11

Ietwat onzeker stond Lucie de volgende dag voor de woning van Millo Hermsen, een smal huis aan de Oudezijds Voorburgwal met een portiek en een trapje naar de groengelakte voordeur. Ze aarzelde even voordat ze aanbelde. Hoe zou hij reageren, vroeg ze zich af: verbaasd of afstandelijk of misschien wel beledigd? Ze trok heel voorzichtig aan de koperen trekbel, die desondanks toch een behoorlijk lawaai produceerde. Ze zuchtte diep en wachtte af. Misschien was hij wel niet thuis. Toen het stil bleef, liep ze het trapje weer af om naar huis te gaan. Maar plotseling hoorde ze de deur opengaan en ze draaide zich om.

‘Lucie!’ riep Millo verrast, die onder aan het trapje op de stoep stond.

Langzaam liep ze terug.

‘Wat leuk. Ik had jou helemaal niet verwacht.’ Millo legde zijn handen op haar schouders. ‘Kom mee.’ Hij trok haar mee het trapje op het huis in.

‘Lucie van den Homburg,’ zei hij in de gang, ‘wat ben ik blij om je te zien. Ik dacht echt dat we voorgoed afscheid hadden genomen.’ Intussen hing hij haar jas aan de kapstok.

‘Maar dat had ik toch niet gezegd?’ vroeg Lucie.

Millo gaf geen antwoord en duwde haar de kamer in. ‘Ik haal snel even thee. Dat lust je toch wel?’

Lucie knikte en ging zitten op een van de vier Louis Quinze-stoeltjes die om een ronde gepolitoerde tafel stonden. Het was een kleine, gezellige kamer met smalle ramen, waar­door het licht van de laagstaande zon naar binnen viel. Er stond een antieke ladekast met prachtig geslepen kristallen karaffen en borrelglaasjes met gedraaide voetjes op het bovenblad. Tegen de muur aan de overkant bevond zich een glanzend ge­polijste mahoniehouten boekenkast vol met boeken en ordners.

Millo kwam terug met de thee, die hij vervolgens in wijde kopjes van bijna doorzichtig porselein schonk. ‘Als ik geweten had dat je kwam, had ik beslist wat koekjes bij de warme bakker gehaald.’

‘Dat hindert niet,’ zei Lucie. ‘Ik heb de laatste tijd zoveel zoetigheid moeten proeven dat ik even geen bonbon of koekje meer kan zien.’

‘Vertel, Lucie, wat is er allemaal gebeurd? Ik wil alles weten over de wedstrijd. Hoe is het met die onaardige vrouw afgelopen?’

‘Je bedoelt Agnes?’

Millo knikte. ‘Als die maar niet gewonnen heeft.’

‘Nee, ze viel bij de kwartfinale af. Iemand anders heeft gewonnen. Maar ze heeft er wel alles aan gedaan om te winnen.’

Lucie vertelde over de trucjes die Agnes had uitgehaald. ‘Op de dag van de finale was zij er natuurlijk ook bij, net als alle andere deelnemers. Ze kwam naar me toe…’ Lucie zweeg even.

‘Ja, en?’ vroeg Millo nieuwsgierig.

‘Ze vertelde op nogal dreigende toon dat ze het artikel over ons tweeën in dat roddelblad had gelezen en ze vroeg zich af wat de deelnemers en de medewerkers van het programma zouden zeggen als ze daarvan hoorden.’

‘Hoe wilde ze hen dan op de hoogte brengen?’

‘Er lag een microfoon voor de jury op een van de tafels. Ik denk dat ze die wilde gebruiken, want daar was ze gek genoeg voor.’

‘En toen?’

‘Ik zei dat ze dat best mocht doen, maar dat ik haar dan eerst zou aankondigen en ook meteen zou vertellen welke streken ze had uitgehaald om maar te winnen. Ze trok zich onmiddellijk terug. Ze zei dat ze maar een grapje maakte.’

‘Wat een akelig mens,’ zei Millo verontwaardigd.

‘Ach, misschien heeft ze het wel moeilijk thuis,’ vergoelijkte Lucie. ‘Of heeft ze een akelige jeugd gehad. Je weet maar nooit.’

‘Maar ik vind jou erg moedig. Niet iedereen zou zo reageren.’

‘Het ging vanzelf. Dat komt misschien doordat ik zo’n hekel heb aan chantage en dreigementen.’ Lucie zweeg even. Toen zei ze: ‘Ik ben niet altijd zo moedig. Zie je, Millo, ik ben laf ge­weest. Ik was bang wat de mensen van me zouden zeggen als ze dat blaadje lazen, en dat was verkeerd. We waren gewoon wat aan het eten in dat restaurant en niets meer. Er zullen altijd mensen blijven die met opzet het verkeerde in anderen willen zien. Ze hebben het kwade oog, zeg ik altijd maar. Als ze die blaadjes vol willen schrijven met onzin en leugens, dan moeten ze dat zelf maar weten. Ik trek me er niets meer van aan. En daarom ben ik hier. Ik wil gewoon niet… nou… dat onze vriendschap zomaar eindigt. Begrijp je me?’

‘Ik begrijp je heel goed, en ik ben ontzettend blij dat je er zo over denkt. Ook ik vind onze vriendschap erg kostbaar.’

Lucie zuchtte opgelucht. ‘Jan weet dat ik hier ben, hoor,’ zei ze.

Millo glimlachte even. Zou die Jan eigenlijk wel beseffen wat voor geweldige echtgenote hij had, vroeg hij zich af.

‘Wanneer ga je weer naar Frankrijk?’ vroeg Lucie.

‘Ik ga niet meer naar Frankrijk. Ik heb mijn huis daar verkocht. Er werd zo ontzettend vaak ingebroken dat ik het niet meer zag zitten. De schade die veroorzaakt werd… Ik moest een steeds hogere premie voor de verzekering betalen en daar had ik geen zin ik. Trouwens, ik ken die streek nou wel. En er zijn de laatste tijd ook veel overstromingen in dat gebied door de vele regen.’

‘Blijf je dan voortaan in de lente en zomer hier, of ga je ergens anders heen?’

‘Nee, ik blijf beslist niet hier. Na een seizoen van nachtelijke uitzendingen moet ik echt bijtanken in een warm klimaat met veel zon. Ik ben van plan om in de lente een tijdje naar Suriname te gaan.’

‘Suriname? Hoe kom je daar nu bij?’

‘Een van mijn medewerkers komt uit Suriname en vertelt altijd erg enthousiast over zijn geboorteland: zon, zee, vrolijke mensen, heerlijk eten, muziek… Net wat ik nodig heb.’

‘Wil je daar ook weer een huis kopen, of wil je liever een vakantiewoning in een resort?’

‘Dat weet ik nog niet. In zo’n resort is wel altijd bewaking, dacht ik. Dat geeft een veilig gevoel. Ik kijk gewoon wat rond en ik zie wel.’

‘Jan heeft een Surinaamse in dienst genomen, die voor hem kookt. Sabine Wijnschenk, een heel leuke jonge vrouw. Ze kan geweldig koken. Jan is erg blij met haar.’

Millo keek Lucie plotseling onderzoekend aan. Hé, klonk daar een ondertoon door in haar stem? Was Lucie echt wel zo blij met die Sabine of hoorde hij er meer in dan er werkelijk in zat?

Suriname, dacht Lucie. Wat was dat ver weg. Nou ja, het was nog niet helemaal zeker. Misschien vond Millo het er toch niet zo leuk als hij gedacht had.

‘Wanneer ben je van plan om te gaan?’

‘Eind maart. Dan zijn de uitzendingen weer afgelopen. Hoelang ik wegblijf, weet ik niet, maar zo gauw ik terug ben, zie je me weer verschijnen in je winkel.’

Lucie hoopte maar dat het niet al te leuk in Suriname was. Het liefst had ze al haar familieleden, vrienden en kennissen dicht bij haar in de buurt wonen.

Haar ogen dwaalden naar de schilderijen aan de wand. Nog steeds vond ze die niet mooi. Veel te modern. Ze begreep er niets van.

‘Zeg, dat schilderij van die Nederlandse schilder in Engeland – ik weet zijn naam niet meer, iets van Laurens en nog wat…’

‘Lawrence Alma Tadema,’ hielp Millo haar.

‘Ja, die bedoel ik. Heette dat schilderij niet Het Huwelijksaanzoek?’

‘Inderdaad, The Proposal. Wil je het soms nog een keer zien?’

‘Graag, ik vond het zo’n mooi en lief schilderij.’

Lucie volgde Millo naar de achterkamer, die uitkeek op een kleine tuin. Boven een kersenhouten bureau hing het bewuste schilderij. Millo knipte het lampje erboven aan. Het zachte licht viel op een intiem tafereel van een man die kennelijk een huwelijksaanzoek deed aan een elegant geklede vrouw. Ze zat breeduit in een grote rotan waaierstoel, haar armen op de leuning. Onder de roze jurk met de zwarte, drukbewerkte ceintuur staken een paar blote voetjes uit. Er lag een blos van verlegenheid op haar wangen.

‘Je zei bij de eerste keer dat ik dit schilderij zag dat die vrouw op mij leek,’ merkte Lucie op.

‘Dat vind ik nog steeds,’ zei Millo. ‘Jij kunt af en toe ook zo kijken, bijna verward.’

Lucie glimlachte. Millo vergiste zich. De laatste tijd was ze niet vaak verward. Ze had aardig bijgeleerd in het leven.

Ze keek weer naar het schilderij. ‘Weet je dat ik heel vaak naar de site van deze schilder ga om al zijn schilderijen te bekijken? Ik word er zo vrolijk van. Vroeger was alles wel veel romantischer en aardiger, vind ik.’

‘Ik zou niet graag in die tijd hebben geleefd,’ zei Millo peinzend. ‘De meeste mensen hadden het zwaar en konden soms met moeite het hoofd boven water houden.’

Tja, dat was natuurlijk wel zo, maar daar dacht Lucie niet aan als ze naar de schilderijen keek.

‘Ik moet weer naar huis. Het gewone leven van bakken en koken wacht weer op me,’ zei ze.

‘Ik ben erg blij dat je bent gekomen, want ik mag je bijzonder graag, Lucie van den Homburg,’ zei Millo met diepe stem terwijl hij zich vooroverboog en haar diep in de ogen keek.

Nu werd het gevaarlijk, dacht Lucie. Ze deed voorzichtig een stapje achteruit. Voordat je het wist, kon een situatie uit de hand lopen en daar zat ze niet op te wachten. Ze was nu eenmaal getrouwd met Jan. Het werd tijd om zich uit de voeten te maken.

Maar ze was wel blij dat de vriendschap met Millo niet afgebroken was. Het was goed dat ze naar hem toe was gegaan.

‘Wat maak je klaar?’ wilde Daisy weten. Ze zat op een punt van de keukentafel en keek toe hoe haar moeder met het avondeten bezig was.

‘Groentesoep vooraf en dan zalm in een sausje van tomaten en courgette, en als toetje perentaart met gember en amandelen.’

‘Dat klinkt heerlijk, maar word je daar niet vreselijk dik van?’

‘Hè, Dais, wat ik kook, is oergezond. Wat zit er nu in zalm? Gezonder kan het niet. En van groenten en fruit word je ook niet dik. Die kun je onbeperkt eten.’

‘Kortom, er zit niets in,’ zei Daisy grinnikend.

‘Precies. Je raadt het helemaal. Daisy, haal jij over een kwartiertje even de perentaart uit de bakkerij? Hij staat af te koelen, dus je kunt hem zo meenemen.’

Sil, schoot het dadelijk door Daisy heen. ‘Mam,’ vroeg ze opeens ernstig. ‘Pap is jouw grote liefde, hè?’

Lucie hield even op met in de groentesoep roeren en keek haar dochter aan. ‘Ja.’

‘Toen je hem ontmoette, wat voelde je toen?’

‘O, Dais, toen ik je vader net had ontmoet, kon ik daarna alleen maar aan hem denken. Ik droomde van hem en het idee dat hij met iemand anders verkering zou krijgen, maakte me bijna ziek.’

‘Dus het deed echt pijn?’

‘Pijn? Je bedoelt lichamelijke pijn?’

Daisy knikte.

‘Eh… dat weet ik niet meer. Maar waarom wil je dat weten?’

Daisy zuchtte diep en keek peinzend voor zich uit.

‘Ben je verliefd?’

‘Het is meer dan dat. Wat ik nu voel, heb ik nog nooit voor iemand gevoeld. Het is zo anders en het lijkt wel veel dieper te gaan.’

‘Hoe anders en hoe dieper?’ vroeg Lucie, die er niet veel van begreep.

‘Anders en dieper dan met Niek. Ik was heel erg verliefd op Niek. Ik wilde hem zien en met hem uitgaan en ik vond het geweldig dat we gingen samenwonen. Maar algauw miste ik iets, alleen wist ik niet wat. Toen het uitging, vond ik dat natuurlijk niet leuk, maar ik had er ook niet echt verdriet van. Het deed niet echt pijn. Maar nu… Kun je van iemand houden terwijl je hem nog niet heel goed kent?’

Lucie aarzelde. ‘Ik ben bang dat je verliefdheid verwart met liefde, Dais,’ merkte ze ten slotte op. ‘Verliefdheid zet je leven op zijn kop, maakt je wanhopig. Je wilt maar één ding: bij iemand zijn. En als die ander ook nog eens verliefd wordt op jou, dan beland je helemaal in de zevende hemel. Alles ziet er zonnig uit en je kunt de hele dag zingen. Maar dat is geen liefde.’

‘Wat is liefde dan?’

‘Liefde is een veel kalmer gevoel. Geen steekvlam, maar een rustig brandend vuurtje. Je bent op elkaar ingespeeld. Nou ja, gewoon, je houdt van elkaar, wat er ook gebeurt. Je kunt dan nog best wel verliefd worden op iemand anders, maar dat gaat over en dan keer je weer terug naar degene van wie je houdt.’

Er viel een korte stilte.

‘Zie je hem vaak? Ik bedoel…’

‘De man op wie ik verliefd ben? Bijna elke dag.’ Daisy durfde Sils naam niet te noemen. Natuurlijk kon mam haar mond houden, maar stel nu dat ze bij haar vriendinnen in de Pijp op bezoek was en ze zich Sils naam in een onbewaakt ogenblik liet ontvallen…? Afschuwelijk.

O, het was dus iemand van de universiteit, dacht Lucie. ‘Is hij verliefd op jou of weet je dat niet?’ vroeg ze toen.

Daisy haalde moedeloos haar schouders op. ‘Ik weet het niet. Het lijkt wel of hij getrouwd is met zijn werk.’

Dus het was iemand die al een baan had bij de universiteit, concludeerde Lucie. ‘En hij weet ook niet dat jij op hem verliefd bent?’ vroeg ze.

‘Ik kan hem toch moeilijk zeggen: “Zeg, ik ben verliefd op je.” Hij ziet me aankomen!’

‘Nou, ik zou het hem gewoon laten merken. Nee heb je, ja kun je krijgen. En als hij niet verliefd is op jou, zet je hem gewoon uit je hoofd.’

Ja hoor, mam had makkelijk praten, vond Daisy. Naar Sil toe gaan en zeggen: ‘Ik ben verliefd op je…’ O nee, geen sprake van.

‘Ga nu maar die taart halen, lieverd. Denk maar gewoon aan iets anders.’

Daisy begon te lachen. Toevallig stond de man op wie ze verliefd was in de banketbakkerij. Van dat ‘gewoon aan iets anders denken’ kwam dus helemaal niets.

Jan had het voorstel van Nelson met beide handen aangenomen. Hij kon best wat geld gebruiken, want de renovatie was duurder uitgevallen dan hij verwacht had. Het pand was getaxeerd en Sabines oom was met de vraagprijs akkoord gegaan.

Al snel kon Nelson de verbouwing laten uitvoeren. Hij had een groep mensen ingehuurd die gespecialiseerd waren in het renoveren van monumentenpanden. De plafonds met de rozetten werden zorgvuldig ontdaan van verflagen en werden daarna opnieuw gestuukt. Het oude, vale behang maakte plaats voor schitterend nieuw behang en ook de vloeren werden onder handen genomen. Alles moest tot in de puntjes kloppen.

Jan kwam langs. Dit was pas vakwerk, zag hij ietwat schuldbewust. In vergelijking met Nelson had hij er zich wel makkelijk vanaf gemaakt bij de verbouwing van de eerste verdieping. Nou ja, hij had er ook het geld niet voor gehad. Maar tegenwoordig ging het weer de goede kant op, dacht hij tevreden. Er kwamen hoe langer hoe meer vaste klanten bij. Hij had met Sabine dan ook een geweldige kokkin. Als hij naar haar keek, werd hij helemaal warm van geluk.

De postbesteller kwam de winkel in en legde een stapel folders en brieven op de toonbank. De onderste brief leek wel op een pakje.

Jan pakte de post en liep naar de keuken. ‘Rekeningen, reclame, folder, folder,’ mompelde hij zacht terwijl hij de stapel post doornam. Hij wam bij de grootste envelop en draaide hem nieuwsgierig om, maar er stond geen afzender op. Zijn hart begon te bonken. Hij ritste de envelop haastig open en keek erin. Foto’s! Nee, hè! Voorzichtig schudde hij de envelop leeg op de werkbank. Foto’s dwarrelden neer en een paar zwierden op de grond. Hij bukte zich en raapte ze op. Wat hij al gevreesd had, was gebeurd: het waren belastende foto’s van hem en Sabine: hij met zijn handen op Sabines schouders, Sabine in zijn armen, Sabine die hem om de hals vloog en hem kuste. Als je niet beter wist, ging het hier om een stel geliefden. Afschuwelijk. Degene die deze foto’s had genomen moest Thea Augustijn zijn geweest, dat kon niet anders.

Wat wilde ze van hem? Geld? Maar er zat geen briefje bij. Typisch een streek van Thea om iemand in onzekerheid te laten en pas na een tijdje toe te slaan. ‘Rotwijf,’ fluisterde hij.

Maar hij kon niet anders doen dan afwachten. Zijn opgewekte humeur was opeens helemaal verdwenen. Zou hij dan altijd door zijn verleden achtervolgd worden en kwam hij dan nooit van die rotcriminelen af, vroeg hij zich wanhopig af.

‘Is er iets vervelends gebeurd?’ klonk Sabines stem ineens naast hem. ‘Je kijkt zo bezorgd.’

Jan schrok op. ‘Eh…’ Hij probeerde de foto’s haastig in de envelop te frommelen, maar dat lukte niet. Nou ja, het was misschien beter als Sabine ze wel zag.

‘Herinner je je nog die vrouw die ’s morgens in alle vroegte foto’s nam van de winkel?’

Sabine knikte.

Jan pakte de foto’s en overhandigde ze aan haar.

Er verscheen een verschrikte trek op Sabines gezicht terwijl ze ze bekeek. ‘Dit lijkt wel… Maar dat is helemaal niet waar,’ protesteerde ze heftig. ‘Ik was alleen maar heel blij dat ik hier mocht wonen. Nu lijkt het wel…’ Ze keek Jan verontwaardigd aan. ‘Wat wil die vrouw met deze foto’s?’ vroeg ze niet-begrijpend.

‘Ik denk dat ze er geld voor wil hebben,’ antwoordde Jan.

‘Hoezo? Waarom?’

‘Ze wil geld zien, omdat ze de foto’s anders naar Lucie zal sturen.’

‘Wat hindert dat nou? Je kunt het toch uitleggen? Er is toch niets tussen ons? Ik bedoel…?’

‘Ik weet wat je bedoelt,’ zei Jan snel. ‘Maar of Lucie dat wil geloven? Ik moet je iets vertellen. Een paar jaar geleden had ik een wijnproeverij georganiseerd voor een chique Amsterdamse tennisclub. Je moet weten dat ik niet altijd groenteboer ben geweest. Nadat ik de loterij had gewonnen veranderde alles.’

Jan vertelde uitgebreid over de wijnhandel en zijn wijngaard in Italië. ‘Ik had het helemaal gemaakt. Op die wijnproeverij kwamen veel… hoe zal ik ze noemen… mensen met geld, zakenmensen. Ook een moeder met haar zoon, Thea en Arthur Augustijn, waren van de partij. Ik raakte met hen aan de praat. Thea leek me een lieve, zachte vrouw, heel aanhankelijk…’

‘Maar dat was ze vast niet,’ onderbrak Sabine hem.

‘Nee. Achteraf bleken zij en haar zoon gewoon een stel criminelen te zijn. Ze persten mensen af, maar dat wist ik toen nog niet. Ik raakte onder de indruk van die vrouw.’

‘Verliefd?’

‘Verliefd, verliefd… och, een heel klein beetje. Ik dacht dat zij me wilde introduceren in de Amsterdamse zakenwereld, maar dat gebeurde niet. Integendeel. Iemand had foto’s van haar en mij samen gemaakt waarop het net leek of we een relatie met elkaar hadden. Dat was niet zo, maar toen Lucie ze onder ogen kreeg, brak de hel los. Ze verliet me. Gelukkig kwam het na een tijdje weer goed tussen ons. Begrijp je nu dat ze, als ze deze foto’s ziet, zal denken dat ik haar weer bedrieg?’

Dat begreep Sabine heel goed. Zo zou zij ook reageren. Maar het was en bleef vreselijk oneerlijk. Die arme Jan.

‘Zal ik anders met haar gaan praten en uitleggen wat er gebeurd is?’

‘Dat helpt niet, Sabine. De laatste tijd is onze relatie wat bekoeld. Zij denkt…’ Hij deed er bijtijds het zwijgen toe. O nee, hij zou niet aan Sabine vertellen wat Lucie dacht: dat hij in stilte verliefd was op een ander. En wie die ander was…?

‘Wat nu?’ vroeg Sabine.

‘Afwachten. Ik weet niet wat die mensen willen.’

‘Mensen? Het was toch een vrouw?’

‘Reken er maar op dat haar zoon ook in het complot zit. Die is net zo slecht als zijn moeder.’ Hij zuchtte diep. ‘Al zou ik willen betalen, ik heb het geld niet.’

‘Ben je mal? Je moet die criminelen niet betalen. Als je daarmee begint, houdt het niet op,’ waarschuwde Sabine. ‘Wacht eerst maar af wat ze werkelijk willen.’

Drie dagen daarna kwam de gevreesde brief per post, maar weer zonder afzender. Jan opende de envelop en las de kaart die erin zat: Een lieve vriendendienst voor € 10.000, adres bekend.

Geraffineerde opdonders, dacht Jan woedend. Ook zonder naam en adres van de afzender wist hij van wie de kaart afkomstig was, maar hoe kon hij dat bewijzen? Hij wist niet honderd procent zeker of Thea Augustijn werkelijk de foto’s had gemaakt. Sabine had haar gezien en had haar beschreven, maar er bleef altijd onzekerheid. Naar de politie gaan had dus geen zin. Die zouden waarschijnlijk ook geen tijd en mankracht verspillen aan zijn probleem. Stel dat hij naar de politie ging, kon hij dat dan thuis stilhouden? Hij herinnerde zich de vele telefoontjes tussen hem en de twee rechercheurs die op het onderzoek naar de fraude waren gezet. Ook Lucie had diverse keren de telefoon opgenomen. Nee, zoiets kon je niet geheimhouden, vooral niet met een nieuwsgierige dochter als Daisy.

Wat moest hij doen? De gedachten maalden door zijn hoofd. Als Lucie de foto’s zag, zou ze hem nooit meer vertrouwen en waarschijnlijk zou ze ook een eind maken aan hun huwelijk. En dat wilde hij onder geen beding. Maar betalen ging ook niet. Hij had het geld niet, en al zou hij het wel hebben, dan nog deed hij het niet. Thea en Arthur waren onverzadigbaar wat geld betreft. Ze gingen door roeien en ruiten om hun doel te bereiken. Kennelijk hadden ze in de gevangenis niets geleerd.

Er zat niets anders op dan af te wachten wat die twee zouden uithalen.

‘Wat heerlijk dat we zo dicht bij elkaar wonen,’ zei Nelson tevreden.

‘En wat wonen we mooi,’ vulde Sabine lachend aan. Ze keek om zich heen. Haar oom had een geweldige klus geklaard. Het appartement was prachtig gerenoveerd. De ouderwetse plafonds waren in oude glorie hersteld, evenals de vloeren en de gezandstraalde tussendeuren met de glas-in-loodraampjes. Vi­tra­ge van ragfijn kant sierde de ramen en dieprode velours overgordijnen hingen naast de balkondeuren. De meubels waren in empirestijl uitgevoerd. Haar oom had beslist smaak en hij had een neus voor mooie dingen. ‘Wat een verschil, hè, met het huis op de Waddendijk?’

‘Ach, ik heb daar best met plezier gewoond. Ik vond het alleen ontzettend vervelend dat we met de familie Ten Hope te maken hadden. Die Johnny was een crimineel in de dop.’

‘Niet in de dop, hij wás een crimineel,’ merkte Sabine fel op. ‘Oom Nelson, nu we het toch over criminelen hebben…’

Nelson keek zijn nicht opeens aandachtiger aan.

‘Nee, ik heb niets met een crimineel te maken,’ stelde Sabine hem haastig gerust.

‘Wie dan wel?’

‘Jan.’

‘Jan? Welke Jan?’

‘Jan van den Homburg natuurlijk. Ik ken geen andere Jan. Er zijn mensen die hem proberen af te persen.’

‘Wat heeft je baas dan in vredesnaam uitgehaald?’

‘Niks. Alleen…’ Sabine pakte haar tas en haalde er een bruine envelop uit. Ze draaide hem om en schudde de inhoud op de lage salontafel. De foto’s gleden over het blad.

Nelson pakte ze op. ‘Waar heb je die vandaan?’

‘Jan had ze op de werkbank in de keuken laten liggen.’

Nelson bekeek de foto’s aandachtig. ‘Wat betekent dit?’ vroeg hij toen wantrouwend.

‘Helemaal niets. Na de aanval van die onbekende mannen op het achterpad…’ Ze zweeg. Er verscheen een trek van afschuw op haar gezicht bij de herinnering.

‘Ga verder, wat gebeurde er toen?’

‘De eerste dag dat ik weer ging werken, vertelde Jan me dat hij een oplossing had voor mijn probleem en dat ik hier mocht komen wonen. Ik was zo blij dat ik hem om de hals vloog. Meer is er niet gebeurd. Wij hebben helemaal niets met elkaar. Trouwens, hij kon bijna mijn vader zijn.’ Haar stem klonk een beetje verontwaardigd.

Nelson glimlachte opgelucht. Hij geloofde zijn nicht onvoorwaardelijk.

‘Maar wie heeft in vredesnaam die foto’s gemaakt?’ vroeg hij nieuwsgierig.

‘Iemand uit Jans verleden, iemand die hem al eerder heeft afgeperst.’

‘Ik ben een en al oor. Vertel.’

‘Jaren geleden was Jan wijnhandelaar,’ begon Sabine haar verhaal. Ze vertelde van de fraude, van de foto’s en van de chantage. ‘Lucie was razend. Ze voelde zich zo vernederd dat ze wegging. Gelukkig is alles goed gekomen, maar je kunt wel nagaan dat ze als ze deze foto’s onder ogen krijgt haar man niet meer gelooft en vertrouwt.’

‘Lieve schat, jij kunt toch ook naar haar toe gaan en het uitleggen?’

‘Dat heb ik Jan ook voorgesteld, maar daar wil hij niets van weten. Het is zijn probleem, niet dat van mij. Hij houdt vol dat Lucie ook mij niet zal geloven. Ze leven al heel lang langs elkaar heen, volgens Jan. Hij voelt zich overbodig en hij geeft de schuld aan Lucies winkel en ook een beetje aan haar tv-programma, waardoor er een verwijdering tussen hen is ontstaan.’

Nelson fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat raar,’ zei hij afkeurend. ‘Iedere man zou toch blij zijn met zo’n ijverig vrouwtje? Ze komt erg aardig en spontaan over. Je baas mag juist zijn handen dichtknijpen met zo’n juweel. Wat nu?’

‘Vanmorgen kreeg hij een briefje met maar één zin: Een lieve vriendendienst voor € 10.000, adres bekend.’

‘Dat ruikt inderdaad naar chantage. Hij is toch niet van plan om te betalen?’

‘Nee, maar hij weet niet wat hij moet doen. Hij wacht daarom maar af wat er gaat gebeuren. Ik heb met hem te doen, want hij is een lieve man die graag voor mensen zorgt.’

Ja, vooral voor een mooie, vrolijke werkneemster die een aanwinst is voor zijn zaak, dacht Nelson een beetje schamper. Hij had ook best gezien hoe Jan naar Sabine keek. Daarom begreep hij het probleem van Sabines werkgever zo goed: diep in zijn hart voelde die man zich natuurlijk schuldig. En Lucie van den Homburg was natuurlijk ook niet gek. Die vermoedde heus wel het een en ander. Ze was niet voor niets jaren met Jan getrouwd. De foto’s zouden vanzelfsprekend een bevestiging van haar vermoedens zijn. Jan zat inderdaad in de nesten, maar dat verdiende hij niet, dacht Nelson er onmiddellijk achteraan. ‘Weet je hoe die mensen heten en waar ze wonen?’ vroeg hij langzaam.

‘Die vrouw heet Thea Augustijn en haar zoon heet Arthur. Toen ik de naam Augustijn hoorde, dacht ik meteen aan dat liedje dat jij vroeger vaak zong: “O mijn lieve Augustijn, alles is weg.” Kun je je dat nog herinneren?’

Nelson begon te lachen. ‘Dat heb ik inderdaad vaak gezongen als mijn geld weer eens helemaal was verdampt.’

‘Ze wonen, geloof ik, hier in Zuid. De straat weet ik niet.’

‘Zoveel Augustijns zullen er toch niet in Zuid zijn?’

‘Ben je iets van plan?’ vroeg Sabine.

‘Nee, meissie, ik kan helaas niets doen, omdat ik die moeder en haar zoon niet ken en ook niet precies weet wat ze aan het uitspoken zijn. Het is inderdaad het probleem van je baas.’ Maar hij hield zijn wijs- en middelvinger gekruist achter zijn rug als teken dat hij het niet meende. Nelson hield niet van chanteurs. Als hij iets aan chantage kon doen, zou hij het niet nalaten. En Jan was erg goed geweest voor zijn nicht. Opeens viel het hem op dat Sabine er vermoeid uitzag; ze had wallen onder haar ogen…

‘Slaap je wel goed?’ vroeg hij.

Verrast keek ze hem aan. ‘Hoezo?’

‘Je ziet er zo moe uit.’

‘Ik ben de laatste tijd ook moe, maar ik weet niet goed waarom. Ik heb leuk werk en in de morgen en in de avond hoef ik niet meer met de tram en de bus naar huis te gaan, dus…’ Sabine haalde haar schouders op.

‘Begrijp je dat echt niet? Lieve meid, binnen één jaar ben je van baan veranderd, heb je een verhuizing meegemaakt en ben je ook nog eens door een stelletje tuig aangevallen. Vind je het gek dat je moe bent? Je bent nodig aan vakantie toe, bijvoorbeeld naar Suriname, want je hebt al een hele tijd je ouders niet gezien.’

Suriname… Als dat toch eens kon, maar zo’n reis kon ze niet betalen. De verhuizing en de inrichting van haar appartement hadden behoorlijk wat geld gekost. ‘Ik moet eerst nog wat sparen,’ zei ze.

‘Dat hoeft niet. Ik betaal je ticket wel. Nee, nee, nee, niet tegenstribbelen,’ zei hij snel toen hij haar gezicht zag. ‘Je oom heeft aardig wat geld opzijgezet.’

‘Maar ik weet niet of ik wel vrij kan krijgen van de winkel,’ vervolgde ze aarzelend. ‘Ik werk hier nog maar zo kort.’

‘Je kunt toch voor een invalster zorgen? Brenda Dankbaar, een goede vriendin van mij, neemt je taken graag over. Dat weet ik zeker, en ze kan heerlijk koken.’

‘Ik zal het Jan morgen voorleggen.’

‘Wanneer zou je willen gaan?’

‘Eind maart lijkt me wel gaaf. Dan is het nog niet zo warm in Suriname.’

‘Op naar Switi Sranan dan maar!’ zei Nelson terwijl hij haar bemoedigend toeknikte. ‘Op naar heerlijk Suriname!’

Het koude weer hield niet aan. Het werd een kwakkelwinter met veel regen en mist.

Sabine zou blij zijn als ze voor een tijd weg was uit Holland. Ze snakte naar een beetje warmte. Nog even en dan begon de lente. Gelukkig had ze Brenda Dankbaar bereid gevonden om voor haar in te vallen. Brenda had kennisgemaakt met Jan en de ontmoeting was heel goed verlopen. Er was meteen een klik tussen hen geweest. Sabine kon met een gerust hart het koken aan haar overlaten.

Half maart leek de lente uitbundig door te breken.

Daisy stak het Damrak over en liep de Bijenkorf in. Ze had een paar uur college gehad, die nogal saai en vervelend waren verlopen. Ze had haar ogen nauwelijks open kunnen houden. Daarom was het nu zo heerlijk om voor de afwisseling zomaar wat rond te lopen en zich te vergapen aan al het moois dat in het chique warenhuis te koop was. Langzaam liep ze langs de prachtig en duur aangeklede toonbanken en stellages, toen haar blik getrokken werd door een lange, knappe man op de roltrap die strak voor zich uit keek. Hij droeg een mitella om zijn rechterarm en zijn gezicht vertoonde geelblauwe plekken. Langzaam daalde de roltrap.

‘Arthur?’ fluisterde Daisy verbaasd terwijl ze naar de man bleef kijken. Wat was er met hem gebeurd? Had hij een ongeluk gehad? Niet dat ze dat echt erg vond. Ze gunde Arthur Augustijn ongelooflijk veel narigheid vanwege alle ellende die hij haar ouders had aangedaan. Maar nu was ze toch wel nieuwsgierig. ‘Hai,’ groette ze opgewekt toen hij van de roltrap stapte.

Arthur keek met kille ogen opzij en groette niet terug.

‘Ongelukje gehad?’ informeerde Daisy monter, terwijl ze met hem meewandelde.

‘Dat zul jij niet weten!’ antwoordde de man.

‘Pardon?’

‘Ja, houd je maar niet van den domme.’ Hij bleef staan.

‘Ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’

Arthur zag dat Daisy inderdaad van niets wist.

‘Ga je mee een kop thee drinken? Ik betaal,’ bood ze gul aan. Ze was bloednieuwsgierig naar wat Arthur te vertellen had en wat hem overkomen was. Wie had hem zo toegetakeld?

De man aarzelde. Toen knikte hij en liep achter Daisy aan naar het restaurant.

‘Vertel, wat is er met je gebeurd?’ vroeg Daisy toen ze aan een tafeltje zaten. Het lag op het puntje van haar tong om te zeggen dat hij sprekend op een indiaan leek met dat gelige gezicht en die geelblauwe bloeduitstortingen, maar dat deed ze toch maar niet. Mannen konden soms kinderachtig reageren en ze wilde nu eenmaal alles van hem horen.

Arthur trommelde zenuwachtig met zijn vingers op de tafel. ‘We hebben onlangs bezoek gehad. Mijn moeder en ik wisten niet dat je vader zich in het criminele milieu begeeft.’

‘Mijn vader? Laat me niet lachen.’ Bij het idee alleen al moest Daisy grinniken.

‘Waar denk je dat dit vandaan komt?’ Arthur wees op de plekken in zijn gezicht en op zijn arm.

‘Dat heeft mijn vader toch niet gedaan?’

‘Nee, daar heeft hij zijn vriendjes voor.’

‘Je bent gestoord! Mijn vader heeft geen vriendjes die dat soort klussen voor hem opknappen. Hij is geen crimineel, zoals jij en je moeder,’ zei Daisy fel.

‘Je weet echt van niets, hè?’

‘Nee. Ga je het me nog vertellen of blijf je zeuren?’

‘Een tijdje geleden kregen we ’s avonds bezoek van een stel mannen, waarschijnlijk Surinamers of Antillianen. Ze vertelden ons op een hardhandige manier dat we ons niet meer mochten bemoeien met je vader en die vrouw. Anders zou dat weleens verstrekkende gevolgen voor ons kunnen hebben.’

‘Welke vrouw?’ vroeg Daisy. Een vreemde schrik joeg door haar lichaam. O nee, wat was er nu weer aan de hand met haar vader?

Arthur grinnikte kort. ‘Arme, onschuldige Daisy die van niets weet. Je pappie heeft een vriendin, meisje. Da’s schrikken, hè? Mijn moeder liep op een morgen heel toevallig in de P.C. Hooftstraat langs de zaak van je vader. Ze zag iets buitengewoon interessants en ze heeft er snel wat foto’s van gemaakt.’

‘Ach ja, foto’s nemen. Daar is je moeder immers dol op. Ze vroeg er zeker geld voor?’

Arthur schokschouderde.

‘Je moeder dreigde de foto’s natuurlijk aan mijn moeder te sturen als mijn vader niet zou betalen,’ begreep Daisy in een helder ogenblik.

‘Kijk aan, het licht begint door te breken.’

‘Zo moeilijk is dat niet. Ik ken de streken van je moeder.’

‘Maar niet de streken van je vader, lieve Daisy. Wacht, misschien heb ik ze bij me. Alleen niet verder vertellen.’ Hij voelde met zijn hand in zijn jas en haalde een pakje tevoorschijn. ‘Bekijk ze maar,’ zei hij glimlachend.

Daisy bekeek de foto’s en voelde het bloed uit haar gezicht wegstromen. En ze had nog wel gedacht dat Sabine niet verliefd was op haar vader! Had ze zich dan zo vergist? Als haar moeder deze foto’s onder ogen kreeg, was het leed niet te overzien. Dan was het huwelijk van haar ouders niet meer te redden, wist ze heel zeker. Bah, wat een verraad!

‘Tja, Daisy, dat valt niet mee, zeker?’ glimlachte Arthur venijnig. ‘Nu staan we min of meer quitte: wij geen geld en jullie de foto’s.’

Daisy stond op. Met een minachtende blik keek ze de man aan. ‘Ik hoop dat ik jou en die afschuwelijke moeder van je nooit meer hoef te zien,’ zei ze vol afkeer.

‘Dat zal waarschijnlijk ook niet meer gebeuren, lieve kind. Wij verleggen ons werkterrein.’ Zijn ogen glinsterden alsof hij plotseling koorts kreeg en ook zijn ademhaling versnelde. ‘Mijn moeder en ik gaan dit bekrompen landje voorgoed verlaten. Je moest eens weten wat een hekel we hebben aan al dat kleinzielige burgermansgedoe.’

Daisy had er genoeg van. Zonder Arthur nog een blik waardig te keuren liep ze naar de kassa om te betalen en verliet daarna met rechte rug het restaurant.

In gedachten en volledig in verwarring liep ze naar huis. Antillianen? Surinamers? Wie waren die mensen, waar kwamen ze vandaan en wie had ze ingehuurd? Ze had haar vader nog nooit over hen horen spreken. Of had de oom van Sabine hier soms iets mee te maken? Ja, dat kon niet anders. Hij was de enige Surinamer die ze kende. Wat was hier in vredesnaam aan de hand? Ze kregen toch niet weer de politie over de vloer? Langzaam voelde ze de welbekende maagpijn opkomen. Kwam er dan nooit een eind aan de zorgen? En wat moest ze doen met de kennis die ze zojuist had opgedaan? Vertellen aan haar moeder? Nee, beslist niet. Ze moest eerst maar eens een hartig woordje wisselen met haar vader.

Jan bracht Sabine naar het Centraal Station, waar ze de trein naar Schiphol zou nemen.

‘Doe voorzichtig en kom veilig terug,’ zei Jan. ‘Beloof het me.’

Sabine knikte glimlachend. Haar ogen straalden. Ze ging naar huis, naar Suriname! ‘Ik loop echt niet in zeven sloten tegelijk, hoor.’

‘Lieve meid, één sloot is al genoeg.’

‘Gelukkig kan ik zwemmen. Nou, ik ga maar. Doe de groeten aan Lucie en de kinderen,’ zei Sabine hartelijk. Snel gaf ze Jan een onschuldige kus op zijn wang.

Jan wreef even over zijn wang en keek haar na. Hij zuchtte diep. Wat zou hij haar missen!