13

Het feest dat de broer en zussen van Sabine hadden georganiseerd, pakte groots uit. Iedereen was gekomen. Het leek wel of Sabine haar verjaardag vierde. Mensen kwamen met bloemen en kleine attenties. Ze werd er verlegen van. Haar moeder bleek zich enorm uitgesloofd te hebben en had een heleboel hartige en zoete hapjes gemaakt. Iedereen was op z’n mooist gekleed. Ook Wonny’s al wat oudere vriendinnen waren uitgenodigd. Een paar van hen hadden zich uitgedost in traditionele klederdracht en zwierden over de dansvloer in de grote achterkamer.

Millo keek zijn ogen uit en genoot van de pracht en praal van de feestkleding die de jongeren droegen, van de kotomisi met hun kleurige jurken en ingewikkelde hoofddeksels. Wat ontzettend jammer dat er in Nederland niet zo’n feesttraditie bestond.

Het terras en de tuin waren versierd met papieren lantaarns. Overal waren kuipen en potten met exotische planten in felle kleuren gezet, waardoor de tuin eruitzag als een sprookjesdecor.

Sabine werd er diep door geraakt.

Ze dansten tot diep in de nacht. Toen ging eindelijk de muziek uit. De gasten verdwenen, Millo als laatste.

‘Wat kunnen jullie feestvieren, en wat heb je aardige familie, vrienden en vriendinnen,’ zei hij vol bewondering, ‘en zo hartelijk.’

Hij had inderdaad veel aandacht gekregen, vond Sabine. Niet dat ze jaloers op hem was, maar het leek wel of de gasten speciaal voor Millo waren gekomen. Haar moeder had haar werk goed gedaan en had waarschijnlijk iedereen ingelicht over Millo’s baan. Vooral de vrouwen hadden om hem heen gedromd. Waren ze op zoek naar een baan bij de televisie of vonden ze Millo alleen maar ontzettend charmant en knap, vroeg ze zich af. In het begin had het haar geïrriteerd dat ze nauwelijks de kans kreeg om met hem te dansen. Ze had moeten toekijken hoe hij met alle vriendinnen danste. Maar plotseling liep hij toch op haar af en greep haar bij de arm. ‘Zo, jou laat ik niet meer los,’ had hij tot haar grote blijdschap gezegd. Ze hadden aan één stuk door gedanst, tot grote ergernis van de rest van de vrouwelijke gasten.

‘Moet je niet met mijn vriendinnen dansen?’ had ze ten slotte gevraagd.

‘Nee, ik ben hier voor jou en niet voor hen,’ had hij kalm geantwoord, en daar had zij zich maar al te graag bij neergelegd.

Nu liepen ze samen de terrastrap af in de richting van het water dat in de verte geheimzinnig tussen de struiken en bomen door glinsterde in de maneschijn.

‘Het was een avond om nooit te vergeten,’ zei Millo zacht. ‘Ik ben je intens dankbaar, Sabine.’ Hij keek naar de maan, die als een bleke lampion aan de hemel stond. Heel romantisch. Toen draaide hij zijn hoofd en boog zich naar haar toe. Er verscheen een liefdevolle glimlach op zijn gezicht.

Langzaam sloot ze haar ogen, wachtend. Zou hij haar kussen? Maar er gebeurde niets.

‘Kom, ik ga naar huis,’ hoorde Sabine hem zeggen. Ze slikte iets weg en deed haar ogen weer open. Men zei dat vrouwen onbegrijpelijke wezens waren, maar mannen waren helemaal niet te volgen, dacht ze teleurgesteld. Maar misschien haalde ze zich iets in het hoofd wat er niet was. Zij mocht dan wel verliefd zijn op hem, maar wie zei dat hij het ook was op haar? Kennelijk was dit zijn manier van doen.

De volgende dag reden ze over een brede tweebaansweg naar het noorden, naar Fort Zeelandia, dat aan de oevers van de Surinamerivier lag. Vreemd dat je in gedachten zo’n vreemde voorstelling van een plaats kon hebben, dacht Millo. Hij had altijd gedacht dat het fort op een berg ver buiten Paramaribo lag, maar dat bleek niet waar te zijn. Rechts naast het fort stond tussen twee roestige kanonnen het standbeeld van koningin Wilhelmina, dat heel vroeger op het Onafhankelijkheidsplein had gestaan. Ze liepen over een laantje langs een stel houten officiershuizen naar het fort. Binnen de muren van het vijfkantige fort waande Millo zich even in Nederland. De gebouwen en huizen zagen er typisch Hollands uit. Fort Zeelandia… De gebouwen oogden nu heel onschuldig, maar het bouwwerk droeg een beladen verleden met zich mee van opstand, revolutie en moorden. Nu was er het Surinaams Museum in gevestigd.

De geschiedenis van de slavernij was vooral verbeeld in een grote hoeveelheid foto’s die aan de muren hingen: van slavenboten, een slavenmarkt en grote plantages met groepen slaven. Wat een afschuwelijke geschiedenis, besefte Millo. En voor de zoveelste keer was hij verbijsterd over wat voor vreselijke dingen mensen elkaar konden aandoen. Er was een afdeling met oude geweren, kanonskogels en ander oorlogstuig. Gelukkig kwamen ze ook in vertrekken met vredelievender uitstallingen, waaronder een oude apotheek. Buitengewoon interessant, maar ook buitengewoon treurig, vond Millo na afloop van het bezoek. Eigenlijk was hij blij dat hij weer terug was in het drukke, vrolijke centrum van Paramaribo.

Toen ze tussen de mensen door wandelden naar een warenhuis, werd hij zich ervan bewust dat hij lang en blank was. Nooit had hij zich gerealiseerd wat het voor Sabine betekende om gekleurd te zijn in een omgeving waar de meerderheid van de mensen blank was.

Het werd een heel andere vakantie dan Sabine zich had voorgesteld. Er ging geen dag voorbij zonder Millo. Haar ouders begonnen langzamerhand tegen te sputteren: ‘We zien je bijna niet en we hebben nog maar nauwelijks een woord met elkaar gewisseld,’ zei haar moeder verontwaardigd. ‘Wanneer hebben we je nu alleen voor onszelf?’

Ze hadden gelijk, vond Sabine schuldbewust. Ze moest haar ouders en de anderen meer aandacht geven, want de drie weken waren zo voorbij. Daarom besloot ze een paar dagen voor haar familie te reserveren. Natuurlijk was het leuk om haar zussen en broer bij te kletsen en hun verhalen aan te horen over hun kinderen en wat die allemaal beleefden; natuurlijk was het gezellig om met haar moeder te winkelen en terloops een onschuldig bezoekje te brengen aan mams vriendinnen, die haar probeerden uit te horen over hoe het met de liefde stond. Alles was even leuk en goed, maar Sabine miste Millo: zijn voorkomendheid, zijn vleiende aandacht en zijn charmante complimentjes. Maar ook de diepe gesprekken en de problemen die hij tegenkwam in zijn werk. Niet alles was rozengeur en maneschijn in de tv-wereld.

Voorzichtig, heel voorzichtig begon ze te dromen over later. Hoe zou het verdergaan in Nederland, of was Suriname voor Millo alleen maar een luchtige vakantieperiode? Als ze daaraan dacht, werd ze misselijk. Dan hield ze zichzelf vliegensvlug voor dat Millo daarvoor te eerlijk en te fatsoenlijk was. Maar helemaal gerust was ze er niet op.

In de laatste week vlogen ze naar Kabalebo, een luxe vakantieparadijs in het Amazonegebied.

‘Kabalebo? Die man heeft daar toch wel aparte kamers gereserveerd?’ informeerde Sabines vader. Hij vond het helemaal niets dat zijn dochter naar dat afgelegen vakantieresort ging. Als dat maar goed ging.

‘Hè, pappie, waarom zeg je nu “die man”? Dat klinkt alsof Sabines vriendje niet te vertrouwen is,’ merkte Wonny pruilend op. Ze had al haar hoop op Millo gevestigd. Hij was de perfecte man voor Sabine: gevoelig, knap, beleefd en charmant. En natuurlijk was hij ook de perfecte schoonzoon, met wie ze echt voor den dag kon komen bij haar vriendinnen: een Hollandse presentator met een eigen televisieprogramma. In gedachten fantaseerde ze al over de bruiloft, die vanzelfsprekend in Paramaribo zou plaatsvinden.

‘Mam, hoe vaak moet ik nu nog zeggen dat Millo niet mijn vriendje is? We zijn vrienden, meer niet,’ zei Sabine kribbig. ‘En ja, pap, maak je geen zorgen, we hebben aparte hotelkamers.’

Ze zouden vier dagen in Kabalebo blijven. Er was ontzettend veel te doen.

Met een korjaal voeren ze door de binnenlanden en ze zagen de meest exotische dieren: apen, bontgekleurde papegaaien, tapirs en prachtige vlinders. Wandelen kon alleen onder begeleiding. Ze visten op meerval en anjumara, die ’s avonds door de restaurantkok van het resort klaargemaakt werden tijdens een barbecue. De laatste dag klommen ze met een groepje toeristen naar de top van Misty Mountain, een hoge berg tegenover het resort. De bergwandeling duurde bijna drie uur, maar het adembenemende uitzicht over het enorme oerwoud was het waarrd. Gelukkig was er niets te zien van de mist waarom de berg bekendstond.

Op de top stonden ze een flink eind bij de rest van de groep vandaan. Millo had zijn arm om Sabines schouder gelegd. Tot haar verbazing voelde dat heel gewoon aan, alsof het zo hoorde.

‘Zo moet het paradijs eruitzien,’ fluisterde Sabine terwijl ze dromerig naar het groene landschap keek. Dit was geluk, wist ze.

‘Sabine, als deze periode achter de rug is…’ zei Millo aarzelend. Hij maakte zijn zin niet af. ‘Zie je, ik had niet verwacht…’ Met zijn andere hand draaide hij haar gezicht naar zich toe. ‘Nou ja… O, wat is dat toch moeilijk,’ zei hij opeens driftig, en hij liet haar los.

Zo had Sabine hem nog nooit gezien: zo uit zijn evenwicht, bijna boos. Hij kwam altijd charmant, zelfbewust, kalm en vooral complimenteus over. Hij strooide met complimentjes en pakte iedereen in met zijn aardige opmerkingen. En nu? Ze begreep hem niet goed. Hij stond met zijn rug naar haar toe en keek uit over het tropische oerwoud. Wat wilde hij zeggen, en waarom had hij daar zo’n moeite mee, en wat bedoelde hij met: ‘Zie je, ik had niet verwacht…?’

Ineens bekeek ze hem met andere ogen. Had hij soms wél een relatie en had hij niet verwacht dat hij meer voor háár was gaan voelen dan verstandig was? Speelde hij dus toch een spelletje met haar? Wilde hij haar nu soms duidelijk maken dat hij gemerkt had dat ze verliefd op hem was geworden, maar dat ze niets van hem hoefde te verwachten? Geen wonder dat hij het moeilijk vond om haar dat te zeggen. Haar gedachten sloegen op hol. Had haar vader dus gelijk gehad met zijn wantrouwen?

‘Laat maar,’ zei ze, ineens koel. ‘Je hoeft helemaal niets te zeggen. Ik begrijp je zo wel.’

‘Je bedoelt… Dus jij niet? Ik dacht… Nou ja, laat dan maar,’ zei hij, en hij haalde zijn schouders op. ‘Vergissen is menselijk.’ Hij draaide zich om en liep weg.

Nu raakte Sabine pas echt in verwarring. Vergissen? Waarin had hij zich vergist?

‘Ik begrijp je niet. Wat bedoelde je nou? Wát vond je zo moeilijk om mij te vertellen?’ riep ze hem na.

‘Je zei toch dat je me begreep?’ Langzaam liep hij naar haar terug.

‘Ja, tenminste… Ik dacht dat je me wilde vertellen… nou ja… dat je…’ Ze schudde haar hoofd. ‘Nou, gewoon, dat je al een vriendin had en dat ik me vooral niets in mijn hoofd moest halen,’ sprak ze opeens boos. ‘Maar je hoeft niet bang te zijn, want dat doe ik ook niet.’

‘Je hebt er niets van begrepen, hè?’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik…’

‘Komen jullie? We kunnen niet langer blijven,’ riep de gids waarschuwend. ‘Hebben jullie die donkere wolkenband gezien?’ Hij wees in de richting van de oceaan. ‘Ik ben daar niet gerust op. Het betekent waarschijnlijk dat er regen op komst is. Daarom beginnen we nu meteen aan de afdaling. Voordat de paden glibberig worden en voordat het donker wordt, moeten we de berg af zijn, anders raken we in de problemen.’

Sabine liep snel voor Millo uit naar de groep. Voorlopig wilde ze niets meer met hem te maken hebben. Eerst moest ze met zichzelf in het reine komen. Hij was niet verliefd op haar, en natuurlijk wilde hij geen last van haar hebben als ze terug in Nederland waren. Nou, daarvoor hoefde hij niet bang te zijn. Zo gauw ze kon, keerde ze terug naar Paramaribo en dan wilde ze Millo nooit meer zien.

Het werd donkerder op het pad onder de bomen en de lucht trok dicht. De bewolking was razendsnel over het oerwoud getrokken en hing nu boven de berg. De eerste druppels vielen. Maar nog voordat die de grond hadden bereikt, barstte de regenbui al los. Sabine voelde zich doodellendig worden. Het glibberige pad waarop ze nauwelijks haar evenwicht kon bewaren, de regen die neergutste, haar kleren die aan haar lichaam begonnen te kleven. Ze kwam maar langzaam vooruit. Kon ze maar even rusten. Gelukkig werd het toen ze bij een klein rotsachtig plateau kwamen iets lichter, maar de groep liep door en was niet van plan te stoppen.

Plotseling greep iemand haar bij de arm. Het was Millo. Hij trok haar mee naar een plek onder een overhangende rots waar het nog droog was en sloeg toen zijn armen om haar heen. ‘Niet tegenstribbelen,’ zei hij beslist toen ze probeerde zich los te rukken. Sabine merkte dat haar pogingen ook geen zin hadden, want hij was veel te sterk voor haar.

Met zijn rug ving Millo de regen op die nog steeds als een gordijn neergutste. Hij boog zijn hoofd naar haar toe en keek haar intens aan. Wat wilde hij nu, vroeg ze zich af. Ze zag zijn mond ontzettend dichtbij. ‘Nou, durf me dan eens te kussen,’ daagde ze hem opeens uit. En voordat ze het besefte, drukte hij zijn mond met kracht op haar mond. De kus benam haar bijna de adem. Alles viel weg; er bestonden geen gedachten meer over mogelijke avontuurtjes van zijn kant, geen waarschuwingen meer van haar vader. Ze onderging alleen maar een zoen die van haar eindeloos mocht duren. Ze legde haar handen om zijn gezicht.

Even trok Millo zijn hoofd terug, maar toen hij in het halfdonker nog net de gretigheid op haar gezicht kon zien, drukte hij zijn lippen weer op haar mond en zwierf vervolgens verder over haar dichte ogen, haar wangen en weer terug naar haar mond.

‘Begrijp je nu wat ik bedoel?’ vroeg hij na een poosje hijgend.

Ze knikte. ‘Een beetje,’ antwoordde ze plagend.

‘Een beetje? Kennelijk was ik niet duidelijk genoeg.’ Opnieuw zoende hij haar met veel overtuiging. Toen hij zijn hoofd weer oprichtte, zuchtte ze voldaan.

‘Ik heb dit al zo vaak willen doen.’

‘Waarom deed je het dan niet? Na afloop van het feest bij ons thuis hoopte ik één moment dat je me zou gaan kussen. Dus niet.’

‘Ik durfde niet. Ik was bang dat je mij als een soort vakantieliefde zou beschouwen. Sabine, ik wil echt met je verder, dat heb je toch wel begrepen? Van mijn kant is het géén vakantieliefde.’ Hij keek haar ernstig aan.

‘Dat weet ik,’ zei Sabine. ‘Maar waarom vond je het daarnet zo moeilijk om me dat te vertellen?’

‘Je bent jong en knap en… Nou ja, ik was bang dat je nee zou zeggen, en dat zou ik vreselijk hebben gevonden.’

‘Rare!’ zei ze glimlachend, en ze kuste hem weer vol vuur. Intussen nam ze het zichzelf kwalijk dat ze hem zo gewantrouwd had. Maar dat kwam waarschijnlijk doordat ze elkaar nog niet goed kenden.

De regen hield op. De groep was al ver uit het zicht verdwenen.

‘We moeten voortmaken,’ zei Millo spijtig. ‘Ik zou hier wel uren met je willen staan, maar we hebben nog een lange, glibberige weg voor de boeg voordat we beneden zijn. En we willen toch niet door roofdieren verrast worden?’

‘Ach, die zijn banger voor ons dan wij voor hen,’ merkte Sabine luchtig op.

Ze hadden toch wel voor onrust gezorgd. Na ongeveer een kwartier afdalen zagen ze de groep, die ongerust op hen wachtte.

‘Waar bleven jullie? We dachten minstens dat er iets gebeurd was,’ zei de gids bezorgd, maar ook opgelucht.

‘We hebben eerst de ergste regen afgewacht,’ legde Millo uit. Maar hij en Sabine zagen er zo stralend gelukkig uit dat niemand hem geloofde. Er was vast iets anders gebeurd, was het algemene vermoeden.

Smerig, doornat en vermoeid, maar vooral intens gelukkig bereikten ze het hotel.

Wat zouden haar ouders wel niet zeggen, flitste het plotseling door Sabine heen. Ze verheugde zich nu al op hun reacties. Hoewel… Haar vader had het niet zo op blanke Hollanders, die hij nog steeds met onderdrukkers associeerde. Hij was nog altijd wrokkig.

Hoewel het af en toe regende, was de avond warm. Millo en Sabine zaten op een rotan tweezitsbank onder een speciale regenparasol op het grote terras van het hotel. Millo had zijn armen om Sabine heen geslagen.

‘Wanneer werd jij verliefd op mij?’ wilde hij weten.

‘O, ik denk meteen in het vliegtuig, toen je me wilde helpen met mijn handbagage. Toen ik je gezicht zag… Wauw.’

Hij begon te lachen. Wat was ze toch lekker eerlijk.

‘En jij?’ vroeg Sabine.

‘Eh…’ Millo deed alsof hij diep moest nadenken. ‘Tja…’

‘Weet je dat niet meer?’ vroeg ze verwonderd.

‘Jawel, lieverd, ik was ook meteen verliefd. Ik zag je worstelen met dat luikje van de kluis. Toen ik je gezicht zag, was ik verloren. Die grappige, mooie ogen, en dan die mond. Ik had je meteen wel willen zoenen toen ik die zag. Zoiets heb ik nog nooit meegemaakt.’

Ze lachte. ‘Heb je veel vriendinnen gehad?’

‘Nee. Ik heb zoveel mislukte relaties om me heen gezien dat ik me voorgenomen had om alleen te blijven. Natuurlijk ging ik wel uit en werd ik ook weleens verliefd, maar het ging nooit diep. Eén keer…’ Hij zweeg even en glimlachte. ‘Eén keer werd ik verliefd… maar ze was getrouwd. Dus dat ging niet door. Trouwens, dat voelde niet zoals het nu bij jou voelt. Jij bent precies wat ik wil en ook altijd diep in mijn hart gewild heb.’

‘Wat lief gezegd.’ Sabine slikte en voelde tranen in haar ogen komen.

‘Alleen maar eerlijk, mijn allerliefste,’ vond Millo. ‘Heb ik je al verteld hoe prachtig ik je vind?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Heb je een uurtje of wat? Dan begin ik maar.’ Hij begon in de meest bloemrijke taal Sabines uiterlijk te beschrijven. Haar bijzonder mooie, fluweelzachte ogen, haar donkere haar, dat zo diep glansde, en haar smetteloze diepbruine huid. ‘Net pure chocola. Ach, ik houd gewoon van je zoals je bent,’ besloot hij nuchter.

Kijk, daar hield ze van. Millo kon vol bewondering bijna overdreven uiting geven aan zijn gevoel, maar opeens heel nuchter en verstandig zijn. Bij hem kwam je telkens weer voor verrassingen te staan.

Het bezoek aan Kabalebo was voorbij; ze waren weer thuis bij de ouders van Sabine.

Sabine was wat zenuwachtig. Hoe moest ze haar ouders vertellen dat Millo van haar hield en met haar wilde trouwen? Millo zag het en nam het heft in handen.

‘Meneer Wijnschenk, ik wilde u iets vragen, namelijk de hand van uw dochter. Ik houd van haar en zij houdt van mij. We willen in de toekomst trouwen.’ Afwachtend keek Millo Sabines vader aan.

Virgil raakte van slag. Kreeg zijn vrouw dan toch gelijk? Wonny had bij hoog en bij laag volgehouden dat die Hollander van hun dochter hield, maar hij had haar niet geloofd. En nu… Overigens wel netjes dat hij eerst toestemming vroeg om met zijn dochter te trouwen. Dat had hij niet verwacht. Tegenwoordig vroegen jongeren geen toestemming meer, maar doken ze meteen met elkaar het bed in. Maar hij had zich dus vergist. Millo bleek een fatsoenlijke man.

‘Eh… ja,’ zei hij aarzelend. ‘Ja, da’s goed.’ De woorden kwamen er wat drullig uit.

Sabine, Millo en Wonny schoten in de lach.

‘Wat is er?’ vroeg Virgil, een beetje beledigd.

‘Nee, niks, papa. Maar je keek alleen zo verbaasd,’ zei Sabine snel.

Virgil mompelde iets onduidelijks.

‘Maar ik wist het!’ riep Wonny triomfantelijk uit. ‘Vanaf het moment dat jullie hier samen binnenkwamen, wist ik het: die horen bij elkaar. Ik ben zo blij!’ Ze omhelsde eerst haar dochter en toen Millo. ‘Welkom in de familie,’ zei ze hartelijk.

Morgen ging ze bij haar vriendinnen langs. Stiekem verheugde ze zich er nu al op. O, die gezichten, en natuurlijk hun jaloerse blikken. Tja, die lange, knappe, beroemde televisiepresentator werd toevallig háár schoonzoon. Wat een zegen dat Sabine gewacht had tot ze de ware jakob had gevonden, al werd het natuurlijk ook wel tijd… Wonny zuchtte van genoegen. Sabine moest zo snel mogelijk trouwen en niet te lang wachten met kinderen krijgen, want je kon het tikken van een biologische klok nu eenmaal niet tegenhouden. Maar eerst kwam natuurlijk de bruiloft. Het leek haar verstandig om daar nu niet meteen over te beginnen, maar als Millo vanavond weer vertrokken was, moest ze het er toch maar eens met haar dochter over hebben. Waar zou het huwelijk worden gehouden? Toch wel in Paramaribo?

Toen Millo en Sabine ’s avonds nog even de tuin in liepen voordat ze afscheid van elkaar namen, vroeg Wonny nieuwsgierig aan haar man: ‘Wat vind je van je aanstaande schoonzoon?’

‘Ik moet je gelijk geven: voor een Hollander valt hij me mee,’ antwoordde Virgil. ‘Geen spoor van arrogantie of betweterigheid. Alleen jammer dat hij blank is, maar dat kan hij ook niet helpen.’ Virgil Wijnschenk had zich er snel bij neergelegd dat zijn aanstaande schoonzoon een blanke Hollander was. De goede God had Millo spijtig genoeg een witte huid gegeven en daar moest de beste man het mee doen. Virgil moest wel wennen aan het idee dat de eventuele kinderen van Sabine en Millo er anders uit zouden zien dan de kleinkinderen die hij al had. Maar met een beetje goede wil waren de genen van zijn dochter dominant en zouden de kindjes toch een aardig kleurtje krijgen.

‘Het worden juist heel mooie kindjes,’ merkte Wonny trots op toen Virgil zijn ongerustheid uitsprak. De toekomst zag er zonnig uit.

De volgende morgen wuifde Wonny het aanstaande bruidspaar na, want zo noemde ze Sabine en Millo in gedachten. Jammer genoeg was het de laatste vakantiedag van hun dochter. Millo zou als zij weer naar Nederland was nog een paar weken blijven om zich verder te oriënteren op de aankoop van een vakantiehuisje. Volgens Wonny was dat echter helemaal niet nodig. In de toekomst konden ze toch makkelijk bij hen logeren?

‘En zolang je hier bent, kom je hier elke dag eten. Je wordt tenslotte familie,’ had ze uitdrukkelijk tegen Millo gezegd.

Virgil vond dat zijn vrouw overdreef. Millo mocht toch gaan en staan waar hij wilde? Wonny moest niet zo drammen.

Sabine en Millo wandelden samen voor de laatste keer over de Waterkant, de weg die langs de rivier liep. Millo had zijn arm om Sabine heen geslagen.

Het was druk op de rivieroever. Overal stonden eetkraampjes met allerlei soorten voedsel.

‘Ik wil eerst even naar de winkels,’ zei Millo.

‘Wil je soms inkopen doen?’ vroeg Sabine verbaasd. Millo was niet dol op winkelen, had ze gemerkt. De overdekte markt had hij voornamelijk leuk gevonden omdat het een echte warenmarkt was met kruiden, groenten, vlees en vis.

Millo knikte.

Eigenlijk kwam het Sabine wel goed uit, want ook zij moest nog het een en ander kopen voordat ze weer naar Nederland vertrok. Ze vond het leuk om een cadeautje voor Jan mee te nemen – iets kleins, iets speciaal Surinaams. Hij had het toch maar goedgevonden dat ze drie weken vakantie hield, terwijl ze nog geen jaar in dienst was. Niet iedere werkgever was zo royaal.

Ze reden naar een groot warenhuis waar van alles te koop was.

‘Ik ga even naar de afdeling Kalebassen,’ zei Sabine.

‘Kalebassen?’ Millo keek haar verbaasd aan.

‘Jawel, maar niet de gewone pompoenen. Je kunt er heel mooi vogelhuisjes, lampen en gewone siervoorwerpen van maken. Ik wil er een paar kopen als cadeautje voor vrienden in Nederland. Tot zo, en niet verdwalen,’ zei Sabine lachend, en ze kuste hem. Ze was best nieuwsgierig naar wat hij wilde kopen.

Ze liep naar de cadeauafdeling. Op een grote toonbank stonden prachtige kalebassen die bewerkt waren met brand-, schilder- en snijwerk. Sommige kalebassen waren versierd met kralen. Er waren allerlei voorwerpen van gemaakt: vogelhuisjes, grote hanglampen, kleine tafellampen, siervoorwerpen, rammelaars, lepels en schalen. Sabine keek haar ogen uit. De meeste dingen waren echte kunstvoorwerpen. Wat zou Jan mooi vinden, en Brenda? Zou Nelson het ook leuk vinden om een bewerkte kalebas cadeau te krijgen? Na lang wikken en wegen kocht ze er verschillende.

Toen ze afgerekend had, keek ze zoekend om zich heen. Waar was Millo? Nergens zag ze zijn lange gestalte boven het winkelende publiek uitsteken. Ze liep de trap op, maar ook daar was hij niet te zien. Daarom ging ze maar weer naar beneden.

‘Gossie, Cor, is dat niet de vrouw die naast ons zat in het vliegtuig?’ hoorde ze een stem achter zich. Sabine draaide zich om. Daar stonden Mien en Cor uit het vliegtuig.

‘Ja hoor, ik heb gelijk,’ zei de vrouw triomfantelijk. ‘Het vriendinnetje van Millo Hermsen, of ben je dat niet? Nee, hè? Ik kon me dat ook niet goed voorstellen: Millo met… Nou ja, laat maar.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Wat heb je daar?’ Ze trok Sabines papieren tas waarin de kalebassen waren verpakt iets open. ‘O, kalebassen – rommel uit de binnenlanden.’ Minachting klonk door in haar stem.

‘Mien, kom mee,’ zei de man streng. Hij greep zijn vrouw bij haar arm. ‘Trek je niets van haar aan. Ze is soms onuitstaanbaar,’ zei hij op gedempte toon tegen Sabine, die nog steeds geen woord kon uitbrengen. Verward en ontdaan keek ze het verdwijnende tweetal na. Zoveel onbeleefdheid en minachting had ze nog nooit meegemaakt. Wat had ze die vrouw misdaan dat ze zo lelijk tegen haar deed? En waar was Millo? Waarom was hij nu niet bij haar?

‘Hoi lieverd, hier ben ik weer,’ klonk Millo’s vrolijke stem achter haar. Hij droeg een tasje van dun wit karton met gouden opdruk.

‘Millo!’ Opgelucht sloeg Sabine haar armen om hem heen en ze drukte haar hoofd tegen zijn lichaam.

‘Hè, wat is dat nou? Wat is er gebeurd?’

‘Ik zag je niet meer,’ antwoordde ze, nog steeds ontdaan. ‘Toen kwam die afschuwelijke vrouw met haar opmerkingen…’

‘Welke vrouw?’ Millo begreep er niets van. Hij trok haar mee. ‘We gaan eerst iets drinken en dan vertel je me wat er gebeurd is.’

Ze hadden een restaurantje gevonden en zaten dicht bij een grote ventilator die boven hun hoofden rondjes draaide.

‘Vertel, waarvan was je zo van streek?’ wilde Millo weten.

Sabine vertelde wat haar was overkomen.

‘Zei dat mens dat echt? Wat bedoelde ze met dat ik niet met jou…?’ Hij maakte zijn zin niet af en schudde vol onbegrip zijn hoofd.

‘Ik ben niet blank. Ik heb nu eenmaal een kleurtje. Sommige mensen kijken daar nog steeds op neer.’

‘Nee… echt? En je hebt zo’n prachtige goudbruine huid! Daar zou iedere vrouw toch jaloers op worden? Wat een achterlijk mens. Maar van de mening van zo’n stomme vrouw trek jij je toch niets aan, mijn allermooiste, mijn allerliefste?’

Er trok een schaduw van een glimlach over Sabines gezicht toen ze zijn lieve en enthousiaste complimentjes hoorde, maar ze kon wel merken dat Millo nog nooit gediscrimineerd was. Hij wist niet hoe het voelde om neerbuigend of minachtend behandeld te worden.

‘Maar dit is vast een uitzondering. Daar heb je normaal toch geen last van?’

‘Was dat maar waar,’ antwoordde ze.

Ongelovig keek Millo haar aan.

Dan moest ze hem nu maar vertellen over Johnny ten Hope en de aanval van de onbekende mannen op die ijskoude winteravond. Zonder enige emotie, alsof het over een verhaal van een vreemde ging, vertelde ze wat haar een paar maanden geleden was overkomen op het Blauwe Zand.

Toen ze zweeg, zei Millo, terwijl er tranen in zijn ogen stonden: ‘Wat vreselijk. Dat wist ik niet. Wat een tuig. Je hebt toch wel aangifte gedaan bij de politie?’

‘Nee, want ik kon geen beschrijving geven van de daders. Daarom was ik zo blij dat Jan, mijn werkgever, me de etage boven zijn winkel aanbood. Ik hoef nu gelukkig niet meer bang te zijn.’

‘Vanaf vandaag zal ik je beschermen,’ beloofde hij. ‘En als ik die vrouw uit het vliegtuig ooit nog eens tegenkom…’ Zijn stem klonk beslist wraakzuchtig. ‘Maar we mogen onze dag niet laten bederven door dat afschuwelijke mens. Ik heb iets voor je gekocht.’ Hij haalde een pakje uit de zak van zijn jasje. ‘Als we later trouwen, krijg je nog een andere.’

Voorzichtig wikkelde ze het papier van het blauwfluwelen doosje en opende het deksel. Het was een gouden ring, die uit twee dunne in elkaar gedraaide ringen bestond. Op de plek waar ze elkaar kruisten was een briljantje aangebracht.

Sabines ogen werden groot. ‘Wat prachtig!’ fluisterde ze.

Millo nam de ring van haar over en schoof hem aan haar ringvinger. ‘Zo kun je altijd aan me denken,’ glimlachte hij, en hij gaf een kus op haar hand.

Alle narigheid was in een ommezien verdwenen. Er bestond voor Sabine nu alleen nog maar geluk.

‘Ik heb nog iets voor je. Zodra ik het zag, wist ik meteen dat dit voor jou bestemd was.’ Millo overhandigde haar het chique tasje.

Er zat een pakje in dat omwikkeld was met wit vloeipapier. Toen Sabine het eraf trok, kwam er een sjaal tevoorschijn van ragfijne witte voile, bedrukt met rode, roze en oranje motieven.

‘Dit had je echt niet hoeven doen,’ zei ze schor. ‘Ik heb toch al een ring gekregen?’

‘Maar vind je deze sjaal mooi?’

‘Natuurlijk. Hij is… Hij is super.’ Voorzichtig drapeerde ze de sjaal om haar hals. Hij voelde licht en luchtig.

Ze sloeg haar armen om Millo’s nek en kuste hem. ‘Ik weet niet hoe ik je moet bedanken.’

‘Ik ben al tevreden als je met me wilt trouwen,’ zei hij.

‘Ik doe niets liever.’ Met een stralend gezicht keek ze hem aan.

‘Je moet echt nog één ding zien,’ zei Sabine toen ze het restaurant verlieten.

‘En dat is?’

‘De kathedraal. Iedereen die in Paramaribo op bezoek is geweest moet de Sint-Petrus-en-Sint-Paulus-kathedraal gezien hebben. Ik denk dat het de mooiste kerk is van heel Zuid-Amerika.’ Er klonk onverholen trots door in Sabines stem.

Ze reden ernaartoe. De kathedraal was een houten gebouw met twee torens dat in de kleuren geel en blauwgrijs was geschilderd. Boven de ingang bevond zich een groot roosvenster.

Gelukkig bleek de kerk open. Langzaam liepen ze naar binnen, waar een lichte houtgeur hing.

Millo keek bewonderend en ook ietwat overweldigd om zich heen. ‘Wat schitterend,’ mompelde hij. Hij werd vooral getroffen door de lichtheid van de kerk. Overal waren roosvensters en ramen aangebracht. De zoldering bestond uit verschillende houten koepels, maar ook de wanden en de rest van het interieur waren gemaakt van onbeschilderd cederhout, met uitzondering van de lichtbruine plavuizenvloer. Door de ijle houtconstructie straalde de kerk iets verhevens uit.

‘Vind je het gek als ik zeg dat ik hier wil trouwen?’ vroeg Sabine verlegen.

‘Nee, dat vind ik niet gek, maar we moeten er wel goed over nadenken. Er moet dan namelijk heel veel geregeld worden,’ antwoordde Millo.

Het was zover: Sabine moest afscheid nemen.

Haar tassen en koffer waren in de auto gezet. Millo zou haar naar het vliegveld brengen.

‘Nou, liefje, tot gauw,’ zei haar moeder met tranen in haar ogen. Ze omhelsde haar dochter. ‘En niet zo’n lange tijd meer wachten, hoor. Doe vooral de groeten aan je oom.’

Haar vader zei niets, maar drukte haar alleen stevig tegen zich aan. Hij kuchte en zuchtte wat.

Gek, vroeger vond ze het altijd heerlijk om weer naar Nederland te gaan, naar haar eigen plek, maar nu… Dat kwam natuurlijk ook doordat Millo achterbleef. Wat zou ze hem missen. Ze moesten elke avond maar met elkaar skypen of mailen.

Nagestaard door de ouders van Sabine reden ze weg.

Op het vliegveld Zanderij checkte Sabine in en gaf haar bagage af. Ze sloeg haar armen om Millo heen. ‘Rijd meteen maar weg. Ik kan niet goed tegen afscheid nemen,’ zei ze op smekende toon.

‘Wil je echt niet dat ik hier blijf?’

Ze schudde haar hoofd. ‘Ga nu maar. Je hebt er niets aan. Ik moet straks door de controle en dat duurt heel lang.’ Ze kuste hem. Toen pakte ze haar tas en liep weg naar de douane. Nog één keer draaide ze zich om, wuifde en verdween toen.

Millo ging naar buiten en zocht een plek vanwaar hij het vliegtuig kon zien vertrekken. Daar wachtte hij net zo lang tot het de lucht in ging. Hij bleef kijken tot de Boeing nog maar een stipje was, waarna hij terugliep naar de auto. Met een treurig gevoel stapte hij in en reed weg.