Hoofdstuk 10

Sinds de middelbare school had Cassi niet meer in een ziekenhuis gelegen. En nu ze haar medische studie en co-assistentschap achter zich had, was het een volkomen nieuwe ervaring voor haar, precies zoals Robert haar al had voorspeld. Haar kennis van alles wat er zou kunnen gebeuren maakte het allemaal nog veel angstaanjagender. Omdat ze samen met Thomas naar het ziekenhuis was gereden, was ze veel te vroeg om al opgenomen te kunnen worden. Ze kreeg zelfs te horen dat ze tot tien uur zou moeten wachten voordat de administratieve staf van de afdeling Oogheelkunde aanwezig was. Toen Cassi ertegen protesteerde door erop te wijzen dat er via Spoedgevallen de hele nacht mensen waren opgenomen, herhaalde degene die haar te woord stond dat ze om tien uur terug moest komen. Nadat Cassi drie verloren uren in de bibliotheek had doorgebracht, veel te nerveus om zich op zwaardere kost dan Psychology Today te kunnen concentreren, ging ze terug om zich te laten opnemen. Er mocht dan een andere ploeg zijn opgekomen, maar de houding die het personeel aannam, was precies dezelfde. In plaats van de opnameprocedure zo gemakkelijk mogelijk te maken, leek iedereen erop uit het omgekeerde effect te bewerkstelligen, alsof het een geheimzinnige toelatingsrite betrof. Zo kreeg Cassi te horen dat ze niet in het bezit was van een ziekenhuiskaart en dat ze zonder zo'n ding niet kon worden opgenomen. Het onge�nteresseerde meisje dat haar hielp, zei haar dat ze naar de administratie op de derde verdieping moest gaan. Een half uur later was Cassi terug, gewapend met een nieuw identiteitskaartje dat verdacht veel weg had van een bankpasje. Nu zag ze zich geconfronteerd met een ander onoverkomelijk probleem. Aangezien ze in het ziekenhuis gebruik maakte van haar meisjesnaam, omdat die nu eenmaal op haar artsendiploma stond, terwijl Thomas haar ziektekostenverzekering op de naam Kingsley had afgesloten, beweerde de opnamezuster dat ze haar trouwboekje nodig had. Cassi zei dat ze het niet bij zich had. Ze had in de verste verte niet verwacht dat ze het nodig zou hebben om in het ziekenhuis opgenomen te kunnen worden. Ze zei dat ze gerust naar Thomas' kantoor kon bellen om de zaak na te trekken. De opnamezuster bleef strak en stijf volhouden dat de computer het trouwboekje nodig had. Zij was niet meer dan een computerslaaf, zei ze. Deze impasse werd tenslotte opgelost door het hoofd van de administratieve staf van de afdeling, die op een of andere manier kans zag de computer te bewegen tot het accepteren van de gegevens. Eindelijk werd Cassi naar een kamer op de zeventiende verdieping ge�scorteerd door een vriendelijke dame in een groene jas, voorzien van een badge met het opschrift Memorial Volunteer. Maar ze gingen niet rechtstreeks naar de zeventiende verdieping. Eerst werd Cassi naar de tweede verdieping gebracht, voor het maken van een r�ntgenfoto van haar borstkas. Ze legde uit dat ze in het kader van een routine-onderzoek nog maar zes weken geleden was ger�ntgend en geen behoefte had aan een nieuwe dosis straling. De r�ntgenafdeling beweerde dat Anesthesie niemand zou willen narcotiseren als er geen r�ntgenfoto was gemaakt. Het kostte Cassi een vol uur om het hoofd Anesthesie zover te krijgen dat hij Obermeyer belde, die op zijn beurt het hoofd Radiologie belde. Nadat Jackson, het hoofd Radiologie, de zes weken oude foto van Cassi had bekeken, belde hij Obermeyer terug, die op zijn beurt het hoofd van Anesthesie belde; en deze kon eindelijk de r�ntgenafdeling telefonisch doorgeven dat er van Cassi geen nieuwe foto hoefde te worden gemaakt. Het resterende deel van de opnameprocedure verliep gesmeerd, met inbegrip van het. bezoek dat Cassi aan het laboratorium moest brengen voor de voorgeschreven bloed- en urine- analyse. Eindelijk werd ze achtergelaten in een onpersoonlijke ziekenkamer met twee bedden. De wanden waren lichtblauw geschilderd. Haar kamergenote was eenenzestig en haar linker oog was omzwachteld. 'Mary Sullivan,' zei de vrouw, toen Cassi zich had voorgesteld. Ze zag er aanmerkelijk ouder uit dan eenenzestig, want ze had haar gebit niet in. 'Loslatend netvlies,' zei Mary, alsof ze Cassi's gedachten had geraden. 'Ze hebben het oog eruit moeten halen en hebben het daarna weer met een laserstraal vastgeplakt.' Cassi moest erom lachen, ondanks alles. 'Ik denk niet dat ze liet oog eruit hebben moeten halen,' zei ze. 'Reken maar van wel! De eerste keer dat het verband eraf ging, dachten ze nog dat ze het er verkeerd om in hadden gezet, omdat ik alles dubbel zag.' Cassi had geen zin in een eindeloos dispuut. Ze pakte haar spullen uit en borg haar insuline en spuitjes zorgvuldig weg in het laatje van haar nachtkastje. Ze zou die avond nog haar vaste injectie nemen, maar daarna mocht ze zichzelf niet meer inspuiten totdat haar internist, dr. Mclnery, daar uitdrukkelijk toestemming voor gaf. Cassi kleedde zich om in pyjama. Het leek op dat uur van de dag vreemd, maar ze wist waarom het vaste regel was in ieder ziekenhuis. Een pati�nt die in nachtgewaad rondliep, was meer geneigd zich gedwee te schikken in de ziekenhuisroutine. Cassi bespeurde de verandering die over haar kwam eveneens. Opeens voelde ze zich pati�nt. Na al de jaren die ze in dit ziekenhuis had doorgebracht, verwonderde ze zich erover hoe slecht ze zich op haar gemak voelde zonder de status die haar witte jas haar verleende. Alleen al het verlaten van de ziekenkamer bezorgde haar een gevoel van onbehagen, alsof ze iets deed dat tegen de regels was. En toen ze de achttiende verdieping betrad om een bezoek aan Robert te brengen, voelde ze zich een indringster. Toen ze op de deur van Kamer 1847 had geklopt kwam er geen antwoord. Zachtjes duwde ze de deur open. Robert lag plat op zijn rug zachtjes te snurken. Aan zijn mondhoek ontdekte ze een druppel gedeeltelijk geronnen bloed. Cassi liep naar het bed en nam hem enkele ogenblikken op. Het was duidelijk dat de narcosemiddelen nog niet helemaal waren uitgewerkt. Cassi controleerde werktuigelijk de afstelling van het infuus, een handeling die ze vroeger zo vaak had verricht dat het nu een automatisme was geworden. Het infuus druppelde gestaag. Cassi kuste de top van haar wijs- en middelvinger en raakte er vervolgens Roberts voorhoofd mee aan. Onderweg naar de deur werd haar aandacht getrokken door een stapeltje computerstaten. Ze boog zich erover heen en bekeek de bovenste pagina. Zoals ze al had verwacht, waren het de gegevens van Roberts PDNC- onderzoek. Heel even overwoog ze de computerstaten mee te nemen, maar de gedachte dat Thomas ze in haar kamer zou kunnen aantreffen maakte dat ze er vanaf zag. Ze zou ze later wel samen met Robert doornemen. Trouwens, als ze de nieuwe theorie van haar studievriend serieus moest nemen, was dit niet het soort bewijsmateriaal dat ze aan de vooravond van haar operatie in haar kamer wilde hebben. Thomas opende de deur van zijn wachtkamer en liep naar de deur die toegang gaf tot zijn spreekkamer. Onderweg knikte hij de wachtende pati�nten toe en vervloekte de architect die nagelaten had voor een afzonderlijke ingang te zorgen. Het zou hem liever zijn geweest als hij ongezien zijn spreekkamer had kunnen bereiken. Doris glimlachte hem toe maar bleef zitten: na zijn uitbarsting van gisteren keek ze liever de kat uit de boom. Ze reikte hem haar telefoonnotities aan. In zijn spreekkamer trok Thomas allereerst de witte jas aan die hij bij voorkeur droeg als hij zijn pati�nten ontving. Hij had het gevoel dat het niet alleen respect inboezemde, maar zelfs gehoorzaamheid afdwong. Gezeten achter zijn bureau nam hij haastig de telefoonnotities door totdat hij er een had gevonden die betrekking had op een telefoontje van Cassi. Met gefronste werkbrauwen staarde hij naar het roze notitieformuliertje. Kamer 1740: een tweepersoonskamer recht tegenover de verpleegstersbalie. Hij griste de hoorn van de haak en draaide het nummer van de directeur van de afdeling Opname, Grace Peabody. 'Juffrouw Peabody,' zei Thomas ge�rriteerd, 'ik hoorde zojuist dat mijn vrouw ondergebracht is in een tweepersoonskamer. Ik had haar beloofd dat ze een eigen kamer zou krijgen.' 'Ik heb er alle begrip voor, dokter, maar we zitten momenteel wat krap en uw vrouw werd als spoedgeval opgenomen.' 'Nou ja, ik ben ervan overtuigd dat u wel een afzonderlijke kamer voor haar zult weten te vinden. Ik acht dat namelijk van belang. En anders zal ik met alle plezier de administratief directeur even bellen.' 'Ik zal m'n uiterste best doen, dokter Kingsley,' zei Grace Peabody ge�rgerd.'Doet u dat, ja,' zei Thomas. Hij smeet de hoorn op de haak. 'Verdomme!' O, wat had hij de pest aan de bureaucraten met garnalenhersens die tegenwoordig dit ziekenhuis runden. Het leek wel alsof ze met alle geweld zoveel mogelijk ongemak wilden veroorzaken. Hij kon zich niet voorstellen hoe iemand zo kortzichtig kon zijn de echtgenote van de beroemdste chirurg van het Memorial geen eigen kamer te geven. Thomas staarde naar het dagrooster dat Doris op zijn bureau had gelegd en begon zijn slapen te masseren. Zijn hoofd begon te bonzen. Na een korte aarzeling rukte hij de tweede lade van zijn bureau open. Nu hij er al drie bypass-operaties op had zitten en er twaalf pati�nten in zijn wachtkamer zaten, had hij wel recht op een steuntje in de rug. Hij wipte een van zijn perzik- kleurige tabletjes in zijn mond en slikte het door. Toen drukte hij de knop van zijn intercom in en verzocht Doris de eerste pati�nt te willen doorsturen. Het spreekuur verliep veel vlotter dan Thomas had durven dromen. Voor twee van de twaalf pati�nten had hij niet meer dan tien minuten nodig, aangezien het controlebezoeken na een operatie betrof. Van de resterende tien boekte hij er vijf als bypass-gevallen, terwijl een pati�nt in aanmerking kwam voor de vervanging van een hartklep. De resterende vier hadden geen operatie nodig en hadden eigenlijk niet naar hem doorverwezen mogen worden. Hij werkte hen zo snel mogelijk weer de deur uit. Nadat hij verscheidene brieven had ondertekend, belde Thomas Grace Peabody opnieuw. 'Wat denkt u van Kamer Zeventienhonderdtwee�nvijftig?' vroeg ze hem uit de hoogte. Kamer 1752 was een eenpersoonskamer aan het uiteinde van de gang, gelegen op een hoek. De vensters ervan keken uit op het westen en het noorden en boden een fraai uitzicht op de rivier de Charles. Thomas vond hem uitstekend geschikt en zei dat ook. Grace Peabody hing op zonder hem zelfs maar gedag te zeggen. Thomas kleedde zich om in zijn pantalon en colbert, zei tegen Doris dat hij nog terug zou komen. Toen vertrok hij naar het Scherington Building. Onderweg wipte hij even langs bij de r�ntgenafdeling om enkele foto's te bekijken. Toen hij de zeventiende verdieping had bereikt, hoorde hij tot zijn verbazing dat zijn vrouw nog op Kamer 1740 lag. Zonder te kloppen stapte hij naar binnen. 'Waarom ben je nog niet verhuisd?' wilde hij weten. 'Verhuisd?' vroeg Cassi verwonderd. Ze had met Mary Sullivan over kinderen liggen kletsen. 'Ik heb het zo voor je geregeld dat je een eigen kamer zou krijgen,' zei Thomas geprikkeld. 'Ik hoef helemaal geen eigen kamer, Thomas. Ik heb heel plezierig gezelschap aan Mary.' Ze probeerde hem aan haar kamergenote voor te stellen, maar hij drukte de knop voor het oproepen van de zuster al in. 'Mijn vrouw krijgt een behoorlijke behandeling,' zei Thomas, naar de gang lopend om te zien waar de verpleegkundigen bleven. 'Als een van die zogenaamd onmisbare leden van de administratieve staf een familielid in dit ziekenhuis heeft, zijn ze er altijd als de kippen bij die een eigen kamer te bezorgen.' Thomas slaagde erin een enorme rel te schoppen, zodat zijn vrouw wel door de grond kon zakken van schaamte. Ze voelde zich prettig waar ze was en had de zusters niet lastig willen vallen, maar nu moest de hele verpleegkundige staf van de afdeling bijna een halfuur met haar in de weer zijn om haar naar haar nieuwe kamer te verhuizen. 'Alsjeblieft,' zei Thomas eindelijk. 'Dit is een stuk beter.' Cassi moest erkennen dat deze kamer heel wat plezieriger was. Als ze in bed lag kon ze de winterse zon de horizon zien raken. Hoewel ze al die drukte vervelend had gevonden, vond ze Thomas' bezorgdheid toch roerend. 'En nu heb ik prettig nieuws voor je,' zei hij, gezeten op de rand van het bed. 'Ik heb een babbeltje gemaakt met Martin Obermeyer, en hij heeft me verzekerd dat jij je over een weekje heel prettig zult voelen Daarom heb ik alvast een kamer voor ons gereserveerd in een knus hotelletje aan het strand, op het eiland Martinique. Wat zeg je daarvan?' 'Dat klinkt geweldig,' zei Cassi. Het idee dat ze samen op vakantie zouden gaan, was iets waarop ze zich kon verheugen, zelfs als er onverhoopt iets tussen mocht komen. Er werd op de gedeeltelijk openstaande deur geklopt en Joan Widiker stak haar hoofd om de deurpost. 'Kom binnen!' zei Cassi verheugd. Ze stelde haat voor aan Thomas. 'Prettig kennis met u te maken,' zei Joan. 'Cassi heeft het dikwijls over u.''Joan is bezig aan het derde jaar van haar psychiatrisch assistentschap,' legde Cassi uit. 'Ze heeft me geweldig geholpen, vooral met het oppeppen van mijn zelfvertrouwen.' 'Aangenaam,' loog Thomas, die ogenblikkelijk antipathie voor haar voelde. Hij zag dadelijk dat dit een van die vrouwen was die meenden dat ze aan hun vrouw-zijn allerlei voorrechten mochten ontlenen. 'Excuus dat ik zo maar binnen kwam vallen,' zei Joan, voelend dat ze stoorde. 'Ik kwam alleen maar even langs om Cassi te zeggen dat er goed voor al haar pati�nten wordt gezorgd. Ze wensen je allemaal het beste, Cassi, zelfs kolonel Bentworth. Het is werkelijk heel eigenaardig, Cassi. Het feit dat jij iets mankeert en geopereerd moet worden, schijnt op hen allemaal een therapeutisch effect te hebben. Misschien zou iedere psychiater zich eens in de zoveel tijd moeten laten opereren.' Cassi lachte en zag dat haar man zijn jasje recht trok. 'Ik kom een andere keer wel terug,' zei hij. 'Ik moet m'n ronde gaan doen.' Hij boog zich over Cassi heen en kuste haar. 'Morgenochtend voor je operatie kom ik nog even bij je kijken. Alles komt dik in orde, let maar op. Zorg alleen dat je vannacht genoeg slaap 'Ik kan ook niet blijven,' bekende Joan toen hij weg was. Ik heb nog een consult. Hopelijk heb ik je man niet weggejaagd.' 'Thomas is heel lief voor me,' zei Cassi stralend, verlangend Joan het goede nieuws te vertellen. 'Hij toont zich ontzettend bez�rgd en heeft zelfs een vakantie voor ons geregeld. Ik denk dat ik me heb vergist in de mate waarin hij die pillen nodig had.' Joan plaatste automatisch een vraagteken achter Cassi's beoordelingsvermogen, denkend aan haar afhankelijkheid van Thomas. Ze kon onmogelijk objectief tegenover hem staan. Ze hield haar gedachten echter voor zich en zei Cassi alleen hoe blij ze was dat alles zo prettig verliep. Ze wenste haar het allerbeste en vertrok. Een poosje bleef Cassi rustig in bed liggen, kijkend naar de manier waarop de hemel geleidelijk veranderde van licht oranje naar een ijl soort lila. Ze begreep zelf niet waarom Thomas opeens zo aardig voor haar was. Maar wat daarvan ook de reden mocht zijn, Cassi was er onuitsprekelijk dankbaar voor. Toen de hemel eindelijk donker was geworden begon ze zich af te vragen hoe Robert het zou maken. Ze wilde hem niet bellen, voor het geval hij nog lag te slapen, dus besloot ze er zelf even heen te glippen en een kijkje bij hem te nemen. De deur naar het trappenhuis bevond zich recht tegenover haar kamer en vlug beklom ze de trap naar de achttiende verdieping. De deur van Roberts kamer was nog dicht. Zacht klopte ze aan. Een slaperige mannenstem zei haar binnen te komen. Robert was wakker, maar nog niet helemaal tot z'n positieven gekomen. In antwoord op Cassi's vraag verzekerde hij haar dat hij zich nog nooit zo goed had gevoeld. Zijn enige klacht luidde dat zijn mond aanvoelde alsof er een ijshockey-wedstrijd in was afgewerkt. 'Heb je al iets gegeten?' vroeg Cassi. Ze zag dat de computerstaten nu verplaatst waren naar zijn nachtkastje. 'Jij bent zeker de lolligste thuis,' zei Robert. Hij tilde de arm op die verbonden was met de infuusfles boven zijn hoofd. 'Een dieet van vloeibare penicilline voor deze jongen.' 'Morgenochtend gaan ze mij ook opereren,' zei Cassi. 'Je zult het heerlijk vinden,' zei Robert, wiens oogleden zich verzetten tegen zijn verwoede pogingen ze open te houden. Glimlachend gaf Cassi een kneepje in zijn hand en vertrok. De pijn was zo intens dat Thomas het bijna uitschreeuwde. Hij was tegen de antieke hutkoffer aangelopen die Doris aan het voeteneinde van haar bed had staan. In het schaarse licht zocht hij naar zijn ondergoed. Nee, eigenlijk kon het hem geen barst verdommen of ze wakker zou worden of niet. Hij knipte het licht aan. Geen wonder dat hij zijn onderbroek niet had kunnen vinden! Ze had het kledingstuk zo maar de kamer ingeworpen en nu hing het aan een van de knoppen van haar secretaire. Toen hij al zijn kleren had verzameld, deed hij het licht uit en sloop op z'n tenen naar de huiskamer, waar hij zich in hoog tempo begon aan te kleden. Zo zachtjes mogelijk verliet hij het appartement en raadpleegde op straat zijn horloge. Het was vlak voor enen.Hij begaf zich regelrecht naar de kleedkamer voor chirurgen, nok de kleren die hij net had aangetrokken weer uit en verwisselde ze voor een stel steriele operatiekleding. Tijdens zijn wandeling door de gang bleef hij even staan voor de enige operatiezaal die in gebruik was. Hij bond een operatiemasker voor en duwde de deur open. De anesthesist legde hem uit dat de pati�nt na een die middag gedane poging tot hartcatheterisatie kampte met een verwijding van de aorta, waarbij zich bloed tussen de lagen van de aortawand had opgehoopt. Een van de tot de vaste staf behorende buikholte-chirurgen had de leiding over de operatie. Thomas kwam achter hem staan. 'Moeilijk geval?' vroeg hij, proberend een blik in de operatie- wond te werpen. De chirurg draaide zich om en herkende Thomas. 'Ontzettend. We hebben nog niet kunnen vaststellen tot hoever de verwijding doorloopt. Misschien zelfs tot in de borstholte. In dat geval zou jij een godsgeschenk zijn. Ben je beschikbaar?' 'Allicht,' zei Thomas. 'Ik denk dat ik in de kleedkamer een dutje ga doen. Als je me nodig hebt, kun je me daar vinden.' Hij verliet de operatiekamer en wandelde door de gang naar de rustkamer voor chirurgen. Hier zaten drie verpleegsters die zojuist een operatie achter de rug hadden even uit te blazen. Thomas stak in het voorbijgaan zijn hand op en vervolgde zijn weg naar de kleedkamer. Cassi's avond was heel plezierig verlopen. Ze had zichzelf ingespoten met insuline, het smakeloze avondmaal verorberd, een douche genomen en wat televisie gekeken. Daarna had ze geprobeerd zich te concentreren op haar vakliteratuur, maar zich tenslotte gerealiseerd dat ze haar aandacht er onmogelijk toe kon bepalen. Om tien uur had ze de slaappil geslikt die haar was gegeven, maar een uur later was ze nog klaar wakker en probeerde ze zich rekenschap te geven van de consequenties van Roberts bevindingen. Als er zich inderdaad sporen van natriumfluoride in de ader van Jeoffry Washington hadden bevonden moest er in dit ziekenhuis een moordenaar rondsluipen. En gezien het feit dat zij zelf de volgende ochtend half bewusteloos en hulpeloos uit de operatiezaal zou komen, was het niet verwonderlijk dat deze gedachte haar wakker hield. Rusteloos draaide ze zich van de ene zij op de andere. Opeens hoorde ze een geluid. Ze wist het niet met zekerheid, maar ze meende dat het de deur moest zijn geweest. Ze bleef roerloos op haar zij liggen en hield haar adem in. Verdere geluiden bleven uit, maar ze voelde de tegenwoordigheid van iemand anders en wist dat ze niet meer alleen was in de kamer. Ze wilde zich omdraaien om te kijken, maar werd verlamd door een irrationele angst. Totdat ze een onmiskenbaar geluid hoorde, alsof er een glazen voorwerp in aanraking was gekomen met het nachtkastje. Er stond iemand vlak achter haar! Ze moest ieder greintje geestkracht waarover ze beschikte aanspreken om de verlammende uitwerking van haar angst te overwinnen. Ze zag echter kans zichzelf te dwingen zich om te draaien naar de deur. Cassi slaakte een gesmoorde kreet van angst toen ze een schemerige, in het wit geklede gedaante ontwaarde. Haar hand schoot uit en knipte de leeslamp boven het bed aan. 'Goeie genade, wat laat jij me schrikken!' zei George Sher- man, die zijn rechter hand tegen zijn borst drukte om zijn schrik te demonstreren. 'Cassi, je hebt me zojuist van tien jaar van m'n leven beroofd.' Nu pas ontdekte ze een enorm boeket prachtige rozen op haar nachtkastje. Er hing een enveloppe aan met haar naam erop geschreven. 'Dat spijt me,' zei Cassi. 'Ik denk dat we elkaar hebben laten schrikken. Ik kon niet slapen en hoorde je binnenkomen.' 'Had maar iets gezegd, Cassi. Ik dacht dat je sliep en wilde je niet wakker maken.' 'Zijn die schitterende Sonia's voor mij?' 'Ja. Ik had gehoopt veel eerder klaar te zijn, maar de bespreking waarin ik zat, liep uren uit en eindigde pas een paar minuten geleden. Ik had deze bloemen vanmiddag besteld en wilde er zeker van zijn dat je ze kreeg. Je weet hoe het gaat in zo'n groot ziekenhuis.' Cassi glimlachte. 'Dat is heel aardig van je, George.' 'Ik hoorde dat ze je morgenochtend opereren. Ik hoop dat alles voorspoedig verloopt.' Opeens scheen hij zich te realiseren dat ze rechtop zat in haar nachtjapon. Hij kreeg een kleur, wenste haar fluisterend goedenacht en maakte dat hij wegkwam. In weerwil van zichzelf moest Cassi grinniken. Opnieuw zag ze het tafereel voor zich waarin hij onhandig haar glas wijn omstootte. Ze maakte de enveloppe los van het boeket en nam er het kaartje uit. 'Het allerbeste van een anoniem bewonderaar,' stond erop. Cassi moest nu hardop lachen. George kon soms heel sentimenteel doen. Aan de andere kant kon Cassi het heel begrijpelijk vinden dat hij zijn naam er niet op had gezet, na de rel die Thomas op het feestje van Ballantine had geschopt. Twee uur later was Cassi nog altijd klaar wakker. Wanhopig sloeg ze het laken terug en glipte het bed uit. Ze had haar ochtendmantel over een stoel gedrapeerd en trok die aan. Misschien zou ze even naar Robert kunnen gaan om te zien of hij soms wakker was. Als ze met hem gesproken had zou ze wellicht wat rustiger worden, zodat ze zou kunnen slapen. Cassi had zich die middag tijdens haar wandeling door het ziekenhuis, gekleed als pati�nt, slecht op haar gemak gevoeld, maar nu voelde ze zich pas werkelijk een delinquente. De gangen waren verlaten en ook in het trappenhuis was geen enkel geluid te horen. Cassi haastte zich naar Roberts kamer, in de hoop dat niemand haar zou opmerken en terugsturen naar de zeventiende verdieping. Ze glipte de donkere kamer binnen. Het enige licht was afkomstig uit de badkamer, waarvan de deur op een kier stond. Ze kon Robert niet zien, maar hoorde zijn regelmatige ademhaling. Ze sloop stil naar zijn bed en ving een glimp op van zijn gezicht: hij was nog altijd vast in slaap. Ze stond al op het punt weg te gaan toen ze de computerstaten op het nachtkastje zag liggen. Zo geruisloos mogelijk pakte ze het stapeltje op en liet haar hand tastend over het blad van het nachtkastje gaan, op zoek naar het potlood dat ze er 's middags had zien liggen. Haar vingers stuitten achtereenvolgens op een glas water, een polshorloge en tenslotte een potlood. Ze trok zich terug in de badkamer en scheurde een onbedrukt deel van de computerstaat af. Ze legde het papier plat tegen de spiegel boven de wastafel en schreef: 'Kon geen oog dichtdoen. Heb het PDNC-materiaal even geleend. Heb nooit weerstand kunnen bieden aan statistieken. Groetjes, Cassi.' Toen ze de verlichte badkamer uitkwam kon Cassi nog minder zien dan eerst toen ze probeerde het nachtkastje terug te vinden. Toen ze het op de tast had gevonden zette ze het stukje papier rechtop tegen het glas water en draaide zich om. Juist op dat moment zwaaide de deur langzaam open. Cassi onderdrukte een kreet van angst toen de gedaante die de kamer binnenkwam bijna tegen haar opbotste. 'Grote God, wat moet jij hier?' fluisterde ze. Een deel van de computerstaten gleed haar uit handen. Thomas beduidde Cassi dat ze stil moest zijn. Hij had de deur gedeeltelijk open laten staan en in het licht dat afkomstig was uit de gang kon hij Roberts gezicht zien, maar hij verroerde zich niet. Thomas bukte zich om Cassi te helpen haar paperassen op te rapen. Toen ze zich weer hadden opgericht, fluisterde Cassi hem opnieuw toe: 'Wat voer jij hier uit?' Bij wijze van antwoord troonde hij haar zwijgend mee naar de gang en trok de deur achter zich dicht. 'Waarom lig jij niet te slapen?' vroeg hij boos. 'Je moet morgenochtend een operatie ondergaan! Ik ben even bij je langs geweest om me ervan te overtuigen dat alles in orde was, maar trof een leeg bed aan. Het was niet moeilijk te raden waar ik je zou kunnen vinden.' "Ik voel me gevleid dat je me kwam opzoeken,' zei Cassi glimlachend. 'Dit is niets om grapjes over te maken,' zei Thomas streng. 'Je hoort te slapen. Wat voer jij hier uit in het holst van de nacht?' Cassi toonde hem de computerstaten. 'Ik kon geen oog dichtdoen, dus vond ik dat ik net zo goed iets kon gaan doen.' 'Om twee uur 's nachts? Bespottelijk,' zei Thomas, haar terugleidend naar het trappenhuis. 'Je had al uren moeten slapen!' 'Die slaappil werkte niet,' legde Cassi uit terwijl ze de trap afdaalden. 'Dan had je om een tweede moeten vragen. Werkelijk, Cassi, dat hoorde je te weten.' Voor de deur van haar kamer bleef ze staan en keek naar hem op. 'Het spijt me, Thomas. Je hebt gelijk; ik heb m'n verstand niet gebruikt.' 'Gedane zaken nemen geen keer,' antwoordde hij. 'En nu je bed in. Ik zal een tweede slaappil voor je opscharrelen.'Even nog bleef Cassi hem nastaren terwijl hij gedecideerd naar de verpleegsterskamer beende. Toen liep ze haar kamer in. /,c legde de computerstaten op haar nachtkastje, legde haar ochtendmantel over de stoel en schopte haar slippers uit. Onder de hoede van Thomas voelde ze zich een stuk veiliger. Toen hij terugkwam met de slaappil bleef hij bij het bed staan toekijken hoe ze hem inslikte. Toen, half plagerig, half ernstig, dwong hij haar haar mond open te doen, waarbij hij deed alsof hij controleerde of ze de pil wel in had geslikt. 'Je maakt inbreuk op m'n privacy,' zei Cassi, haar hoofd omdraaiend. 'Wie zich als een kind gedraagt, wordt ook behandeld als een kind,' lachte hij. Hij nam de computerstaten van het nachtkastje, liep ermee naar het bureau en liet ze in de onderste la glijden. 'Dit spul heb je vannacht niet meer nodig. Je gaat slapen.' Hij ging op de stoel naast het bed zitten, knipte de leeslamp uit en nam haar hand in de zijne. Hij zei dat ze zich lekker moest ontspannen en aan hun komende vakantie denken. Met gedempte stem vertelde hij haar van ongerepte stranden, kristalhelder water en warme tropische zonneschijn. Cassi luisterde met overgave en genoot van de beelden die hij voor haar opriep. Al spoedig voelde ze zich loom worden. Met Thomas naast zich kon ze zich ontspannen. Ze was zich ervan bewust dat de slaappil z'n werk begon te doen en besefte dat ze bezig was in slaap te vallen. Robert voelde zich gevangen in de schemerwereld tussen slapen en waken. Hij had een angstwekkende droom gehad, waarbij hij zich ingesloten wist door twee wanden die langzamerhand elkaar naderden en hem dreigden te verpletteren. Hij kon niet meer ademen. In wanhoop ontrukte hij zich aan de slaap. Meteen waren de dreigende wanden verdwenen. Zijn droom was uit, maar het afschuwelijke gevoel van verstikking bleef. Het was alsof alle lucht uit de kamer was weggezogen. In paniek probeerde hij rechtop te gaan zitten, maar zijn lichaam weigerde te gehoorzamen. In doodsangst maaide hij met zijn armen, op zoek naar de alarmknop. Zijn hand kwam in aanraking met iemand die roerloos in het duister naast zijn bed stond. Er was iemand om hem te helpen! 'Goddank,' hijgde hij, toen hij zijn bezoeker had herkend. 'Help me! Ik kan geen adem krijgen!' De bezoeker duwde hem terug op het bed, maar zo ruw dat hij de lege injectiespuit in zijn hand bijna op de grond liet vallen. Opnieuw stak Robert zijn handen uit en greep 's mans jasje beet. Zijn voeten trappelden tegen het voeteneinde, zodat het bed begon te rammelen. Hij probeerde te schreeuwen maar kon slechts gesmoorde, onsamenhangende geluiden voortbrengen. In de hoop hem stil te houden voor er iemand een onderzoek kwam instellen, boog de man zich over hem heen en drukte zijn mond dicht met zijn hand. Roberts knie schoot omhoog en trof de man vol op de kin, waarbij zijn tong tussen zijn tanden beklemd raakte. Razend van pijn drukte de man met zijn volle gewicht Roberts hoofd terug in het kussen. Nog enkele minuten lang bleven Roberts benen schokken en sidderen. Toen lag hij stil. De man richtte zich op en trok langzaam zijn hand weg, alsof hij verwachtte dat de jongeman opnieuw in verzet zou komen. Maar Robert Seibert ademde al niet meer; in het schaarse licht leek zijn gezicht bijna zwart. De man voelde zich beroofd van z'n laatste restje energie. Hij probeerde niet te denken toen hij de badkamer binnenstapte om te proberen het bloed uit zijn mond te spoelen. Altijd voordat hij een pati�nt 'expedieerde', zoals hij het in gedachten noemde, had hij geweten dat hij juist handelde. Hij redde levens; hij nam levens. Maar de dood hanteerde hij slechts terwille van een groter goed. De man herinnerde zich de eerste keer dat hij verantwoordelijk was geweest voor de dood van een pati�nt. Nooit had hij aan de juistheid van zijn handelwijze getwijfeld. Het was vele jaren geleden gebeurd, toen hij nog maar pas assistent-chirurg was. Op de afdeling Intensive Care was een crisissituatie ontstaan. Alle pati�nten vertoonden complicaties. Geen enkele pati�nt kon worden doorgestuurd naar de afdeling, en als gevolg van het gebrek aan ruimte in Intensive Care waren alle werkzaamheden op de afdeling Hartchirurgie tot stilstand gekomen. Iedere dag deed eerste assistent-chirurg Barney Kaufman de ronde langs de bedden om te zien of er al iemand kon worden afgevoerd, maar zonder succes. En iedere dag bleven ze staan bij een pati�nt die Kaufman oneerbiedig de naam Frank Oen had gegeven. Tijdens de open-hart-operatie die Frank Segelman had ondergaan, was er een stroom van luchtbelletjes, afkomstig van een verkalkte hartklep, in zijn bloedstroom beland, wat tot luchtembolie had geleid. Nu was Segelman hersendood. Hij nam al meer dan een maand een van de bedden op Intensive Care in beslag. Het feit dat hij nog leefde, althans in zoverre dat zijn hart nog klopte en zijn nieren nog urine produceerden, was een eerbewijs aan de Verpleegkundige staf. Op een middag had Kaufman neergekeken op Frank Segelman en gezegd: 'Meneer Oen, we zijn allemaal erg op je gesteld, maar zou je misschien je vertrek uit dit hotel in overweging willen nemen? We weten allebei dat je hier niet blijft hangen vanwege het puike eten.' Iedereen rondom het bed had staan gniffelen, maar de man in Roberts kamer had ernstig naar het nietszeggende gezicht van Frank Segelman staan staren. En later die nacht was hij teruggegaan naar de druk bezette afdeling Intensive Care, gewapend met een spuitje natriumfluoride. Binnen enkele seconden was er van Frank Segelmans regelmatige hartritme niet veel overgebleven, totdat de monitor uitsluitend nog een vlakke lijn te zien gaf. De man met de injectiespuit had zelfde noodoproep gedaan, maar het team had niet meer dan een halfslachtige poging tot reanimatie ondernomen. Achteraf was iedereen ingenomen geweest met de nieuwe stand van zaken, vanaf de behandelend hartchirurg tot en met de verpleegkundigen van Intensive Care. De man had zichzelf bijna moeten weerhouden de eer voor zichzelf op te eisen. Het was zo eenvoudig, afdoend, netjes en praktisch geweest . . . De man moest tegenover zichzelf erkennen dat het doden van Robert Seibert andere gewaarwordingen bij hem had opgeroepen. Hij had weinig ervaren van de euforie die hij destijds had gesmaakt, toen hij deed wat gedaan moest worden en besefte dat hij een van de weinigen was die de moed ertoe bezaten. Toch had Robert Seibert moeten sterven. Het was z'n eigen stomme schuld, doordat hij al die zogenaamde PDNC-gevallen boven water had gehaald. De man verliet de badkamer en begon haastig de ziekenkamer te doorzoeken, in de hoop er papieren aan te treffen die betrekking zouden hebben op Seiberts onderzoek. Toen hij die niet vond, sloop hij naar de deur en trok die voorzichtig een stukje open. Een van de nachtzusters liep met een klein metalen dienblad door de gang. Gedurende een angstaanjagend moment dacht hij dat ze misschien onderweg was naar Seiberts kamer. Ze liep de deur echter voorbij en verdween in een andere kamer. De gang was nu weer helemaal verlaten. Met bonzend hart sloop de man de gang in. Het zou een ramp zijn als iemand hem hier betrapte. Toen hij nog assistent was, had hij alle reden gehad om zich in een van de ziekenkamers of zelfs op Intensive Care te bevinden, onverschillig op welk uur van de nacht. Nu lagen de kaarten anders. Hij moest voorzichtiger zijn. Toen hij de veiligheid van het trappenhuis had bereikt, werd hij overweldigd door paniek. Zonder adempauze rende hij de trappen af totdat hij vijf verdiepingen lager was aangeland. Toen pas ging hij het kalmer aan doen. Op de overloop van de vijfde verdieping bleef hij staan, drukte zijn rug tegen de betonnen muur en probeerde, hijgend van inspanning, zichzelf weer in de hand te krijgen. Eindelijk duwde hij voorzichtig de deur open. Hoewel hij zich al na enkele ogenblikken veilig wist, bleven zijn hersenen op volle toeren werken. De gedachte aan de PDNC-gegevens liet hem niet los: hij besefte dat Seibert vermoedelijk in zijn werkkamer data bewaarde die betrekking hadden op zijn onderzoek, hoogst waarschijnlijk op een floppy disc. Zuchtend besloot de man dat hij er verstandig aan zou doen meteen een bezoek te brengen aan Pathologie, voordat Seiberts overlijden bekend werd. Het enige probleem dat hem daarna nog restte was Cassi. Hij vroeg zich af hoeveel precies Seibert haar zou hebben verteld