haar volledig begreep, bijvoorbeeld naar Millo. Maar die zat nog een paar weken in Suriname, wist ze. En als hij terugkwam, zou ze waarschijnlijk niet meer naar hem toe gaan nu hij een vriendin had. Dan was zij het vijfde wiel aan de wagen. En dan nog wel Sabine! Natuurlijk kon die er niets aan doen dat Jan verliefd op haar was geworden. Misschien wist ze dat niet eens, maar toch… Lucie had veel liever gehad dat een haar onbekende vrouw Millo’s vriendin was geworden.
Daisy kwam thuis. Ze deed de winkeldeur achter zich op slot en ging naar boven.
‘Ha, mam, zit je nog hier?’ begroette ze haar moeder, die in de keuken zat. ‘Waar is pap?’
‘Je vader is weg,’ antwoordde Lucie.
‘Weg? Hoe bedoel je?’ Plotseling zag ze de stukken verkreukeld fotopapier. O nee…
‘Mam? Mam, die foto’s betekenen niets, hoor. Dat heeft papa je toch wel uitgelegd?’
Lucie knikte. ‘Ik geloof hem wel.’
‘Maar wat is er dan aan de hand?’
‘Sabine is terug.’
‘Is papa bij haar?’ vroeg Daisy plotseling ontzet.
‘Nee, lieverd, dat wilde je vader wel, maar heel toevallig heeft Sabine een vriend. En weet je wie? Millo Hermsen. Dus je vader viste achter het net, en toen dacht hij: ach, beter een half ei dan een lege dop. Laat ik maar weer teruggaan naar mijn gehoorzame en vooral domme vrouwtje.’
‘Mam!’
‘Ja, Daisy, zo is het helaas. Ik ben hier het dommerdje.’
‘Zeg niet van die stomme dingen. Je weet zelf dat dat niet waar is,’ zei Daisy boos, die zelfmedelijden haatte. Maar toen ze zag hoe de tranen over haar moeders wangen stroomden, sloeg ze haar armen om haar heen.
‘O, Dais, ik weet het niet meer,’ snikte Lucie. ‘Wat moet ik nou doen?’
‘Voorlopig helemaal niets. Laat pap maar lekker een tijdje in zijn sop gaarkoken. Waar is hij nu?’
‘Ik weet het niet, en het kan me ook niet schelen.’
Daisy kon haar vader wel slaan. Wat een ongelooflijke oen was hij toch. Had hij dan helemaal niets geleerd van de affaire met Thea Augustijn? Zo makkelijk als toen zou hij er nu niet meer vanaf komen. Ze kende haar moeder. Die kon behoorlijk koppig zijn.
Het werd een akelige tijd. Daisy ging regelmatig naar de zaak van haar vader. Jan van den Homburg had de zolder van het winkelpand een beetje bewoonbaar gemaakt met een paar meubels van Ikea. Laren was geen optie voor hem geweest; dat was te ver van de winkel. Gelukkig mocht hij gebruikmaken van de badkamer van Nelson Wijnschenk, die niet vergeten was wat Jan voor zijn nichtje had gedaan. Maar lang kon dit natuurlijk niet duren; hij moest iets anders bedenken. Intussen wachtte hij in spanning en onzekerheid af wat Lucie zou doen. Zou ze echt op een scheiding aansturen? Zijn verliefdheid op Sabine was langzaam verdwenen. Eigenlijk begreep hij op het laatst niet meer waarom hij zo verliefd op haar was geworden. Gewoon een kortstondige bevlieging, concludeerde hij ten slotte. Maar helaas kwam die erkenning te laat. Jan probeerde er via zijn dochter achter te komen wat Lucie van plan was, maar Daisy kon hem niet wijzer maken. ‘Pap, ik weet het niet. Mam zwijgt in alle talen als het gesprek over jou gaat. Wat heb je er een ongelooflijke puinzooi van gemaakt.’
‘Ja, dat weet ik nu wel,’ zei Jan bitter. ‘Ik hoef dat echt niet elke keer van jou te horen, Dais. Kun jij niet een goed woordje voor me doen? Jij kunt je moeder goed overtuigen. Naar jou wil ze vast wel luisteren. Zeg haar maar dat ik een ongelooflijke hufter ben geweest, maar dat ik nog steeds zielsveel van haar houd. Zeg haar dat ik aan verstandsverbijstering leed en dat ik dat nog steeds niet van mezelf begrijp. Vertel je moeder dat zij nog steeds mijn grote liefde is. Dais, doe het voor je vader.’
‘Ik zal het proberen, maar of het lukt…’ zei Daisy met een zuinig gezicht. ‘Mam is niet meer dat goedgelovige vrouwtje dat alles deed wat jij wilde. Daar moet je tegen kunnen, pap. Anders zou ik er niet meer aan beginnen. Je kunt niet steeds dezelfde fout maken. Er is echt een eind gekomen aan mams geduld.’
‘Natuurlijk zal ik zoiets nooit meer uithalen. Ik beloof het. Maar wil je haar duidelijk maken wat ik nog steeds voor haar voel en dat mijn liefde voor haar nooit echt was verdwenen? Dat ik mezelf een vreselijke stommeling vind?’
Daisy knikte, maar ze betwijfelde of haar woorden resultaat zouden hebben.
Kevin kwam ook langs, maar niet vaak. Hij nam het zijn vader enorm kwalijk dat hij voor de tweede keer eenzelfde stommiteit had uitgehaald. Hij kon echter de houding van zijn moeder ook niet helemaal begrijpen. Natuurlijk had ze het recht om boos te zijn, maar om dat nou zo lang vol te houden?
‘Mam, ik moet je iets zeggen,’ begon Daisy aarzelend toen ze met Lucie en Kevin aan de avondmaaltijd zat.
‘Als het maar niet over je vader gaat,’ zei Lucie beslist.
‘Het gaat juist wel over hem. Mam, zo kun jij niet verder en hij ook niet. Hij houdt nog steeds van je. Je moet hem geloven. Geef hem alsjeblieft een kans.’
‘Je vader heeft je aardig omver gepraat,’ vond Lucie bits.
‘Nee, dat hoefde hij niet te doen. Ik was toch al van plan om hierover te beginnen. Zo kunnen jullie niet verder.’
‘Dais heeft gelijk,’ viel Kevin haar bij.
‘O, dus nu kiezen jullie partij voor jullie vader?’ sprak Lucie met vlammende ogen.
‘Wat doe je lullig, mam,’ merkte Kevin kalm op. ‘Wij kiezen geen partij, we kiezen juist voor jullie, want papa en jij kunnen niet zonder elkaar. Dat kan iedereen zien.’
Verbaasd keek Daisy haar broer aan. Was dat Kevin, zo kalm, zo… zo volwassen? Nu pas zag ze dat hij veranderd was. Haar broer was volwassen geworden. Ze glimlachte.
‘Wat lach je?’ vroeg Lucie wantrouwig.
Daisy keek nu haar moeder aan. Had mam werkelijk niets in de gaten? Was ze zo gefocust op haar eigen probleem dat ze niet doorhad hoe haar zoon veranderd was?
‘Kevin heeft helemaal gelijk. Wij willen gewoon dat jullie weer gelukkig met elkaar worden. Maar dat moet je wel willen.’
‘Tante Truus en Melanie…’ zei Lucie.
‘Heb je het aan hen verteld?’ vroeg Daisy met een pijnlijk gezicht.
‘Ja, natuurlijk, wat dacht je dan? Het zijn mijn hartsvriendinnen. Zij geven mij wel gelijk. Zij…’
‘Vanzelfsprekend geven ze jou gelijk,’ onderbrak Kevin haar. ‘Jouw vriendinnen hebben altijd al een hekel aan papa gehad. Als ik jou was, zou ik maar niet naar hen luisteren. Je moet alleen doen wat je hart je ingeeft.’
‘Laten we er nu maar over ophouden,’ besloot Lucie vermoeid. Ze vond het niet leuk dat haar kinderen partij hadden getrokken voor Jan, want daar kwam het feitelijk toch op neer.
Daisy keek diep in gedachten uit het raam van haar kamer. Het was prachtig weer. De zon scheen uitbundig en deed het water in de gracht hel glinsteren. Mensen in vrolijke zomerkleding liepen te flaneren over de Singelgracht. In de verte schitterde de Munttoren. Maar al dat moois ontging Daisy. Het leek wel of in het afgelopen jaar alle ellende bij elkaar was gekomen: eerst haar relatie met Niek die uitging, daarna Sil die niets van haar wilde weten, en als klap op de vuurpijl de ontrouw en het gedwongen vertrek van haar vader. De toekomst zag er somber uit: mam die pertinent weigerde te praten met haar vader en overliep van zelfmedelijden; pap die alleen op die kale zolder bivakkeerde en er slecht uit begon te zien; en Sil die uit haar leven was verdwenen. Sinds haar bezoek aan Durgerdam had ze hem niet meer gezien. Niet één keer was ze naar de banketbakkerij gegaan, en als ze daar moest zijn, had ze zich er eerst van overtuigd dat hij er niet was. Ze had van haar moeder gehoord dat hij binnenkort naar Frankrijk zou verhuizen. Daisy had er niet van kunnen slapen, maar vond het uiteindelijk toch beter als hij inderdaad vertrok. Sil moest helemaal uit haar leven verdwijnen.
Daisy stond op. Ze moest iets doen. Al die treurige gedachten hielpen haar niet verder. Jammer dat Claire er niet was. Om alleen te gaan winkelen trok haar niet zo aan. Opeens flitste er een herinnering door haar heen. Lange tijd geleden, toen ze zich in een soortgelijke situatie bevond, was ze in een kerkje geweest. Daar had ze een ogenschijnlijk gewone, maar achteraf bijzondere vrouw ontmoet. De vrouw had heldere ogen en had een bos trosvormige bloemen bij zich gehad, die heerlijk roken. ‘Balsem voor de ziel,’ had ze gezegd. Daisy had toen een van de bloemen mee naar huis genomen.
Ze liep naar haar bureau en trok een lade open. Daar lag de trosvormige bloem met de ovale bladeren. De roze kleur was bijna helemaal vervaagd, maar nog steeds verspreidde hij een zachte, bijna tedere honinggeur.
Plotseling wist Daisy wat ze ging doen en ze liep naar beneden. ‘Mag ik je auto lenen?’ vroeg ze aan haar moeder.
‘Als je maar voorzichtig doet,’ zei Lucie.
Daisy knikte.
Even later reed ze door Amsterdam. Eigenlijk wist ze niet goed hoe ze moest rijden en waarnaartoe, maar ze volgde gewoon haar intuïtie. Ze reed naar Amsterdam-Zuid, nam daar eerst de ringweg en vervolgens de eerste afslag. Na een kwartier rijden kwam ze in een dorpje, dat ze onmiddellijk herkende aan de beek die dwars door de hoofdstraat stroomde. Langs het water stonden leilinden. Schilderachtige huizen leken weg te dromen langs de straten die geplaveid waren met kinderkopjes. Waar was nu dat kerkje? Speurend liet Daisy haar ogen over de huizen aan de overkant van de gracht glijden. Opeens zag ze het kerkje met de korte oprijlaan dat tussen twee monumentenpanden in was gebouwd. Opvallend was het roosvenster in de gevel.
Daisy reed over een brug naar de andere kant van de gracht, keerde om en parkeerde haar auto dicht bij de kerk. Ze liep over de oprijlaan naar de grote houten toegangsdeur, die gelukkig open was. Achter in de kerk bleef ze staan. Ook nu weer scheen het zonlicht in een brede baan over de warmbruine banken, rook ze de vreemde wierookgeur en onderging ze de intense rust die in de ruimte heerste. Hoog boven het altaar zweefde het grote beeld van de gekruisigde Christus-figuur. Nog steeds vond Daisy het moeilijk om daarnaar te kijken. Dat gepijnigde, gemartelde lichaam… Nee, voor haar hoefde dat beeld niet. Dan keek ze liever naar het Mariabeeld met kindje Jezus dat tegen een muur stond. Het ademde zoveel liefde en tederheid uit dat de tranen Daisy in de ogen sprongen. Langzaam liep ze naar voren en ze nam plaats in een bank. Ze liet de sfeer diep tot zich doordringen. Stiekem hoopte ze dat de geheimzinnige vrouw met de bloemen weer langs zou komen, maar wie er ook kwam, de vrouw verscheen niet.
Voor in de kerk ging een deur open. Daisy herkende de pastoor onmiddellijk aan zijn smalle gezicht, zijn blonde steile haar met de scherpe zijscheiding, en natuurlijk aan het witte boordje boven zijn donkergrijze pak. De man liep met een vaas bloemen naar het hoogaltaar, waar hij hem neerzette. Ineens kreeg hij Daisy in het oog. Even leek hij te aarzelen, maar daarna liep hij op haar af. Hij bleef naast de bank staan. ‘Kan ik je soms ergens mee helpen?’ vroeg hij vriendelijk.
In plaats van antwoord te geven vroeg Daisy: ‘Kent u mij nog?’
De pastoor keek haar onderzoekend aan, maar aan zijn gezicht kon Daisy zien dat hij haar niet herkende. Ze kon het hem niet kwalijk nemen, want er kwamen ongetwijfeld veel mensen langs.
‘Moet ik je kennen?’
‘Nee… Eh… Ziet u, ik ben dat meisje… Ik bedoel… Kunt u zich nog de vrouw herinneren met die bloemen?’
De man schoot even in de lach. ‘Je moest eens weten hoeveel vrouwen hier komen met een bos bloemen. Daar kan ik de tel niet van bijhouden. Vind je het goed als ik even ga zitten?’
Daisy knikte.
De pastoor nam plaats in de bank voor haar en draaide zich toen naar haar toe.
‘Vertel verder,’ zei hij.
Hoe moest ze die man nu duidelijk maken welke vrouw ze bedoelde, vroeg Daisy zich af.
‘Een tijd geleden kwam ik toevallig in deze kerk. Ik zat midden in de problemen. Toen kwam er een vrouw met bloemen die zo heerlijk roken dat ik er blij van werd.’
‘O, bedoel je de vrouw met de floxen? Eigenlijk was het nog niet het seizoen voor die bloemen. Ze hebben heel, heel lang op het hoogaltaar gestaan, en iedereen die de zachte honinggeur rook, werd er helemaal blij van.’
‘Die vrouw noemde de geur balsem voor de ziel,’ zei Daisy.
‘Ja, nu herinner ik me het allemaal weer.’
Daisy knikte blij. ‘Ik zou die wonderlijke vrouw graag nog een keer willen ontmoeten. Ze heeft me toen goed geholpen. Ze liet me zien…’ Ze stopte even. ‘Ze liet me zien dat ieder mens kwetsbaar is. Toen ik u later over haar vertelde, vermoedde u dat ze misschien wel een…’ Daisy maakte de zin niet af, maar trok haar schouders hoog op.
‘Dat ze een engel was – bedoel je dat?’
Daisy knikte.
‘Wist je dat het bijna nooit voorkomt dat iemand een engel ziet? Ik ben bang dat je tevergeefs op haar wacht. Een tweede keer…’ Hij schudde zijn hoofd.
‘Dat is overvragen, hè?’ trok Daisy de conclusie.
‘Misschien wel. Zit je erg in de problemen?’
Daisy keek naar het vertrouwenwekkende gezicht. ‘Ziet u, mijn ouders…’
Als een waterval stroomden de woorden uit haar mond. Ze vertelde over haar ouders, de ontrouw van haar vader en de koppigheid van haar moeder; over Sil, van wie ze om onnaspeurlijke redenen nog steeds hield, en over hoe vreselijk ze het zou vinden als hij werkelijk uit haar leven zou verdwijnen; en over Kevin, haar broer, die zo’n leuke jongen was, maar niet wilde laten merken hoe bang hij was voor een scheiding tussen haar ouders.
‘Het is één grote puinzooi,’ besloot Daisy haar verhaal, terwijl de tranen over haar wangen stroomden.
‘Ach, kind,’ zei de man vol meegevoel. ‘Ik kan je helaas niet helpen.’ Hij gaf haar een zakdoek en zei erbij: ‘Hij is schoon.’
Daisy poetste haar gezicht droog. ‘Gelooft u dat er wonderen bestaan?’ vroeg ze toen.
De pastoor knikte. ‘Ja. Het kan geen kwaad als je het Hem’ – hij gebaarde met zijn hoofd naar het zwevende kruisbeeld – ‘vraagt. Gewoon, vanavond, in het donker.’
Daisy keek naar het aardige gezicht tegenover haar. Ze knikte, stond op en stapte uit de bank. ‘Dank u wel dat u naar me hebt willen luisteren. Ik voel me al een beetje opgelucht doordat ik het allemaal aan u heb kunnen vertellen.’
‘Adieu,’ zei de pastoor, die ook uit de bank was gestapt.
Adieu – betekende dat niet zoiets als ‘Ga met God’, vroeg Daisy zich af. Een troostrijke gedachte. Blijer dan ze de kerk in was gekomen, liep ze over het gangpad. Ze was bijna bij de deur, toen ze opeens de welbekende honinggeur rook. Snel keek ze om zich heen. Waar kwam die geur vandaan? Maar ze zag alleen maar de banken en de deuren, en toen ze omhoogkeek het roosvenster, waar het zonlicht vrolijk doorheen scheen. Nog één keer ademde ze diep de wonderlijke bloemengeur in. Een enorme blijheid nam bezit van haar. Ze kreeg zin om te zingen en te dansen. Het kwam goed, wist ze opeens heel zeker. Met lichte tred liep ze over het oprijlaantje van de kerk naar de auto. Nu wist ze wat het betekende: met je hoofd in de wolken lopen.
Opeens klonken er gierende remmen en een enorme klap. Een flits vlamde op. Toen was er helemaal niets meer.
‘Lucie…’ Ricky, het winkelmeisje, kwam met een bezorgd gezicht de keuken in, waar Lucie bezig was met de voorbereidingen van het avondeten.
‘Er staan twee politieagenten in de winkel die je willen spreken.’
‘Mij? Hoezo?’ Lucie stond snel op en liep achter Ricky aan de trap af. Intussen vlogen er koortsachtig allerlei gedachten door haar hoofd. Had Jan zichzelf iets aangedaan? Nee, daar was hij te nuchter voor. Kevin…? Maar hem had ze net nog aan de telefoon gehad. Hij kwam wat later thuis omdat hij nog bij een vriend was. Daisy? Nee, lieve God, niet Daisy!
Toen Lucie de gezichten van de agenten zag, besefte ze direct dat er iets ernstig was gebeurd.
‘Mevrouw Van den Homburg, kunnen we ergens alleen met u praten?’ vroeg een van de agenten.
Lucie knikte en ging hun voor naar de keuken. ‘Is het Daisy?’ vroeg ze. Haar hart ging als een razende tekeer en haar keel werd bijna dichtgeknepen van angst.
‘Ja, uw dochter heeft een ongeluk gekregen. Ze is geschept door een auto.’
‘Is ze…?’
‘Nee.’ De agent schudde zijn hoofd. ‘Maar ze is er helaas slecht aan toe. Ze ligt in coma in het VUmc.’
Daisy, haar dochter… Jan… Jan moest dit onmiddellijk weten. Alle problemen en zorgen tussen hen verdwenen als sneeuw voor de zon. Er was maar één gedachte: Jan moest komen. Ze kon dit niet alleen aan. En ze moest Kevin bellen.
‘Bent u getrouwd?’ vroeg een agent.
Lucie knikte.
‘Het lijkt ons verstandig als u nu uw man belt.’
Weer knikte Lucie.
‘Kunnen we verder nog iets voor u doen?’
‘Nee.’ Lucie schudde haar hoofd. Die mensen moesten weggaan, want ze moest Jan bellen, daarna de zaken hier verder regelen en dan in vliegende vaart naar het academisch ziekenhuis rijden.
Lucie kwam de patisserie in, waar Sil bezig was bonbons te vullen met een mengsel van likeur, gepureerde zoete peren en om het iets minder zoet te maken een scheutje balsamicoazijn.
‘Ik moet weg. Daisy… Daisy…’ Ze kon bijna niet uit haar woorden komen.
Een lepel kletterde op de grond.
‘Daisy?’ fluisterde Sil terwijl hij wit wegtrok. ‘Is ze…?’
Lucie schudde haar hoofd. Ze wist wat Sil wilde vragen. ‘Ze is geschept door een auto. Ze ligt in coma. Verder weten we nog niets. Jan en ik gaan er zo snel mogelijk naartoe. Wil jij misschien Kevin opvangen en hem uitleggen wat er is gebeurd? Ik weet niet hoe laat hij thuiskomt. En hier…’ Met een machteloos gebaar wees ze op de werkbank. ‘Zie maar wat je ervan maakt. Ik weet het even niet meer.’
Sil had zichzelf weer onder controle. ‘Je moet nu gaan,’ zei hij. ‘Ik regel het wel hier en ik blijf net zo lang wachten tot Kevin thuis is. Maak je maar geen zorgen.’
Lucie zuchtte opgelucht en verdween.
Sabine nam de telefoon op. Aan de klank van Lucies stem merkte ze dat er iets ernstigs was gebeurd.
‘Jan, voor jou. Je vrouw.’ Ze overhandigde de telefoon aan Jan, die in de keuken bezig was.
Vol verwachting nam Jan de telefoon over. Zou Lucie misschien toch weer toenadering zoeken? ‘Lucie?’ vroeg hij bijna blij.
‘O, Jan, je moet komen. Daisy…’
‘Daisy? Wat is er met Daisy? Is ze…’ Jan ging zitten en luisterde.
‘Ik kom er nu aan,’ zei hij toen Lucie had verteld wat er gebeurd was, en hij verbrak de verbinding en stond op. Sabine was met een klant bezig, maar dat interesseerde hem niet. ‘Sabine, ik moet naar huis. Daisy heeft een ongeluk gehad en ligt in het ziekenhuis. Regel jij het hier? Je mag de winkel ook sluiten, zie maar.’ Hij schoot een jasje aan, verliet zonder groeten de zaak en rende naar zijn auto.
De rit leek eindeloos te duren. Af en toe vloekte hij als andere weggebruikers niet hard genoeg opschoten. Hij parkeerde de wagen gewoon voor de winkel; het kon hem helemaal niet schelen of er een file zou ontstaan op de smalle gracht. Dan moesten de mensen maar even wachten.
‘Waar is mijn vrouw?’ vroeg hij Ricky.
‘In de keuken.’
Jan rende de trap op, de keuken in.
‘O, Jan, Daisy… We moeten er meteen naartoe.’ Huilend wierp Lucie zich in de armen van haar man. Vergeten waren zijn ontrouw en zijn smoezen. Er was nu maar één ding belangrijk: ze moesten onmiddellijk naar hun dochter toe.
‘Sst, het komt goed.’ Jan hield haar stevig vast en streek even over haar hoofd. ‘Ben je klaar? Dan gaan we.’
Daisy lag op de intensive care. Een verpleegkundige wees hun de weg.
‘Uw dochter is geopereerd aan haar hoofd, want er was een bloeding opgetreden. Ze ligt in een diep coma, maar ze ademt gelukkig zelf. Dat valt dan weer mee. Verder heeft ze een gebroken arm, een paar gebroken ribben en is de rechterkant van haar lichaam een en al schaafwond, net als haar rechterbeen. Gezien de ernst van de klap is ze er nog goed afgekomen.’ Ze ging Jan en Lucie voor naar een eenpersoonskamer. Daar lag Daisy aan een infuus en via een dunne kabel was ze verbonden aan een monitor. Haar hoofd zat in het verband en haar arm was verpakt in gips.
Lucie liep op haar dochter toe en kuste haar voorzichtig op haar voorhoofd. ‘O lieve Daisy…’
‘Het is goed als u gewoon tegen haar praat. Het gebeurt vaak dat mensen in coma toch kunnen horen wat er om hen heen gebeurt of wat er gezegd wordt. Ik denk echter dat uw dochter nu nog onder narcose is. Ik laat u nu met haar alleen. Als u nog vragen hebt…’
‘We weten eigenlijk helemaal niet wat er gebeurd is met onze dochter. Waar heeft het ongeluk plaatsgevonden en hoe?’ vroeg Lucie zacht.
‘Uw dochter bevond zich dicht bij een kerk. De pastoor, die het ongeluk zag gebeuren en is meegegaan in de ambulance, vertelde dat ze juist de kerk had verlaten en dat ze heel vrolijk leek. Toen ze overstak, was ze zeker zo in gedachten dat ze de auto niet zag aankomen. De automobilist probeerde haar nog te ontwijken, maar het was al te laat. Uw dochter werd geschept en kwam enkele meters verder op de straat terecht. Dat is alles wat ik weet. Ik laat u nu met haar alleen.’
Lucie greep Daisy’s hand. ‘Daisy, hoor je me?’ fluisterde ze vlak bij haar gezicht. ‘Lieverd, wij zijn hier samen, je vader en ik. Ik hoop dat je me kunt horen. We zijn ontzettend geschrokken.’
‘Daisy, kom alsjeblieft terug bij ons. We kunnen echt niet zonder je,’ zei Jan, die aan de andere kant van het bed stond. Hij kon nauwelijks zijn tranen bedwingen. Daar lag zijn vrolijke, bijdehante dochter… doodstil. Als ze overleed, was zijn leven kapot.
‘Ze redt het wel,’ fluisterde Lucie. ‘Maak je maar geen zorgen.’
Jan slikte en slikte, maar de tranen bleven komen. ‘Ik moet even weg,’ zei hij zacht. Bah, dat ellendige gesnotter, maar hij kon zich nu eenmaal niet beheersen als hij naar zijn dochter keek. Hij snoot zijn neus en droogde zijn tranen. Wat een geluk dat Lucie zo anders was dan hij; zij zat kalm naast Daisy. Hoe had hij ooit neerbuigend over haar kunnen denken? Zij was veel sterker dan hij. Daarbij was ze volkomen eerlijk en puur… zo puur als de chocola waarmee ze werkte. Wat was hij stom geweest om niet te zien met wat voor waardevolle mensen hij omringd was. Hij ging terug naar de ziekenkamer.
‘Gaat het weer?’ vroeg Lucie vriendelijk.
Jan knikte. ‘Lucie…’ begon hij aarzelend, maar Lucie schudde beslist haar hoofd. ‘Nee, nu niet. Misschien later,’ fluisterde ze.
Gelukkig dat ze hem niet helemaal had afgewezen, dacht Jan.
Lucie boog zich weer naar haar dochter toe. ‘Dais, wat deed je in vredesnaam in dat kerkje? Ik begrijp er niets van. Kende je die pastoor? Nou ja, dat horen we later wel. Kom eerst maar bij ons terug.’
Ze zaten stil naast het bed van hun dochter. Af en toe zeiden ze iets tegen haar, maar Daisy reageerde niet. Zelfs haar wimpers bewogen niet; alleen haar borstkas rees en daalde bijna onmerkbaar op haar ademhaling.
De deur ging open en Kevin kwam de kamer in. ‘Mam, pap, hoe is het met haar?’ vroeg hij zacht.
‘Ze ligt in coma,’ antwoordde Lucie.
‘Ja, maar wat is er precies gebeurd?’
Jan begon fluisterend uit te leggen waar en hoe het ongeluk had plaatsgevonden.
‘Het lijkt me beter als jullie nu naar huis gaan. Jullie zien er allebei moe uit,’ zei Kevin. ‘Ga ergens wat eten en maak alsjeblieft geen ruzie meer. Praat het liever uit. Ik blijf wel bij Daisy.’
Kevin stond aan het voeteneind van het bed en sprak met zoveel gezag dat Lucie en Jan hem verbaasd aankeken. Opeens zagen ze wat Daisy al veel eerder had gezien: Kevin was, zonder dat ze het gemerkt hadden, volwassen geworden. Gehoorzaam stonden ze op. Lucie aaide haar zoon even over zijn hoofd. ‘Wat ben ik toch blij met jou.’
‘Ga nu maar,’ zei Kevin, die niet van emotionele uitingen hield.
Toen ze de kamer hadden verlaten, ging hij naast Daisy zitten. ‘Goh, Dais, ik ben me kapotgeschrokken. Sil wachtte me op en vertelde dat jij een ongeluk had gehad. Ik dacht even dat ik een hartverzakking kreeg. Gelukkig schijnt het mee te vallen, maar het idee dat je dood kon zijn… Zoiets wil ik nooit meer meemaken. Je moet snel terugkomen, hoor, want zonder jou… Ik word niet goed als ik daaraan denk. De zuster op de gang zei dat ik gewoon tegen je moest praten, want dat je dat toch misschien kunt horen. Eerlijk gezegd geloof ik dat niet. Je ligt er zo stil bij.’ Hij zweeg even. ‘Dais, ik kan je nu wel een geheim verklappen: ik heb een vriendin en ze heet Roos. Een heel leuke meid. Ze werkt bij haar vader in een viswinkel. Dus hebben we nu de hele voedselafdeling bij elkaar! Ik ben benieuwd wat jij van haar vindt. Ik zal het vanavond ook aan pap en mam vertellen.’ Hij zweeg weer en ging toen verder: ‘Ze hadden het over een kerk… dat je vlak voor een kerk was aangereden. Ben je soms in de Heer, Dais? Van mij mag het, hoor, maar ik heb er nooit iets van gemerkt. Je bent de laatste tijd wel wat stiller geworden. Komt dat nog steeds door dat gedoe met Niek? Laat ik nou denken dat je helemaal over hem heen was. Of misschien is er iets anders waarover je je zorgen maakt. Toch niet over pap en mam? Want dat komt vast helemaal goed. Jemig, ik heb nog nooit zoveel achter elkaar gezegd. Ik heb de blaren op mijn tong, Dais. Je ligt hier anders best aardig. Alleen wel érg rustig. Geen hond zegt hier wat. Ze liggen zeker allemaal in coma? Gezellig! Dais, ik haal even koffie en een broodje, want ik rammel van de honger. Dus niet denken dat ik wegga, hoor, ik ben zo weer terug. Tot straks.’ Hij stond op en verliet op zijn tenen de kamer.