12

Sabine liep door de slurf naar de ingang van het vliegtuig, waar ze welkom werd geheten door een stewardess. Ze groette en liep toen door op zoek naar haar plaats. Gelukkig was het een plek bij het raam. Sabine hield niet van stoelen langs het middenpad; als ze daar zat, kreeg ze altijd een opgesloten gevoel. Nu kon ze tenminste ook naar buiten kijken als het niet klikte met degene naast haar. Sabine ging op haar tenen staan en opende een luik van het bagagerek. Ze probeerde haar tas erin te zetten, wat niet goed lukte, omdat ze net een beetje te klein was.

‘Zal ik even helpen?’ vroeg een diepe mannenstem behulpzaam naast haar.

Sabine keek op naar de lange man die opeens naast haar stond. Hij had een vriendelijk gezicht, met warmbruine ogen en lichtbruin haar dat in krullen over zijn voorhoofd viel. Rustig nam hij de tas uit haar handen en duwde hem in de bagagekluis.

‘Dank je wel,’ zei Sabine een beetje verlegen. Wat had die man een aardig gezicht, met zijn gevoelige mond en prachtige ogen. Een gezicht om voorlopig niet meer te vergeten. En dan zijn stem… Sabine zuchtte diep. Echt een man om van weg te dromen. Nee, ophouden, ze moest niet zo hysterisch doen. Ze was geen twintiger meer, maar een zelfstandige vrouw van tweeëndertig.

‘Waar zit je?’ vroeg de man.

Sabine wees naar de stoel bij het raam.

‘Zou je het leuk vinden als ik naast je kom zitten?’ vroeg hij.

‘Jawel, maar de plaatsten zijn toch allemaal gereserveerd?’

‘Er valt vast nog wel iets te regelen,’ zei de man, en hij liep weg.

Het werd drukker. Sabine wachtte nog even tot de man terugkwam, maar ze ging ten slotte toch maar zitten. Ze vond het raar om in het gangpad te blijven staan. Er kwamen zoveel mensen langs die op zoek waren naar hun plaatsen.

Intussen hield een al wat ouder echtpaar stil bij de rij stoelen van Sabine.

‘Hier zijn onze plaatsen, Cor,’ zei de vrouw, wijzend op de lege plaatsen. ‘Jammer dat ik niet naast het raam kan zitten.’ Er verscheen een verongelijkte trek op haar gezicht.

‘Maar misschien wil die mevrouw haar plaatsje wel afstaan,’ stelde de man voor. ‘Toch?’

Sabine schudde haar hoofd en bleef zitten waar ze zat. Dat mens was vast te veel verwend in haar leven, vermoedde ze, en zeker weten dat ze vaak haar zin kreeg. Sabine kende dat type wel.

‘Ga jij dan maar naast haar, Cor,’ beval de vrouw. ‘Ik ga wel aan het gangpad zitten. Dan heb ik tenminste geen last van anderen.’

Sloeg dat ‘anderen’ op haar, vroeg Sabine zich verbaasd af. Wat een ongemanierde vrouw.

Na ongeveer een kwartier kwam de lange man met het aardige gezicht weer terug. ‘Geregeld. Naast mij is een plaats vrij, en nog bij het raam ook,’ zei hij triomfantelijk tegen Sabine. ‘Wacht, ik pak je tas wel even.’ Hij opende de bagagekluis en haalde haar tas er weer uit.

Opgelucht stond Sabine op en wrong zich voor de mensen langs naar het gangpad. Gelukkig, van dit onaardige stel was ze af. Wat geweldig dat ze die man op precies het goede moment ontmoet had.

De vrouw keek Sabines begeleider aan en haar mond viel verbaasd open. Ze ging wat meer rechtop zitten. ‘Dat is…’ Ze knikte opgetogen naar de man die met Sabine wegliep. ‘Zag je dat, Cor? Dat was Millo Hermsen, je weet wel, van de televisie. Ik moet straks absoluut kennis met hem maken,’ zei ze op halfluide toon.

‘Zou ik niet doen, Mien,’ antwoordde haar man kordaat. ‘Je was niet bepaald aardig tegen zijn vriendin.’

‘En terecht! Dat vrouwtje had toch wel met mij van stoel kunnen ruilen?’

‘Maar dat wilde ze nu eenmaal niet, en die Millo is vast met vakantie. Die moet je niet lastigvallen. Dat vinden BN’ers nou eenmaal niet leuk.’

‘Ik ga nu nog niet naar hem toe, maar als we het vliegtuig uit gaan…’ Mien knikte vastbesloten. Deze kans om haar held te ontmoeten deed zich maar één keer in haar leven voor en die liet ze zich dus niet ontglippen. Cor kon praten wat hij wilde.

Toen Sabine haar plaats naast het raam had ingenomen en de man haar bagage had opgeborgen, ging hij zitten, stak zijn hand uit en zei met een warme glimlach: ‘Laat ik me eerst maar eens voorstellen: Millo Hermsen.’

Verbeeldde ze het zich, of keek hij haar werkelijk verwachtingsvol aan? Moest ze hem kennen, en waarvan dan? ‘Sabine Wijnschenk,’ zei ze.

Millo nam aandachtig zijn medepassagier op. Hoewel ze uiterlijk niets op elkaar leken, had deze jonge vrouw iets wat hem deed denken aan Lucie van den Homburg. Misschien kwam het door de argeloosheid, de onschuld die ze allebei uitstraalden. Goed van vertrouwen, tot het tegendeel bleek. Hij werd daar altijd door geraakt. Lucie… Zijn gedachten dwaalden even af. Vanaf de eerste keer dat hij haar ontmoette in de sfeervolle bonbonwinkel was hij een beetje verliefd op haar geworden. Hij wist ook dat hij daar niets mee kon beginnen, want Lucie was door en door trouw. Die zou haar man Jan nooit verlaten voor hém. Hij draaide zijn hoofd naar Sabine. Ze had vast Chinese voorouders: die grappige, ietwat schuinstaande ogen… En ze was knap, heel knap. ‘Heb je vakantie gehouden in Nederland en keer je weer terug naar huis of is het juist omgekeerd?’ vroeg hij.

‘Omgekeerd,’ antwoordde Sabine. ‘Ik woon in Nederland en heb mijn ouders in Suriname al heel lang niet gezien. En jij? Moet jij er voor je werk naartoe of houd je vakantie in Suriname?’

‘Vakantie. Dat is te zeggen… Ik wil eens rondkijken of ik daar een vakantiehuisje kan kopen.’

Sabine fronste haar wenkbrauwen. ‘In een vakantieresort?’

‘Dat weet ik nog niet.’

‘Dat zou ik maar wel doen. In een resort worden de huisjes bewaakt. Als je zomaar ergens een huisje koopt alleen voor de vakantie, zijn je spullen echt niet veilig. Die worden onmiddellijk weggeroofd.’

‘Dus net als in Frankrijk,’ concludeerde Millo. ‘Ik had daar een huisje, maar elk jaar werd er weer ingebroken. Ik kreeg er ontzettend genoeg van. Daar komt ook nog bij dat er, sinds het klimaat verandert, veel vaker overstromingen voorkomen dan vroeger. Daarom heb ik het huis maar verkocht en nu ben ik op zoek naar iets anders. Suriname trok me wel aan. Tropische regenwouden, witte stranden en doorschijnend, helderblauw water…’

‘Stranden?’ Sabine keek hem verbaasd aan. ‘Suriname heeft helemaal geen witte stranden. Wie heeft je dat wijsgemaakt? Ja, White Beach, maar dat is een aangelegd strand aan de Surinamerivier bij Domburg. Ik denk dat je in het verkeerde vliegtuig zit.’

‘Verkeerde vliegtuig?’

‘Ja, voor witte stranden en helderblauw water moet je op de Antillen zijn.’

Millo schoot in de lach. ‘Je brengt me op een idee. Maar ik ga eerst Suriname bekijken. Door de verhalen van een vriend ben ik er heel nieuwsgierig naar geworden. Mag ik vragen wat voor werk je doet?’

‘Ik werk in de winkel Food and Fruit in de P.C. Hooftstraat,’ zei ze, toch wel een beetje trots.

‘En wat moet ik me bij Food and Fruit voorstellen? Een groentezaak?’

‘Ook, maar er worden voornamelijk kant-en-klaarmaaltijden besteld en verkocht.’

‘En wie bereidt die maaltijden – jij?’

‘Ja. Ik vind het heel leuk werk. Wat doe jij voor de kost?’

‘Ik ben producer en presentator van een televisieprogramma. Misschien dat je het weleens gezien hebt: Nachtgedichten.

O, dus daarom had hij haar zo verwachtingsvol aangekeken, begreep Sabine nu. Hij had zeker verwacht dat zij ook naar zijn programma keek.

‘Hoe laat wordt dat uitgezonden?’ vroeg ze, enigszins onder de indruk. Het woord ‘televisie’ had nu eenmaal een magische klank.

‘Vanaf één uur ’s nachts.’

‘Dan lig ik allang in bed. Maar zo gauw ik weer thuis ben, ga ik beslist kijken,’ nam ze zich voor.

‘Food and Fruit… Waar heb ik die naam eerder gehoord?’ vroeg Millo zich hardop af. ‘Hij komt me zo bekend voor. Wie is de eigenaar?’

‘Jan van den Homburg.’

‘Natuurlijk, de man van Lucie! Zij vertelde me verleden jaar dat haar man een groentezaak had opgezet in de P.C. Hooft. Wat is de wereld toch klein.’

‘Dus je kent Lucie goed?’ vroeg Sabine.

‘We zijn al jaren bevriend met elkaar. Ik ontmoette Lucie voor het eerst toen ik bonbons kocht bij haar in de winkel. Die was toen nog maar pas geopend. Vanaf dat moment dateert onze vriendschap.’

‘Ik ken haar een beetje vanwege Jan. Ze lijkt me erg aardig.’

‘Ze is ook een schat,’ zei Millo warm. ‘En daarbij door en door betrouwbaar.’

Er viel even een stilte.

Plotseling klonk de stem van de piloot door de cabine: ‘Dames en heren, ladies and gentlemen, meine Damen und Herren…’

‘We gaan,’ zei Millo vrolijk, en hij keek Sabine aan. ‘Hé, je bent toch niet bang?’ vroeg hij toen hij haar angstige gezicht zag.

‘Ik houd niet van opstijgen en landen,’ antwoordde ze een beetje beverig.

Hij pakte haar hand. ‘Niet bang zijn, er gebeurt niets. Houd mijn hand maar stevig vast.’

Zijn handdruk voelde sterk, veilig en warm.

De motoren dreunden en de geluiden zwollen aan. Heel langzaam begon het vliegtuig over de startbaan te taxiën; het maakte snelheid en even later kwam het los van de grond. Het opstijgen verliep snel en probleemloos, en algauw kwam de stem van de stewardess dat de veiligheidsgordels niet meer nodig waren.

Sabine zuchtte opgelucht.

Over negen uur zouden ze in Paramaribo zijn.

Sabine keek naar Millo. Hij had zijn ogen gesloten en zat met zijn hoofd achterover tegen de hoofdsteun van zijn stoel. Een mooi profiel, vond ze, dat hoge voorhoofd, die mooie neus en die stevige kin… Plotseling draaide hij zijn hoofd opzij, opende zijn ogen en keek haar glimlachend aan. Ze schrok ervan. Haas­tig keek ze uit het raampje. Daar viel niet zo heel veel te zien: alleen maar een uitgestrekte blauwgroene watervlakte.

‘Interessant, hè?’ klonk Millo’s stem geamuseerd naast haar.

Ze kleurde, maar draaide toch weer haar hoofd naar hem toe. Dat was het voordeel van een getinte huid: mensen hadden het niet snel door als ze bloosde.

Het werd een gezellige reis en de tijd vloog voorbij. Millo was een goede verteller. Sabine kon eindeloos naar die beheerste, mooie en gevoelige stem luisteren.

‘Hoe laat komen we aan in Paramaribo?’ wilde Millo weten.

‘Vanmiddag om vijf uur Surinaamse tijd. Als je net in Suriname bent, heb je wel last van een jetlag, want het is daar vijf uur vroeger. Dat is even wennen,’ antwoordde Sabine. Ze keek uit het raam of de eerste bossen van Suriname al te zien waren. Een diepe vreugde kwam over haar toen het water van de oceaan overging in de tropische bomengordel. Nog even, dan waren ze in Paramaribo. Ze ging naar het toilet, waar ze haar panty en enkellaarsjes uittrok en haar warme kleding verwisselde voor een luchtig jurkje. Straks zou de warmte van Suriname als een deken over haar heen vallen.

Precies om vijf uur landde het toestel veilig op vliegveld Zanderij.

Weer thuis, dacht Sabine opgelucht. Ze stond op om naar de uitgang te gaan, toen ze opeens het geluid van haar smartphone hoorde. Nu al, dacht ze verbaasd. Ze pakte de smartphone en tikte op het scherm.

Het bleek een sms’je van haar moeder: Lieverd, welkom in Suriname. Helaas wil de auto van papa niet starten. Hij denkt dat het de accu is. Neem maar een taxi, maar laat je niet afzetten. Wij betalen wel.

Wat een tegenvaller. Sabine was niet goed in afdingen en betaalde altijd te veel.

‘Narigheid?’ vroeg Millo toen hij haar bedrukte gezicht zag.

‘Ach, mijn vader zou me ophalen met de auto, maar dat ding wil niet starten.’

‘Maar dan kun je toch met mij meerijden?’ stelde hij voor. ‘Ik word toch gehaald door een taxi van het hotel.’

‘Kan dat zomaar?’

‘Natuurlijk. Ik regel wel wat. Maak je maar geen zorgen.’

In de deuropening van het vliegtuig bleef Sabine even staan. Het was bewolkt weer. De warmte omhulde haar als een omhelzing. Diep ademde ze de lucht in en ze deed haar ogen dicht. Dit was de geur van Suriname. Ze kon er niet genoeg van krijgen.

Ze liepen de vliegtuigtrap af over het plein naar de ontvangsthal van het vliegveld.

‘Millo! Millo Hermsen!’ klonk het plotseling achter hen.

Millo keek om.

Met driftige passen kwam er iemand aanlopen. Het was de vrouw die niet in de stoel naast Sabine had willen zitten. Toen ze bij Millo aankwam, greep ze hem bij de arm.

‘Ik herkende je meteen, Millo. Ik heet Mien. Daar ergens loopt mijn man.’ Ze wees achteloos naar achter. ‘Wat ontzettend leuk dat jij ook in Suriname bent. We zouden graag een keer met je willen afspreken. Ik ben een echte fan van je. O, die mooie stem van je, en je zegt altijd van die lieve, gevoelige dingen. Kijk, ik heb het adres al opgeschreven, met ons telefoonnummer. We zitten in Hotel Royal Torarica, mooi en heel duur, maar dan heb je ook wat. Kom langs, en als je vriendin eventueel ook mee wil komen,’ – ze keek Sabine liefjes aan – ‘dan kan dat natuurlijk ook. Even van tevoren een belletje… Ik verheug me er nu al op.’

Verbaasd en ook ietwat gegeneerd keek Sabine toe. Was die vrouw niet goed snik? Dat deed je toch niet? En dat ze haar meteen ook uitnodigde… Dat was om te schateren.

Millo glimlachte. ‘Lieve mevrouw, wat aardig. Ik zal het briefje goed bewaren en als ik tijd heb…’

‘Natuurlijk heb je tijd, mallerd. Je hebt toch vakantie?’ zei de vrouw terwijl ze met opgeheven vinger quasibestraffend voor Millo’s gezicht zwaaide.

‘We zullen zien.’ Millo bleef kalm en de glimlach verdween niet van zijn gezicht.

Waar haalde hij het geduld vandaan, vroeg Sabine zich af. Wat een beheersing. Zij had die vrouw allang een duw verkocht.

Mien knikte stralend en liep terug naar haar man. ‘Voor mekaar, Cor, hij komt,’ riep ze triomfantelijk. Voor het gemak vergat ze maar even Sabine.

Millo begon breed te lachen. ‘Wat kijk je?’ vroeg hij vervolgens aan Sabine.

‘Dat je het geduld had om naar dat mens te luisteren. Dat zou ik echt niet kunnen. Overkomt je dit vaak?’

Hij knikte en haalde zijn schouders op. ‘Ik laat ze gewoon uitpraten en dan gaan ze vanzelf wel weg. Je kunt die mensen, vooral als ze fan zijn, niet zomaar van je afstoten.’

‘Maar ga je ook echt naar die mensen toe?’

‘Nee, maar dat zeg ik niet. Ik kom ze toch niet meer tegen. Vooral deze dame wil ik niet meer zien. Kom, we gaan onze bagage ophalen.’

Het duurde vrij lang eer ze hun tassen en koffers van de bagageband konden halen.

‘Op naar de taxi,’ zei Millo.

Als ze nu maar mee mocht, dacht Sabine een beetje benauwd, anders moest ze alsnog zelf een taxi nemen. Ze zag Millo druk praten met de chauffeur van de hoteltaxi. Hij knikte, lachte en stopte de man wat toe. Daarna liep hij naar Sabine. ‘Als je je adres geeft, zetten we je voor de deur af.’

‘Moet ik niets betalen?’

‘Nee.’

‘Maar ik zag dat je hem iets gaf,’ hield Sabine vol.

‘Ja, een fooi, die hij anders ook van me gekregen had. Kom.’

Gehoorzaam volgde ze Millo naar de luxe taxi. Hij was van Krasnapolsky, een van de duurste hotels van Paramaribo, zag ze.

Ze reden door het vlakke landschap. Eigenlijk had Millo een meer heuvelachtig gebied verwacht, met exotische plantengroei en tropische bomen, maar dat viel tegen. Langs de asfaltweg stonden huizen met vrolijk gekleurde daken en kleine tuinen. Kindjes in zwembroekjes zwaaiden. Sabine wuifde vrolijk terug. Ze reden langs uitgestrekte plantages met enorme huizen die soms een vervallen indruk gaven.

Na drie kwartier rijden kwam Paramaribo in zicht. De meestal witgeschilderde houten huizen met rode bakstenen onderbouw waren hier groter, met uitgebouwde veranda’s, lange trappen en hoge palmbomen afgewisseld met papaja’s. Ze lagen aan brede, schaduwrijke lanen met mahoniebomen. Millo genoot.

‘Sabine, ik wil je iets vragen,’ zei hij opeens aarzelend.

Sabine keek hem afwachtend aan.

‘Eerlijk zeggen als je er geen zin in hebt, maar zou je het leuk vinden om mij Suriname te laten zien? Natuurlijk niet heel Suriname, maar de omgeving van Paramaribo, en misschien weet je wat toeristische attracties die ik echt gezien moet hebben.’

Sabine knikte verheugd. Ze was ontzettend blij met deze vraag. Het idee dat er zomaar een einde aan hun kennismaking zou komen, had ze vreselijk gevonden. Het leek wel of ze deze man al jaren kende. Zou hij hetzelfde van haar vinden?

‘Hier is mijn kaartje met mijn mobiele nummer. Als ik dat van jou krijg…’

Sabine schreef haar naam, adres en haar mobiele nummer op een papiertje, dat ze uit haar tas had gehaald, en gaf het hem.

De taxi reed dwars door Paramaribo naar een wijk die dicht bij de rivier lag. Hij draaide een doodlopende straat in en stopte voor een groot, laag, witgeschilderd houten huis met een lange overdekte veranda dat op een soort heuveltje lag. Voor het huis lag een groot grasveld. Potten met bloemen en planten stonden naast het pad dat naar de voordeur liep. Achter het huis verhieven zich hoge palmbomen.

‘We zijn er,’ zei de chauffeur.

‘Ik bel je morgen,’ beloofde Millo Sabine.

De deur ging open en haar moeder kwam naar buiten. Intussen haalde de chauffeur haar tassen en koffer uit de achterbak van de auto. Toen knikte hij en stapte weer in de taxi. Even later reed hij langzaam door. Aan het einde van de weg draaide hij en reed terug naar de hoofdweg. Sabine wuifde. Toen draaide ze zich om naar haar moeder, die haar innig omhelsde, terwijl er een paar tranen van geluk over haar wangen rolden. ‘Wat ben ik blij dat je er eindelijk bent, liefje.’ Ze hield haar dochter een eindje van zich af. ‘Je ziet er gelukkig uit. Heel anders dan de vorige keer. Kom binnen en vertel.’

Even keek ze snel over Sabines schouder de langzaam wegrijdende auto na. ‘Dat leek wel een taxi van Hotel Krasnapolsky,’ merkte ze verbaasd op.

‘Dat is ook zo. Ik mocht met iemand meerijden.’

Er verscheen een nieuwsgierige trek op haar moeders gezicht. ‘Och, wat aardig. Wie was dat dan? Ken ik hem?’

‘Wie zegt dat het een hém is?’ vroeg Sabine.

‘Is dat dan niet zo?’ vroeg haar moeder slim.

‘Ja, het was een man, maar haal je nou niet meteen iets in je hoofd,’ merkte Sabine een beetje korzelig op. Haar moeder was kampioen koppelen.

In de kamer was het heerlijk koel. Een zacht windje trok door de ruimte.

Sabine liet zich op de grote bank vallen. Pas nu merkte ze hoe moe ze was. Het liefst ging ze naar bed, maar dat ging natuurlijk niet, want het was pas zes uur.

De avond was gevallen. Ze zaten met z’n drieën op het terras achter het huis: Sabine en haar ouders. Een paar lantaarns verlichtten het terras dat trapsgewijs naar de rivier afdaalde. In de verte klonk het geluid van het zacht stromende water van de Surinamerivier dat tussen de bomen en struiken door glinsterde. Het was eb. Straks, als het vloed werd, stroomde het water van de oceaan de rivier in en kwam het langzaam dichterbij. Ooit was het tot de laagste trede van de terrastrap gestegen, wat Sabine een beklemd en onveilig gevoel had bezorgd. Tot hoe ver zou het water komen als het stormde en het tegelijk springtij was?

‘Ik heb je zussen en je broer met de kleinkinderen met opzet niet uitgenodigd voor vanavond, want ik dacht dat je wel moe zou zijn na die reis. En het verschil in tijd valt ook niet mee,’ verbrak haar moeder de stilte. ‘Ze komen morgenavond en ze willen ook nog een speciale feestavond voor je organiseren. Het zijn toch zulke lieverds. Nou, hoe gaat het met je baan? Papa en ik willen alles horen. Hoe is je baas? Komen er veel bekende of beroemde mensen in de winkel? En wat geweldig dat je ook nog eens voor zo weinig huur in die dure straat mag wonen. Je baas heeft het maar goed met je voor. Papa en ik vonden het huis waar je eerder woonde ook helemaal niets. Het is dat Nelson er woonde; dat gaf ons een veilig gevoel, maar voor de rest… Pfft.’ Wonny, Sabines moeder, trok afkeurend haar neus op.

‘Laat haar nou eens haar verhaal doen, ma,’ zei Virgil Wijnschenk, de vader van Sabine. ‘Hoe zit het eigenlijk met de liefde?’ vroeg hij vervolgens. ‘Het wordt tijd dat je een man kiest, meisje. De klok tikt en tikt en tikt.’ Hij keek zijn dochter quasidreigend aan. ‘Straks is het te laat en blijf je over. Dat wil je toch niet? De uiteindelijke bestemming van de vrouw…’

‘Pap!’ riep Sabine uit. ‘Houd op met die onzin. Ik weet zelf heus wel wat ik wil. Daar heb ik jouw raad niet voor nodig. Ik heb nu de baan die ik altijd al wilde hebben. Jan, mijn werkgever, laat me helemaal de vrije keus bij wat ik kook. Ik bespreek het natuurlijk altijd wel met hem. En ik woon geweldig. Al mijn vriendinnen zijn jaloers op me.’

‘Ja, dat zal wel,’ merkte haar vader schamper op. Volgens hem hadden vrouwen maar één ideaal: trouwen en kinderen krijgen. Daar waren ze toch voor gemaakt?

Sabine vertelde over Jan en Lucie, over de winkel en de klanten, over de dure winkelstraat en haar etage die helemaal gerenoveerd was. ‘Ik heb nog nooit zo luxe gewoond. En jullie zouden het appartement van Nelson eens moeten zien… Prachtig, en helemaal in stijl verbouwd.’

‘Oóm Nelson,’ verbeterde haar vader haar.

‘Wat ben je toch vreselijk ouderwets, papa. Natuurlijk noem ik hem oom, omdat we dat nu eenmaal gewend zijn, maar in Holland…’

‘… daar doen ze alles anders, maar niet beter,’ onderbrak haar vader haar. ‘Je hoort respect te hebben voor je familie, vergeet dat niet.’

Sabine keek haar moeder aan en haalde haar schouders op. Plotseling werd ze overvallen door vermoeidheid. ‘Ik houd mijn ogen niet meer open, ik ga naar bed,’ zei ze gapend.

‘Ga maar gauw, liefje. Ik kom straks nog even bij je,’ zei haar moeder met een knikje.

Dat hoefde eigenlijk niet van Sabine. Het liefst nam ze een douche en dook ze daarna onmiddellijk haar bed in. Maar ze kende haar moeder; die wilde weten met wie haar dochter in de taxi had gezeten.

Sabine lag in bed met alleen een laken over zich heen. Ze had de klamboe nog niet dichtgetrokken en wachtte op haar moeder. Het zachte licht van de maan viel in een brede baan over de donkere houten vloer met het witkatoenen kleed. Ze was weer thuis. Toch miste ze Amsterdam, haar gezellige slaapkamer met de kleurige sprei en de witlinnen gordijnen.

‘Hallo lieverd, je slaapt toch nog niet?’ Fluisterend kwam haar moeder binnen.

‘Nee. Ik wachtte op je.’

Haar moeder ging naast haar op het bed zitten.

‘En jij wilt weten bij wie ik in de taxi zat,’ merkte Sabine plompverloren op.

‘Hè? Hoe weet jij dat?’

‘Ach mam, ik ken je toch? Ik zat met Millo Hermsen in de auto, een man die ik toevallig in het vliegtuig heb ontmoet.’ Sabine vertelde wie Millo was en wat hij voor werk deed.

Haar moeder klapte verheugd in haar kleine handen. ‘O, schatje, wat leuk. Zul je de vriendinnen horen! Die zijn natuurlijk stikjaloers. Wie het laatst lacht, lacht het best,’ lachte ze voldaan.

‘Mam, houd op, dit moet je niet verder vertellen. Alsjeblieft! Millo is een heel leuke man, maar verder niet. Hij is op zoek naar een vakantiehuisje en niet naar een vrouw. Hij weet helemaal niets van Suriname en daarom heeft hij mij gevraagd of ik hem een beetje wegwijs wil maken in Paramaribo en of ik hem de omgeving wil laten zien. Dat is alles. En daarom houden we contact met elkaar. Meer is er niet.’

‘Ga nu maar fijn slapen, liefje, alles komt goed.’ Haar moeder gaf een bemoedigend klapje op Sabines arm. ‘Welterusten.’ Ze trok de klamboe dicht en verliet zacht neuriënd de ka­mer.

Die is niet van haar idee af te brengen, dacht Sabine vermoeid. Alles komt goed… Wat bedoelde ze daar eigenlijk mee? Kon ze nu maar in slaap komen, maar het leek wel of ze ineens klaarwakker was. Millo… Aardige, knappe man. Maar haal je vooral niets in je hoofd, zei ze in gedachten tegen zichzelf. Het is toch raar dat zo’n man nog vrij rondloopt? Misschien heeft hij wel een relatie waar jij niets van weet. Je hebt hem er toch ook niet naar gevraagd? Natuurlijk vindt hij het leuk dat je hem in Paramaribo wegwijs wilt maken. Dat zou jij toch ook vinden als je ergens helemaal vreemd bent in een nieuwe omgeving? Dat betekent helemaal niets.

Millo… Heel in de verte klonk het heldere geluid van een torenklok. Langzaam doezelde ze weg en even later was ze diep in slaap.

‘Wakker worden,’ wekte de zachte stem van haar moeder haar. ‘Het is tijd om op te staan, Sabientje. Net ging je telefoontje af…’

Even bleef Sabine slaperig liggen, toen kwam ze met een ruk overeind. Telefoontje? O, haar smartphone. ‘Heb je hem opgenomen?’ vroeg ze gealarmeerd.

‘Natuurlijk niet, maar ik dacht wel: ik zal haar maar snel wakker maken, anders mist ze misschien wat.’

‘Je bent onverbeterlijk, mam,’ vond Sabine lachend. ‘Ik ga even douchen.’ Ze had het nu al warm.

Een halfuur later ging haar smartphone weer over. Het was opnieuw Millo. ‘Heb ik te vroeg gebeld?’ vroeg hij.

‘Nee, helemaal niet. Ik ben klaarwakker,’ antwoordde Sabine. Ze werd blij van zijn warme stem.

‘Wat gaan we vandaag doen? Heb je een voorstel?’

‘Het lijkt met wel leuk voor jou om eerst iets in Paramaribo te bekijken, bijvoorbeeld de overdekte markthal.’

‘Oké. Dan ben ik over een halfuur bij je. Ik heb een auto gehuurd. Tot zo.’

Sabine staarde naar haar smartphone. Dat je zomaar gelukkig kon worden van een stem. Toen liep ze naar de keuken om een ontbijt voor zichzelf klaar te maken.

‘Zien we die man straks?’ informeerde haar moeder nieuwsgierig.

‘Ja, ik zal hem aan jullie voorstellen, want anders houd je toch niet op met vragen, mam,’ antwoordde Sabine gelaten. Wat was ze ontzettend blij dat ze niet meer bij haar ouders woonde, maar ver weg in Nederland.

Millo parkeerde de auto en liep het lange pad op naar het huis. Hij hoefde niet aan te bellen, want al voordat hij zijn arm uitstrekte, ging de deur wijd open. Een kleine, tengere vrouw stond in de deuropening en stak haar armen hartelijk naar hem uit. ‘Welkom in ons huis,’ begroette ze hem enthousiast. ‘Ik ben Wonny, de moeder van Sabine.’ Ze gaf hem een kus op beide wangen, waarbij ze op haar tenen moest gaan staan, omdat hij zo lang was.

Millo begon te lachen. Dit was inderdaad overduidelijk de moeder van Sabine, met die schuinstaande ogen in dat vrolijke, mooie gezicht. Hij boog zich voorover en kuste haar terug. Mooi, als dit de gewoonte hier was, kon hij straks Sabine op dezelfde manier begroeten.

Wonny ging hem voor naar een grote, smaakvol ingerichte kamer met rotan meubels en stoelen. ‘Hier is je vriendje,’ zei ze tegen haar dochter.

Jakkes, wat stelde haar moeder zich weer aan, dacht Sabine ontzet. Haar vriendje!

Millo kwam naar haar toe en kuste haar tot haar grote verwarring op beide wangen. Zijn knappe gezicht met die donkere ogen was ineens heel dichtbij…

‘Je moeder heeft duidelijk gemaakt dat jullie elkaar zo begroeten,’ merkte Millo op, terwijl zijn ogen lachten. Toen wendde hij zich tot de grote, donkere man die bij de open terrasdeur stond en hem wat sceptisch aankeek. Ah, de vader van Sabine. Zo te zien vertrouwde hij hem niet erg met zijn dochter. Hij stak zijn hand uit: ‘Millo Hermsen.’

‘Virgil Wijnschenk,’ stelde de man zich voor. De blik in zijn ogen bleef uitermate wantrouwig.

Sabine zag het en zuchtte onmerkbaar. ‘Ik ben klaar,’ zei ze toen tegen Millo.

‘Ach, blijven jullie niet koffiedrinken?’ vroeg haar moeder. ‘Ik heb het al gezet.’

‘Dus niet,’ weigerde Sabine vastbesloten. Ze trok Millo mee aan zijn arm, weg van haar vader met zijn argwanende blikken, weg van haar moeder met haar suggestieve opmerkingen. Wat moest Millo wel niet van haar denken?

‘Nodig je Millo meteen uit voor overmorgen?’

Sabine draaide zich om. ‘Overmorgen?’

‘Wat het ook is, ik kom graag,’ zei Millo snel.

‘Het feestje van je broer en zusters. Het wordt vast geweldig, want ze hebben al veel mensen uitgenodigd. Ook je vroegere vrienden en vriendinnen.’

‘Ja hoor, daar zat ik echt op te wachten,’ mompelde Sabine. Haar moeder was onverbeterlijk, en ze zuchtte. Hoe eerder ze weg waren, hoe beter.

Vlug liep ze het pad af naar de auto, gevolgd door Millo, die nog steeds lachte. Bij de auto opende hij het portier voor haar. Toen ze ingestapt was, draaide hij zich om en wuifde naar Wonny, die nog steeds in de deuropening stond. ‘Leuke moeder heb je,’ zei hij toen hij de auto startte.

‘Ja, en zo heerlijk ingetogen, hè?’ merkte Sabine schamper op.

Millo grinnikte. ‘Ik vind haar verfrissend eerlijk. Ik mag dat wel.’

‘Mam is een schat, maar ze houdt van overdrijven en soms is dat wat vervelend.’

‘Misschien. Zo, vertel maar: hoe moet ik rijden?’

Ze reden naar het centrum van Paramaribo. ‘Wat is dat voor een gebouw?’ vroeg Millo terwijl hij met zijn hoofd gebaarde naar een hoog, groot gebouw. Op de gevel stond kirpalani.

‘Dat is een heel groot warenhuis.’

‘Een soort Bijenkorf?’

‘Nee, eerder een Hema.’ Ze aarzelde. ‘Ik weet het eigenlijk niet. Gewoon een heel groot warenhuis waar je van alles kunt kopen. We kunnen er wel een keer naartoe gaan, als je dat wilt?’

‘Eerst maar die overdekte markt,’ stelde Millo voor.

Sabine wees hem de weg naar een enorme overdekte loods. In het midden stonden fruit- en groentekramen, tentkramen met kruiden, met vis en vlees, en met zuivel. Het was er erg druk. Millo werd overweldigd door de geluiden, de geuren en de kleuren. Kooplieden die druk gebaarden en onderhandelden met klanten, mensen die elkaar toevallig tegenkwamen en elkaar luidruchtig begroetten, en koks die aan het bakken en koken waren in hun kraampjes aan de zijkanten van de loods.

‘Als je wilt kunnen we tussen de middag hier iets eten.’ Sabine gebaarde naar de eetkraampjes. Bij elke kraam stonden stoelen en tafeltjes waar de klanten konden gaan zitten.

‘Dat lijkt me wel wat. Noem eens een gerechtje op.’

‘Ik houd van bakabana; dat zijn gebakken bananen met pindasaus. Ik denk dat je ook wel van roti houdt, een soort pannenkoeken die met allerlei groenten en vlees gevuld worden. Je moet dat zelf echt even proberen. Je kunt ook een Chinees gerecht uitzoeken. Char-siu bijvoorbeeld. Ontzettend lekker. Mijn moeder maakt dat vaak klaar.’

‘Wat moet ik me daarbij voorstellen?’

‘Geroosterd varkensvlees gemarineerd in een kruidenmengsel, waardoor de buitenkant rood wordt.’

‘Klinkt interessant. Dus je hebt dat koken van haar?’

Sabine knikte. ‘Mijn moeder kan de hele dag wel koken. Bovendien komt ze geen gram aan. Ze blijft altijd mooi slank. Ik wou dat ik dat van haar geërfd had.’

‘Waarom? Ik vind je prachtig.’ Er klonk onverholen bewondering door in Millo’s stem.

‘Er mogen best wat pondjes af,’ hield Sabine vol.

Millo legde zijn handen op haar schouders: ‘Je bent mooi! Magere vrouwen vind ik helemaal niets. Beloof me dat je nooit zult afvallen,’ zei hij ernstig.

Ze keken elkaar aan. De geluiden en stemmen vervaagden. Er was alleen maar een blik van verrassing en herkenning. Alsof twee mensen elkaar eindelijk hadden ontmoet en ontdekt. Toen was het moment weer voorbij.

Sabine keek verlegen opzij. Millo had zo… nou ja… zo gekeken dat ze niet wist wat ze ervan moest denken. Voelde hij hetzelfde als zij? Maar mannen die bij de televisie werkten, hadden de meisjes en vrouwen toch voor het uitzoeken? Zeker een man als Millo, of vergiste ze zich? Misschien had hij wel een relatie, maar wilde hij niet dat ze dat wist. Dat hoorde je zo vaak en dat las je ook wel in boeken: mannen die op een pleziertje uit waren. Hè bah, ze was was al net zo wantrouwend als haar vader, met zijn ideeën over blanke toeristen die op een avontuurtje uit waren.

‘Zullen we iets gaan eten?’ vroeg Millo op neutrale toon. Hij greep haar hand en trok haar mee naar een kleine stand, waar een vrouw in kleurige kleding pannenkoekjes stond te bakken. Ze legde ze op borden met stukjes geroosterde kip, spareribs en verschillende soorten groenten, met daaroverheen een dikke saus. ‘Dat ziet er geweldig uit,’ zei Millo, en hij bestelde twee porties.

Njang swietie,’ zei de vrouw vriendelijk.

‘Dat betekent: eet smakelijk,’ legde Sabine uit. ‘Ik hoop dat mijn moeder overmorgen pom klaarmaakt, tenminste…’ Ze zweeg plotseling.

‘Wat wilde je zeggen?’

‘Als je tenminste wilt komen. Mijn broer en zussen organiseren een welkomstfeestje. Dan wordt er uitgebreid gegeten en gedanst. Maar je hoeft niet te komen, hoor. Je moet het echt willen.’

Millo greep haar hand. ‘Ik wil heel graag komen, Sabine,’ zei hij.

Ze keek in zijn ernstige ogen. Hij meende het. Millo was niet op een avontuurtje uit. Haar hart sloeg over.

‘En waaruit bestaat die heerlijke pom?’ onderbrak Millo haar gedachten.

‘Pom is het heerlijkste ovengerecht dat ik ken. Het wordt gemaakt van wortelknollen met vlees, kip, sinaasappel en kruiden… Ach, je moet het gewoon proeven.’

‘Ik zie ernaar uit. Wat gaan we straks doen?’

‘Het best kunnen we een huis of zoiets bezichtigen. Op het moment wordt het al behoorlijk warm buiten. De kathedraal is heel mooi, maar het Hoekhuis aan de Waterkant… Dat is zo leuk. We kunnen ook naar de Palmentuin gaan.’

‘Als ik jou zo hoor, wil jij het liefst naar het Hoekhuis.’

‘De kathedraal is echt iets voor op zondag, dan kun je daar lekker zingen, en de Palmentuin vind ik zelf nogal saai,’ gaf ze lachend toe.

‘Oké, op naar het Hoekhuis dan.’

Het imposante achttiende-eeuwse huis keek aan de voorkant uit op de rivier. De onderbouw bestond uit rode baksteen, zoals bij veel huizen in Paramaribo, de rest van het huis was van witgeschilderd hout met zwarte lijnen en accenten. Sabine vond de achterkant, met de tuin, mooier en speelser. Balkons met witmetalen hekken werden ondersteund door slanke witte pilaren. In de fraai aangelegde tuin lag een zwembad. De ingang van het indrukwekkende pand bestond uit dubbele paneeldeuren.

Ze gingen naar binnen en kwamen terecht in een lange gang met een vloer van roze marmer waarover een donkerrode loper lag. Sabine voelde altijd de neiging om op haar tenen te lopen als ze in dit deftige huis kwam. Ze bekeken de salon en de eetkamer, waarvan de wanden uit bruinglanzende bewerkte panelen bestonden. Oudroze overgordijnen hingen langs de hoge ramen. De inrichting was chic en helemaal in balans. Daarna was de lichte tuinkamer aan de beurt, met zijn roze en paarse bovenramen en het witte meubilair.

Aan de achterkant stonden tussen de hoge tamarindes, mahoniebomen en palmbomen ouderwetse, driearmige lantaarns. Een enorme parasol zorgde voor schaduw. Ze waren de enige bezoekers en hadden dus het rijk alleen om alles op hun gemak te bewonderen.

‘Even verderop in de straat ligt de Dixie-bar. Die moet je echt ook even zien. Er worden daar nog regelmatig jazzconcerten gehouden, maar niet te vaak vanwege het kwetsbare interieur,’ merkte Sabine op. ‘Ik vind het er altijd erg gezellig uitzien.’

De Dixie-bar was een sfeervolle ruimte die door zijn oranjerode meubels en prachtige balkenplafond feestelijk aandeed.

Wat een schitterende locatie, dacht Millo een beetje jaloers. Wat zou hij van hieruit graag een keer een programma maken.

Na afloop van de bezichtiging liepen ze onder de indruk weer naar buiten.

‘Laten we maar eens een restaurantje opzoeken waar we wat kunnen drinken,’ stelde Millo voor. Met een paar papieren zakdoekjes wiste hij het zweet van zijn gezicht. Hemel, wat was het warm.

Ze reden terug naar het centrum. Bij een kleine gelegenheid gingen ze naar binnen. Een grote ventilator zorgde voor de nodige verkoeling.

Voorlopig ging hij hier niet meer weg, nam Millo zich voor.

‘Kijk je uit met die man?’ vroeg Virgil Wijnschenk die avond aan zijn dochter.

‘Hoezo moet ik uitkijken?’ reageerde Sabine verontwaardigd.

‘Zo’n man van de televisie… Waarom is hij nog niet getrouwd? Hij is toch zeker over de veertig?’

‘Pa, doe niet zo bekrompen. Blijkbaar heeft hij de ware nog niet gevonden. Millo is een heel fatsoenlijke man. Ik laat hem alleen Paramaribo zien. Tussen ons is niets anders dan alleen een soort vriendschap.’ Ik ben wel verliefd op hem aan het worden, voegde ze er in gedachten aan toe. Maar dat mocht haar vader beslist niet weten.

‘Vond je maar eens een echte Surinaamse kerel in plaats van zo’n man die ’s nachts de mensen uit hun slaap houdt met gedichten,’ schamperde Virgil.

‘Ik ga naar bed,’ zei Sabine vermoeid.

‘Maar je bent net thuis, lieverd. Je hebt ons nog helemaal niet verteld waar jullie vandaag naartoe zijn geweest.’ Wonny keek haar dochter verontwaardigd aan. Ze had zo gehoopt op – liefst smeuïge – verhalen.

Maar Sabine stond op. Ze had nu geen zin in gedoe. Waarom deed haar vader toch zo wantrouwend? Alleen maar omdat Millo een Hollander was?