Hoofdstuk 5
'Er waren twee weken voorbij gegaan sinds Thomas Kingsley van zijn moeder had gehoord dat Cassi haar een bezoek had gebracht. Hoewel ze er maar kort ruzie over hadden gehad, was de spanning bijna ondraaglijk geworden. Zelfs Thomas had notitie genomen van zijn steeds grotere afhankelijkheid van Perco- dan, maar hij moest iets innemen om zijn onrust de baas te blijven. En nu hij op een holletje door de gang onderweg was naar de maandelijkse vergadering over doodsoorzaken voelde hij hoe zijn polsslag sterk versnelde. De bespreking was al begonnen en de eerste chirurgie-assistent gaf explicatie van het eerste geval, een zwaargewonde pati�nt die kort na zijn aankomst op Spoedgevallen de geest had gegeven. De behandelende assistent en co- assistent hadden geen van beiden aandacht besteed aan bepaalde alarmerende symptomen die erop wezen dat het pericardium of hartzakje beschadigd was en volliep met bloed. Aangezien er geen dokters met een priv�praktijk bij betrokken waren geweest, werd er ongenadige kritiek geleverd op de vaste staf. Indien het een geval was geweest van een van de leden van de priv�staf zou de discussie heel anders zijn verlopen. Weliswaar zouden dezelfde kritische opmerkingen zijn gemaakt, maar tegelijkertijd zou de betreffende dokter uitvoerig de verzekering hebben gekregen dat het uitermate moeilijk was een hemopericardium te diagnosticeren en dat hij alles had gedaan dat binnen zijn vermogen lag. Al vroeg in zijn loopbaan had Thomas Kingsley ontdekt dat de maandelijkse vergadering over doodsoorzaken eerder bedoeld was om schuldgevoelens weg te nemen dan om te bestraffen, tenzij de blunder begaan was door een lid van de vaste staf. Leken zouden misschien hebben gemeend dat de bespreking bedoeld was als een soort waakhond, maar jammer genoeg was dit niet het geval, had Thomas met enig cynisme opgemerkt. En het volgende geval dat aan de orde werd gesteld, bewees hem opnieuw zijn gelijk. Dr. Ballantine betrad het podium om het geval Herbert Harwick te presenteren. Toen hij was uitgesproken raffelde een corpulente pathologie-assistent haastig de gegevens af die de sectie had opgeleverd en toonde dia's van 's mans hersenen (waarvan inmiddels weinig was overgebleven). Hierna werd het overlijden van Harwick kort besproken, zonder dat iemand wees op de mogelijkheid dat de in de operatiezaal opgetreden luchtembolie wel eens een gevolg van dr. Ballantines onhandige operatietechnieken zou kunnen zijn geweest. De algemene mening onder de deelnemende chirurgen dat het hen allemaal had kunnen overkomen was tot op zekere hoogte waar. Alleen werd Thomas Kingsley kotsmisselijk van het feit dat niemand zich scheen te herinneren dat Ballantine nog geen halfjaar terug een identiek geval had gepresenteerd. Luchtembolie was een gevreesde complicatie die zo nu en dan optrad, hoe zorgvuldig je als chirurg ook te werk ging. Maar de omstandigheid dat het Ballantine steeds vaker overkwam, werd stelselmatig genegeerd. Thomas vond het al even verbazingwekkend dat er met geen woord werd gerept over de feitelijke doodsoorzaak, die ertoe had geleid dat Harwick op Intensive Care tenslotte toch de geest had gegeven. Zover hij wist was de toestand van deze pati�nt voor zijn hart tot stilstand kwam gedurende lange tijd heel stabiel geweest. Thomas keek naar de gezichten van de overige deelnemers aan de bespreking en vroeg zich verwonderd af waarom niemand zijn mond hierover opendeed. Voor hem was het een bevestiging te meer van zijn overtuiging dat een ziekenhuis niet langs bureaucratische weg kon worden geleid en dat het instellen van commissies voor het aanpakken van dit soort problemen zeker niet de aangewezen methode was. 'Als niemand hier verder iets over op te merken heeft,' zei Ballantine, 'kunnen we verder gaan met het volgende geval. Helaas sta ik ook nu in het zonnetje.' Hij glimlachte flauwtjes. 'Het gaat om de pati�nt Bruce Wilkinson, een twee�nveertigjari- ge man die een hartinfarct had gekregen. Op grond van zijn belemmerde coronaire circulatie was hij een geschikte kandidaat voor het ondergaan van een drievoudige bypass-ingreep.' Thomas ging wat rechter op zijn stoel zitten. Hij herinnerde zich Wilkinson nog heel goed, vooral vanwege het feit dat hij 's avonds een poging had gedaan zijn levensgeesten op te wekken. Als hij zijn ogen sloot, zag hij het surrealistische tafereel weer voor zich.Eentonig sprak Ballantine verder. Hij presenteerde het geval uitvoerig en verloor zich in allerlei nietszeggende details. De kin van de chirurg die naast Thomas zat, zakte op zijn borst en zijn diepe, regelmatige ademhaling moest zelfs op het podium hoorbaar zijn. Eindelijk was Ballantine bijna klaar. Hij zei: 'De heer Wilkinson scheen zich uitstekend te herstellen van de operatieve ingreep, totaan de vierde nacht na de operatie, waarin hij overleed.' Ballantine keek op van zijn aantekeningen. De uitdrukking op zijn gezicht verschilde hemelsbreed van die, welke erop te zien was geweest tijdens de bespreking van het vorige geval. Nu keek hij uitdagend om zich heen alsof hij wilde zeggen: 'Zo, en probeer nu maar eens een fout te ontdekken.' Een slanke, goed geklede assistent-patholoog op de eerste rij stond op en beklom het spreekgestoelte. Nerveus verstelde hij de microfoon en boog zich voorover, blijkbaar in de mening dat hij er rechtstreeks in moest praten. Meteen begon de installatie met een akelig schril geluid rond te zingen, zodat hij zich met een gemompelde verontschuldiging terugtrok. Thomas herkende de jongeman: het was Robert Seibert, een kennis van Cassi. Zodra Seibert verslag begon te doen van de door hem verrichte autopsie verdween ieder spoortje van nervositeit als bij toverslag. Hij kon uitstekend zijn woordje doen, vooral in vergelijking met Ballantine; en bovendien had hij zijn aantekeningen zodanig opgesteld dat hij uitsluitend melding behoefde te maken van de punten die van belang waren. Hij toonde de aanwezigen een reeks dia's en vestigde er de aandacht op dat er geen blokkade van de luchtwegen was aangetroffen, hoewel de pati�nt op het moment van overlijden sterk cyanotisch was geweest, volgens de gegevens uit het dossier. Vervolgens toonde hij een fotomicro- grafie die aantoonde dat er niets mis was geweest met de longblaasjes of alveolen. Zijn volgende dia's bewezen dat er ook geen sprake was geweest van longembolie. Ook waren er geen indicaties gevonden voor een toename voor de druk in de linker of rechter hartboezem, zoals de 'daarop volgende fotomicrografie�n aantoonden. De laatste reeks opnamen liet zien dat de bypass- verbindingen volgens de regelen der kunst waren gehecht en dat er niets was dat op een recentelijk opgetreden myocard-infarct kon wijzen. Het licht ging weer aan. 'Dit alles toont aan ..zei Robert, even wachtend om het effect van zijn woorden te vergroten, 'dat er in dit geval geen doodsoorzaak valt aan te wijzen.' Verrassing alom. Een dergelijke verklaring was door niemand verwacht. Hier en daar werd zelfs even gelachen, terwijl een van de orthopedisten de vraag stelde of dit soms een van die gevallen van ontwaken in de morgue was. Die opmerking lokte nog meer lachsalvo's uit. Robert glimlachte alleen. 'Dan moet het een beroerte zijn geweest,' zei iemand achter Thomas. 'Geen slechte suggestie,' knikte Robert. 'Een beroerte waarbij het ademhalingsapparaat werd lamgelegd terwijl het hart zuurstofloos bloed bleef rondpompen. Inderdaad zou dat een diepe cyanose veroorzaken. Maar in dat geval zou de hersenstam een lesie moeten vertonen. We hebben de hersenen millimeter voor millimeter onderzocht en niets kunnen vinden. Niet de minste of geringste beschadiging.' Nu werd het doodstil. Robert Seibert wachtte op nieuwe commentaren, maar die bleven deze keer uit. Toen boog hij zich licht voorover en zei, zijn woorden richtend tot de microfoon: 'Als u het goedvindt, zou ik dan nu graag een andere dia willen laten zien.' Op handige manier maakte hij gebruik van de nu gewekte nieuwsgierigheid van de aanwezigen. Thomas had zo'n idee dat hij wel wist wat er ging komen. Seibert knipte het licht weer uit en schakelde de projector in. De dia bleek een overzicht te bevatten van zeventien soortgelijke gevallen, inclusief vergelijkbare gegevens omtrent leeftijd, sekse en bepaalde punten uit de ziektegeschiedenis van de betreffende pati�nten. 'Ik stel al enige tijd belang in gevallen als dat van pati�nt Wilkinson,' zei Seibert. 'Met deze dia wil ik aantonen dat dit geval niet op zichzelf staat. In de loop van de laatste anderhalf jaar heb ik vier overeenkomstige gevallen gevonden. En toen ik de gegevens erop nasnuffelde, stuitte ik op nog eens dertien van dit soort gevallen. Zoals u zult opmerken hadden ze zonder uitzondering een hartoperatie ondergaan. Bij geen enkele pati�nt uit deze reeks kon een specifieke doodsoorzaak worden aangetoond. Voorlopig heb ik dit syndroom omschreven als Plotselinge Dood Na Chirurgie, afgekort tot PDNC.' Het licht ging weer aan. Het gezicht van Ballantine was rood aangelopen. 'Waar denkt u eigenlijk mee bezig te zijn?' snauwde hij Seibert toe. Onder andere omstandigheden zou Thomas wellicht met hem te doen hebben gehad. Zijn verrassende aanvulling op zijn presentatie paste niet in het tamelijk enge kader van deze maandelijkse bespreking. Toen Thomas Kingsley om zich heen keek zag hij heel wat kwade gezichten. Het oude liedje weer. Medici hielden er niet van als hun bekwaamheden in twijfel werden getrokken. Bovendien hadden ze er een hekel aan zichzelf op de borst te moeten slaan. 'Dit is een vergadering over doodsoorzaken, geen Grote Ronde,' zei Ballantine. 'We zijn hier niet heen gekomen om naar voordrachten te luisteren.' 'Ik meende dat het verhelderend kon zijn als we bij de bespreking van het geval Wilkinson . . .' 'U m��nde,' herhaalde Ballantine sarcastisch. 'U m��nde. Wel, dokter, het is misschien nieuw voor u, maar u bent hier om door ons te worden geconsulteerd. Had u iets specifieks te melden toen u ons dit lijstje van vermeende sterfgevallen na een operatieve ingreep voor ogen toverde?' 'Nee,' erkende Robert Seibert. Hoewel Thomas Kingsley er de voorkeur aan gaf op dit soort bijeenkomsten zijn mond te houden, voelde hij zich nu gedwongen tot het stellen van een vraag. 'Neem me niet kwalijk, Robert,' riep hij. 'Is het zo dat je in alle zeventien gevallen op diepe cyanose bent gestuit?' Seibert had niet blijer kunnen zijn met een vraag uit zijn gehoor. 'Nee,' zei hij in de microfoon. 'Slechts in vijf van de zeventien gevallen was er sprake van sterke blauwverkleuring.' 'Dat betekent dat de fysiologische doodsoorzaak niet in al deze gevallen identiek was.' 'Dat klopt,' zei Seibert. 'In zes gevallen deden er zich convul- sies voor alvorens de dood intrad.' 'Vermoedelijk was dat luchtembolie,' zei een andere chirurg. 'Dat denk ik niet,' zei Seibert. 'Om te beginnen traden deze spiercontracties pas drie tot vier dagen na de operatieve ingreep op. Een dergelijk uitstel lijkt me moeilijk te verklaren. Bovendien werd bij hersensectie geen lucht aangetroffen.' 'Misschien geresorbeerd?' zei iemand anders. 'Als er,' zei Seibert, 'voldoende lucht in de slagaderen zat om convulsies en uiteindelijk de dood te veroorzaken, moet dat zoveel zijn geweest dat het opgemerkt had moeten worden.' 'Hoe staat het met de behandelende chirurgen?' riep de man achter Thomas. 'Komen bepaalde namen vaker voor dan andere?' 'In acht van de zeventien gevallen was de chirurg dokter Sherman.' Achterin de zaal werd druk gepraat. George Sherman sprong woedend op en Ballantine probeerde Seibert van het podium te krijgen. 'Als er verder geen commentaren zijn . . .' zei hij. George Sherman nam het woord. 'Naar mijn mening was de opmerking van dokter Kingsley overtuigend genoeg. Door te wijzen op het feit dat er in deze gevallen verschillende doodsoorzaken moeten zijn opgetreden, heeft hij ons tevens duidelijk gemaakt dat er geen enkele reden is te proberen deze gevallen aan elkaar te relateren of te zoeken naar samenhangen.' Hij keek Thomas aan. 'Juist,' zei Thomas. Het liefst had hij George Sherman aan zichzelf overgelaten, maar hij voelde zich verplicht te reageren. 'Ik kreeg de indruk dat Robert hier deze gevallen met elkaar in verband had gebracht omdat hij bepaalde overeenkomsten in de manier van sterven dacht te hebben gevonden, maar kennelijk is daar geen sprake van.' 'De grondslag voor de correlatie,' zei Seibert, 'was dat, met name gedurende de laatste paar jaar, in dit soort gevallen de dood intrad in weerwil van het ogenschijnlijk bevredigende herstel van de pati�nt, terwijl er geen anatomische of fysiologische oorzaak voor kon worden aangetoond.' 'Pardon,' zei George, 'dat is niet helemaal juist. Je bedoelt dat Pathologie geen doodsoorzaak heeft kunnen vinden.' 'Dat komt op hetzelfde neer,' zei Seibert. 'Niet helemaal,' repliceerde George Sherman. 'Misschien zou een andere afdeling Pathologie w�l in staat zijn geweest de doodsoorzaken op te sporen. Naar mijn mening zegt dit meer over jou en je collegae dan over iets anders. En zelfs maar suggereren dat er iets onregelmatigs zou kunnen schuilgaan achter een reeks treurige sterfgevallen onder operatiepati�nten op zo'n zwakke basis is ronduit onverantwoordelijk.' 'Zo is het, zo is het!' riep een orthopedisch chirurg, die luid in zijn handen begon te klappen. Haastig stapte Robert Seibert van het podium. De spanning in de zaal was te snijden. 'De volgende vergadering over doodsoorzaken zal over een maand plaatsvinden, op de zevende januari,' zei Ballantine. Hij schakelde de microfoon uit en verzamelde zijn paperassen. Over het podium wandelde hij naar de plaats waar Thomas was gezeten. 'Jij schijnt die knaap te kennen,' zei hij. 'Wie is hij, verdomme?' 'Hij heet Seibert, Robert Seibert,' zei Thomas. 'Een tweedejaars assistent-patholoog.' 'Ik ben van plan zijn ballen op sterk water te laten zetten. Wie denkt dat kereltje wel te zijn om hierheen te komen en zich te gaan gedragen als de lastige horzel die Socrates beweerde te zijn?' Over Ballantines schouder zag Thomas dat ook Sherman onderweg was naar hem toe. Hij was al even kwaad als Ballantine zelf. 'Ik weet al hoe hij heet,' zei Sherman dreigend, alsof hij een geheim openbaarde. 'We wisten al wie hij was,' zei Ballantine. 'Het is maar een tweedejaars.' 'Fraai hoor,' zei Sherman. 'Blijkbaar moeten we ons niet alleen filosofen laten welgevallen, maar ook bij-de-handte patho- logie-assistentjes.' 'Ik heb gehoord dat er deze maand ook een sterfgeval op Radiologie is geweest,' zei Thomas. 'Waarom werd dat geval niet aan de orde gesteld?' 'O, je bedoelt Sam Stevens,' zei George Sherman nerveus. Hij zag Robert Seibert de zaal verlaten. 'Dat zit zo: aangezien de pati�nt tijdens een catheterisatie overleed, wilde Radiologie het geval op de algemene vergadering over doodsoorzaken presenteren.' Terwijl Thomas de woede van zijn beide collega's gadesloeg, vroeg hij zich af wat dit tweetal te zeggen zou hebben als hij hun vertelde dat zijn vrouw had meegewerkt aan deze zogenaamde PDNC-studie. Terwille van iedereen die erbij betrokken was, hoopte hij dat ze er nooit achter zouden komen. Ook hoopte hij dat Cassi zo verstandig zou zijn voortaan Robert Seibert links te laten liggen. Omgaan met die man zou alleen maar moeilijkheden kunnen veroorzaken. In een totaal verduisterde onderzoekkamer lag Cassi plat op haar rug, zo ongemakkelijk als maar enigszins mogelijk was. Pijn had ze niet, maar het scheelde niet veel, zolang dr. Martin Obermeyer, hoofd van de afdeling Oogheelkunde, een fel licht in haar linker oog liet schijnen. Erger dan al het ongemak was echter Cassi's angst voor wat de oogarts haar te vertellen zou hebben. Ze wist dat ze zich met betrekking tot haar oogklachten tamelijk onverantwoordelijk had gedragen. Wanhopig hoopte ze dat Obermeyer tijdens zijn onderzoek iets geruststellends zou zeggen. Hij volhardde echter in een onheilspellend zwijgen. Zonder een woord van uitleg verplaatste hij de lichtbundel naar haar goede oog. Het licht was afkomstig uit een instrument dat hij op zijn voorhoofd droeg en uiterlijk wel iets weg had van een hypermoderne mijnlamp. In haar linker oog had het licht al helder geleken, maar nu hij het recht in haar goede oog liet schijnen leek het zo hevig dat Cassi haast niet kon geloven dat het op zichzelf geen schade kon aanrichten. 'Alsjeblieft, Cassi,' zei dr. Obermeyer. Hij richtte de lichtbundel omhoog en gluurde onder de lenzen van het instrument door naar haar gezicht. 'Probeer alsjeblieft je oog stil te houden.' Meteen drukte hij met een klein metalen voorwerpje op haar oogbol. Het oog begon meteen als gevolg van de hevige irritatie sterk te tranen. Cassi voelde ze over het ooglid wellen en langs de zijkant van haar gezicht biggelen. Ze vroeg zich af hoe lang ze dit nog uit zou houden. Onwillekeurig greep ze het laken beet waarmee de onderzoektafel was bedekt. Net toen ze vreesde niet langer roerloos te kunnen blijven, verdween het felle licht, maar ook toen dr. Obermeyer de neonlichten aan het plafond had aangedaan kon ze maar weinig onderscheiden. Ze zag hem als in een waas achter zijn bureau zitten schrijven. Zijn terughoudendheid verontrustte haar. Kennelijk had hij zich aan haar ge�rgerd. 'Mag ik gaan zitten?' vroeg Cassi aarzelend. 5 'Ik begrijp niet waarom je mij komt consulteren,' zei Ober-meyer, 'als je mijn overige suggesties toch in de wind slaat.' De oogarts nam niet eens de moeite zich om te draaien terwijl hij tegen haar sprak. Cassi kwam overeind en zwaaide haar benen over de rand van de onderzoektafel. Haar rechteroog begon zich te herstellen van het felle licht, maar haar gezichtsvermogen bleef onscherp, wat een gevolg was van de druppels die hij had gebruikt om haar pupillen te verwijden. Eventjes staarde ze naar Obermeyers rug en probeerde zijn opmerking te verwerken. Ze had er rekening mee gehouden dat hij boos zou zijn omdat ze haar vorige afspraak op het laatste moment had geannuleerd, maar dat het z� erg zou zijn had ze niet verwacht. Pas toen hij klaar was met zijn schrijfwerk en het dossier had dichtgeslagen, draaide hij zich naar haar om. Hij zat op een laag verrijdbaar krukje en peddelde nu naar haar toe. Hij kwam vlak tegenover haar tot stilstand. Cassi, die nog steeds op de rand van de onderzoektafel zat, had een onbelemmerd uitzicht op de glimmende plek op zijn schedel waar zijn haar begon uit te dunnen. Met zijn zware, grove trekken en de diepe groef in het midden van zijn voorhoofd mocht hij geen aanspraak maken op de titel 'Moeders Mooiste'. Toch was hij niet onaantrekkelijk. Zijn gezicht straalde integriteit en intelligentie uit, twee eigenschappen die Cassi altijd al hadden bekoord. 'Het lijkt me dat ik openhartig moet zijn,' begon hij. 'Er is niets dat erop wijst dat het bloed in je linker oog minder is geworden. Eigenlijk lijkt het er zelfs op dat er nieuw bloed bij is gekomen.' Cassi probeerde haar angst te verbergen. Ze knikte alsof ze naar een bespreking van het geval van iemand anders zat te luisteren. 'Ik kan nog altijd het netvlies niet onderscheiden,' vervolgde dr. Obermeyer. 'Dientengevolge kan ik niet bepalen waar het bloed vandaan komt, of zelfs maar of het een lesie betreft die te behandelen zou zijn.' 'Maar die ultrasound-test . . .' begon Cassi. 'Bewees alleen dat het netvlies niet los is geraakt; nog niet, tenminste. Zo'n test geeft geen enkele indicatie met betrekking tot de plaats waar het bloed vandaan komt.' 'Misschien moeten we nog wat langer wachten?' 'Als die oogbei nu niet transparant is geworden is de kans uiterst klein dat dit alsnog zal gebeuren. Intussen zouden we de enige kans op een succesvolle behandeling uit onze handen kunnen laten glippen. Cassi, ik moet de achterzijde van het oog kunnen bekijken. We zullen moeten overgaan tot een vitrecto- mie.' Cassi wendde haar blik af. 'Kan dat niet nog een maandje of zo wachten?' 'Nee,' zei Obermeyer. 'Cassi, je hebt me dit al veel langer laten uitstellen dan me lief is. Bovendien zei je onze laatste afspraak af. Ik geloof niet dat je helemaal beseft wat er voor je op het spel staat.' 'Maar al te goed,' zei Cassi. 'Alleen is het moment uiterst ongelukkig.' 'Geen enkele operatie komt op een gelukkig moment,' zei Obermeyer, 'behalve voor degene die hem moet verrichten. Laat me dit akkefietje nou maar op het operatierooster plaatsen, dan komen we er vanaf.' 'Ik moet het eerst met Thomas bespreken,' zei Cassi. 'Wat?' zei Obermeyer verbaasd. 'Heb je hem er dan nog niets van verteld?' 'O, dat wel,' zei Cassi vlug. 'Alleen weet hij nog niet hoe dringend het is.' 'Wanneer denk je ruggespraak met hem te houden?' vroeg Obermeyer berustend. 'Gauw. Eigenlijk vanavond al. Morgen kom ik terug, ik beloof het.' Ze liet zich van de tafelrand glijden en vermande zich. De gedachte dat ze de onderzoekkamer van de oogarts kon verlaten, luchtte haar op. Diep in haar binnenste wist ze dat hij gelijk had: ze moest die vitrectomie laten doen. Maar het zou moeilijk worden Thomas het nieuws mee te delen. Even later bleef Cassi staan, aan het uiteinde van de gang op de vijfde verdieping van het Professional Building, het gebouw waarin ook Thomas zijn spreekkamer had. Door het raam staarde ze naar het trieste beeld van Boston in begin december, met z'n door kale bomen geflankeerde straten en dicht opeen staande bakstenen gebouwen. Over Commonwealth Avenue reed een ambulance, met huilende sirene en flikkerende zwaailichten. Toen ze haar rechteroog dichtkneep loste het hele beeld op tot een wazige lichtvlek. In paniek opende ze haastig weer haar oog om de wereld binnen te laten. Ze moest iets doen. Ze zou met Thomas moeten praten, ondanks de moeilijkheden die ze sinds haar bezoekje aan zijn moeder met elkaar hadden gehad. Cassi wenste dat die zaterdag van twee weken terug zich nooit had voorgedaan. O, had haar schoonmoeder Thomas maar nooit opgebeld. Maar natuurlijk zou dat wat al te veel gevraagd zijn geweest. Cassi had verwacht dat Thomas woedend thuis zou komen, maar had tot haar grote schrik gemerkt dat hij helemaal niet thuiskwam. Om half elf had ze tenslotte Thomas' nummer gedraaid en te horen gekregen dat hij een spoedoperatie verrichtte. Ze had hem laten doorgeven dat hij haar moest bellen en tot twee uur 's nachts was ze op zijn telefoontje blijven wachten, tot ze eindelijk met een boek in haar hand en het licht aan in slaap was gevallen. Uiteindelijk was Thomas pas zondagmiddag thuisgekomen en had hij, in plaats van tegen haar tekeer te gaan, geweigerd zijn mond tegen haar open te doen. Met demonstratieve kalmte had hij zijn kleding overgebracht naar de logeerkamer die aan zijn studeerkamer grensde. Voor Cassi vertegenwoordigde deze 'zwijgkuur' een ondraaglijke belasting. Als ze al iets tegen elkaar zeiden betrof het nietszeggende zinnetjes. Vooral de maaltijden waren een verschrikking voor haar, zodat ze verscheidene keren hoofdpijn had voorgewend en wat eten op een dienblad had meegenomen naar haar kamer. Na een week was Thomas eindelijk woedend tegen haar uitgevallen. De aanleiding daartoe was volkomen onbenullig: Cassi had een kristallen drinkglas op de betegelde keukenvloer laten vallen. Toen Thomas haastig kwam aanhollen en tegen haar begon te schreeuwen, had hij haar verweten dat ze achter zijn rug om tegen hem probeerde te intrigeren. Hoe had ze het gewaagd hem tegenover zijn moeder zwart te maken door hem van druggebruik te beschuldigen? 'Natuurlijk heb ik zo nu en dan een pilletje geslikt,' had hij tenslotte gezegd, waarbij hij zijn stem dempte. 'Ofwel om me te helpen in slaap te komen, �f om me wakker te houden als ik de hele nacht in touw was geweest. En ik tart je mij ook maar ��n enkele dokter te noemen die nog nooit een van zijn eigen pillen heeft geslikt!' Hij had met zijn wijsvinger tegen haar schouder gepriemd om zijn woorden kracht bij te zetten. Cassi, die zelf wel eens Valium had gebruikt, had geen enkele aanleiding gezien Thomas tegen te spreken. Trouwens, haar intu�tie had haar gezegd dat ze er beter aan deed haar mond te houden en hem de kans te geven zijn hart te luchten. Gaandeweg had hij z'n stem wat beter in bedwang gekregen en haar gevraagd waarom ze in hemelsnaam naar zijn moeder was gestapt. Ze wist hoe vaak zijn moeder op hem vitte; daarom had juist zij zich wel tweemaal moeten bedenken voor ze haar een nieuwe reden daartoe verschafte, en nog wel een met zulke angstwekkende implicaties. Cassi had gemerkt dat hij was uitgeraasd en had geprobeerd het hem uit te leggen. Ze zei dat ze bang was geworden toen ze het Dexedrine-tabletje had gevonden en zo dom was geweest te denken dat Patricia de aangewezen persoon was om Thomas te helpen als hij in moeilijkheden verkeerde. 'En ik heb het woord "verslaving" nooit gebruikt.' 'Volgens mijn moeder w�l!' snauwde Thomas. 'Wie moet ik geloven?' Verbitterd hief hij zijn armen op. Cassi zweeg, hoewel ze in de verleiding kwam hem te zeggen dat hij, als hij na twee�nveertig jaar met zijn moeder te hebben omgegaan het antwoord op die vraag nog niet kende, dat nooit zou weten. In plaats daarvan verontschuldigde ze zich voor haar overhaaste gevolgtrekkingen na het vinden van de Dexedrine, en nog meer omdat ze zich tot zijn moeder had gewend. In tranen bekende ze hem hoeveel ze van hem hield, waarmee ze stilzwijgend erkende dat ze banger was voor de mogelijkheid dat Thomas haar zou verlaten dan voor de mogelijkheid dat hij verslaafd was aan pepmiddelen. Ze wilde dat hun verhouding weer normaal werd. Als de spanningen tussen hen beiden voort waren gekomen uit het feit dat ze een klacht had geuit over haar diabetes, zou ze, zo nam ze zich voor, voortaan Thomas geheel onkundig laten van de problemen die ze met haar gezondheid had. Maar nu zag ze zich door de slechte conditie van haar oog niettemin gedwongen hem in te lichten. De aankomst van een andere ambulance met huilende sirene bracht Cassi terug tot de werkelijkheid. Hoe erg ze het ook vond Thomas van streek te maken, ze wist dat ze ditmaal geen keus had. Ze kon onmogelijk een operatie ondergaan zonder hem daarover in te lichten, zelfs als ze op een of andere manier de moed daartoe had weten te vinden. Gekweld door nare voorge- voel�ns drukte ze de liftknop in. Ze zou nu meteen naar hem toegaan. Zichzelf kennende was ze bang dat ze niet bij machte zou zijn het onderwerp aan te snijden, als ze daarmee wachtte totdat ze 's avonds thuis waren. Cassi probeerde niet meer na te denken, uit angst dat ze van gedachten zou veranderen, toen ze beneden naar Thomas' spreekkamer liep en de deur van de wachtkamer openduwde. Gelukkig zag ze geen pati�nten zitten. Doris keek op van haar schrijfmachine en wijdde zich als gewoonlijk dadelijk weer aan haar tikwerk zonder zelfs maar met een hoofdknik te laten merken dat ze notitie had genomen van Cassi's binnenkomst. 'Is Thomas binnen?' vroeg Cassi. 'Ja,' zei Doris zonder op te houden met tikken. 'Hij is met z'n laatste pati�nt bezig.' Cassi ging op de roze Chippendale-bank zitten. Lezen kon ze niet, omdat de druppels in haar oog nog niet waren uitgewerkt en ze alles nog steeds wazig zag. Aangezien Doris haar geen blik waardig keurde, kon ze Doris op haar gemak op zitten nemen. Ze zag dat Thomas' assistente haar haar anders was gaan dragen. Cassi vond dat ze er een stuk beter uitzag zonder het strenge effect van haar eeuwige knotje. Er kwam een pati�nt uit de spreekkamer. Hij verkeerde in een stralend humeur en lachte Doris breed toe. 'Ik voel me geweldig,' zei hij. 'De dokter heeft me zo�ven gezegd dat ik helemaal beter ben. Ik mag weer doen waar ik zin in heb.' En onder het aantrekken van zijn overjas zei hij tegen Cassi: 'Dokter Kingsley is een geweldenaar. Maak je maar nergens druk om, jongedame.' Hij draaide zich om naar Doris, wierp haar een kushand toe en vertrok. Zuchtend stond Cassi op. Ze wist dat Thomas een voortreffelijk geneesheer was. Ze wenste dat zij bij hem dezelfde soort warmte kon opwekken die hij naar ze geloofde zijn pati�nten ten deel liet vallen. Thomas was aan het dicteren toen Cassi zijn spreekkamer binnenkwam. 'Nogmaals bedankt, komma, Michael, voor dit interessante geval, komma, en als ik je soms bij de verdere behandeling van dienst kan zijn, aarzel dan niet me te bellen. Punt. Met vriendelijke groeten, enzovoort. Einde dictaat.' Hij schakelde de dictafoon uit en draaide zijn stoel om. Met bestudeerde onverschilligheid nam hij Cassi op. 'En waaraan heb ik het genoegen van dit bezoekje te danken?' vroeg hij. 'Ik kom net van de oogarts,' zei Cassi, proberend haar stem in bedwang te houden. 'Fijn,' zei Thomas. 'Ik moet met je praten.' 'Als je het maar kort houdt,' zei hij met een blik op zijn horloge. 'Ik heb een pati�nt die in cardiogene shock verkeert en moet er zo vlug mogelijk heen.' Cassi voelde hoe haar moed haar in de schoenen zonk. Ze had behoefte aan een kleine aanwijzing dat Thomas zich niet zou ergeren als ze nog eens haar ziekte ter sprake bracht. Maar de houding die hij nu aannam, getuigde van een welhaast vijandige nonchalance. Het leek alsof hij haar tartte een denkbeeldige scheidslijn te overschrijden. 'Nou?' vroeg Thomas. 'Hij moest m'n pupillen verwijden,' zei Cassi, om de hete brij heendraaiend. 'Er is enige verslechtering opgetreden. Ik vroeg me 'af of we misschien wat vroeger naar huis konden gaan.' 'Ik vrees van niet,' zei Thomas. Hij stond op. 'Ik ben er vrijwel zeker van dat de pati�nt die ik moet gaan zien met spoed moet worden geopereerd.' Hij ontdeed zich van zijn witte jas en hing die aan de haak op de deur die toegang gaf tot de wachtkamer. 'Feitelijk zit het er dik in dat ik vannacht hier in het ziekenhuis moet blijven.' Geen woord over haar oog. Cassi wist dat ze haar eigen operatie ter sprake moest brengen, maar ze kreeg het woord eenvoudig niet over haar lippen. In plaats daarvan zei ze: 'Je hebt gisteren ook al in het ziekenhuis overnacht, Thomas. Heus, je vergt veel teveel van jezelf. Je hebt meer rust nodig.' 'Sommigen onder ons moeten nu eenmaal werken,' zei Thomas. 'We kunnen niet allemaal overstappen naar de psychiatrie.' Hij trok zijn colbert aan en liep terug naar zijn bureau om de cassette uit de dictafoon te nemen. 'Ik weet niet of ik wel zal kunnen rijden met dit waas voor ogen,' zei Cassi. Ze oordeelde het verstandiger niet in te gaan opzijn kleinerende opmerkingen met betrekking tot de psychiatrie. 'Je kunt uit twee mogelijkheden kiezen,' zei Thomas. 'Hier blijven rondhangen totdat die druppels zijn uitgewerkt, �f de nacht doorbrengen in het ziekenhuis. Je doet maar wat je zelf het beste vindt.' Hij maakte aanstalten om weg te lopen. 'Wacht!' riep Cassi uit. Haar mond voelde kurkdroog aan. 'Ik m�et met je praten. Vind jij dat ik een vitrectomie moet laten doen?' Zo, het was eruit. Toen ze omlaag keek, merkte ze dat ze nerveus aan haar handen plukte. Beschaamd trok ze ze uiteen, zonder te weten waar ze ze moest laten. 'Het verbaast me dat je nog belang stelt in mijn mening,' snauwde hij. Zijn vage glimlach was verdwenen. 'Helaas ben ik geen oogchirurg. Ik heb er geen flauw idee van of jij wel of niet een vitrectomie moet ondergaan. Dat is de reden waarom ik je naar Obermeyer heb gestuurd.' Cassi bespeurde zijn toenemende boosheid. Het was precies gegaan zoals ze had gevreesd. Nu ze hem had lastig gevallen over de slechte conditie van haar oog had ze het er alleen maar erger op gemaakt. 'Trouwens,' zei Thomas, 'kon je geen beter moment uitkiezen om me met dit soort dingen aan m'n kop te zaniken? Boven ligt iemand te sterven. Jij tobt al maanden met dat oog van je. En nu kom je me ermee lastig vallen terwijl ik tot over m'n oren in een spoedgeval zit. Mijn God, Cassi, probeer af en toe eens aan andere mensen te denken, wil je?' Hij beende naar de deur, rukte die open en was verdwenen. Thomas had in vele opzichten het gelijk aan zijn kant, vond Cassi. Zijn spreekkamer was niet de ge�igende omgeving om over haar oogaandoening te beginnen. Ze wist dat hij, als hij haar zei dat er boven een pati�nt lag te 'sterven', zich niet schuldig maakte aan overdrijving. Met de tanden op elkaar verliet Cassi de spreekkamer. Doris zat demonstratief te tikken, maar Cassi vermoedde dat ze alles had afgeluisterd. Terwijl ze naar de liften liep besloot Cassi terug te gaan naar Clarkson Two. Het zou haar verhinderen teveel te denken. Bovendien wist ze dat ze niet zou kunnen rijden; voorlopig niet, tenminste. Ze bereikte de afdeling toen de middagbespreking nog volop aan de gang was. Ze had afgesproken dat ze de rest van de dag vrij zou zijn en voelde er niets voor aan de bespreking deel te nemen, bang dat ze er niet tegen opgewassen zou zijn. Ze vreesde dat ze, als ze onder vrienden was, zichzelf niet langer zou kunnen beheersen en in tranen zou uitbarsten. Dankbaar voor de onverwachte mogelijkheid om onopgemerkt haar werkkamer te kunnen bereiken, glipte ze naar binnen en deed vlug de deur achter zich dicht. Ze wrong zich langs het grote plaatstalen bureau met formica bovenblad, dat bijna even breed was als de kamer smal, en ging in de aftandse draaistoel erachter zitten. Ze had geprobeerd het kleine vertrek wat op te vrolijken met reprodukties van enkele bekende impressionistische schilderijen in vrolijke kleuren, die ze destijds in Harvard had gekocht. Veel had het niet geholpen. Vanwege de schelle plafondverlichting had het kamertje nog altijd veel weg van een verhoorcel. Ze liet haar hoofd in haar handen rusten en probeerde na te denken, maar het enige waarop ze zich kon concentreren waren de moeilijkheden tussen haar en Thomas. Ze was daarom bijna opgelucht toen er vinnig op de deur werd geklopt. Nog voor ze iets had kunnen zeggen stapte kolonel William Bentworth binnen. 'Heeft u er bezwaar tegen dat ik ga zitten, dokter Cassidy?' vroeg Bentworth met een hoffelijkheid die niet bij hem scheen te passen. Hij was zorgvuldig gekleed in een bruine pantalon en een schoon overhemd. Zijn schoenen blonken als spiegels. Glimlachend vroeg hij: 'Vindt u het erg als ik rook?' 'Nee,' zei Cassi. Ze vond het wel degelijk erg, maar het was een van de kleine offers die ze meende te moeten brengen. Sommige mensen moesten op alle mogelijke manieren geholpen worden voor ze zich konden uiten. Zo nu en dan kon het ritueel van een sigaret die opgestoken werd een belangrijk hulpmiddel daartoe zijn. Glimlachend leunde Bentworth achterover. Voor het eerst leken zijn glinsterende blauwe ogen enige warmte en hartelijkheid uit te stralen. Hij was een knappe man, met brede schouders, een dikke donkere haardos en hoekige, aristocratische gelaatstrekken. 'Alles goed met u, dokter?' vroeg Bentworth, zich vooroverbuigend om Cassi's gezicht van dichterbij te bestuderen. 'Uitstekend,' zei Cassi. 'Waarom vraagt u dat?' 'U maakt een wat afwezige indruk.' Cassi keek omhoog naar de reproduktie van een Monet - een moeder met dochtertje in een papaverveld. Ze probeerde haar gedachten te ordenen. Het besef dat een pati�nt begiftigd was met zo'n scherpe blik maakte haar een beetje bang. 'Misschien komt het doordat u zich schuldig voelt,' opperde Bentworth, die heel attent de rook van zijn sigaret w�g blies van Cassi. 'En waarom zou ik me schuldig moeten voelen?' 'Omdat ik denk dat u mij opzettelijk heeft gemeden.' Cassi herinnerde zich Jacobs opmerking over de neiging tot inconsequent gedrag van labiele persoonlijkheden en stelde vast dat Bentworths huidige optreden sterk contrasteerde met zijn eerdere weigering met haar te praten. 'En ik weet ook waarom u mij uit de weg bent gegaan,' vervolgde Bentworth. 'Ik denk dat ik u angst aanjaag. En als dat zo is, spijt me dat. Doordat ik zo lang in het leger heb gezeten en eraan gewend ben geraakt orders uit te delen, kan ik zo nu en dan wat al te dwingend optreden, vrees ik.' Voor het eerst in Cassi's kortstondige psychiatrische loopbaan gebeurde er spontaan iets tussen haarzelf en een van haar pati�nten, iets waarover ze in de literatuur wel eens iets had gelezen. Ze wist zonder een spoor van twijfel dat Bentworth probeerde haar te manipuleren. 'Meneer Bentworth . . .' begon Cassi. 'Kolonel Bentworth,' verbeterde hij haar met een lachje. 'Als ik u aanspreek met dokter is het alleen maar redelijk dat u mij kolonel noemt. Het is een teken van wederzijds respect.' 'Daar hebt u gelijk in,' zei Cassi. 'De feiten zijn dat u zelf degene bent geweest die ieder gesprek tussen ons beiden onmogelijk maakte. Zoals u zich nog wel zult herinneren, heb ik talloze malen geprobeerd een onderhoud te arrangeren, maar telkens kreeg ik van u te horen dat u al andere afspraken had gemaakt. Het is me nu wel duidelijk dat u meer hebt aan contacten met de groep dan aan een priv�-gesprek, dus heb ik niet verder aangedrongen. Maar als u daar prijs op stelt kunnen we meteen een tijdstip vaststellen.' 'Ik zou het heerlijk vinden met u te praten,' zei Bentworth. 'Wat zou u zeggen van nu meteen? Ik heb de tijd. U ook?' Cassi voelde er niets voor zich door pati�nt Bentworth te laten manipuleren, op grond van de overweging dat dit een negatieve uitwerking op hun relatie therapeut-pati�nt zou kunnen hebben. Ze was er momenteel niet op voorbereid en inderdaad joeg Bentworth haar enige angst aan, in weerwil van zijn plotseling aan de dag tredende charme. 'Schikt morgenochtend u?' zei Cassi. 'Meteen na de teambespreking?' Kolonel Bentworth stond op en doofde zijn sigaret in de asbak op Cassi's bureau. 'Akkoord. Ik verheug me er bij voorbaat op. En ik hoop dat datgene wat u dwarszit gunstig uitpakt.' Na zijn vertrek bleef Cassi alleen achter in de met rook bezwangerde lucht van de kleine kamer en probeerde ze zich kolonel Bentworth voor te stellen in uniform. Het was haar duidelijk dat hij er heel aantrekkelijk en knap uit zou zien en dat zijn moeilijkheden op geestelijk gebied uit de lucht gegrepen zouden lijken. Ze wist echter in welke mate hij gestoord was en vond het feit dat dit zo eenvoudig te camoufleren was uitermate verontrustend. Nog voor ze haar bevindingen kon dicteren ging de deur opnieuw open en zag ze Maureen Kavenaugh binnenkomen. Maureen was een maand geleden in het ziekenhuis opgenomen op grond van een telkens terugkerende ernstige depressie. Kortgeleden had ze een forse terugslag gekregen toen haar man haar kwam opzoeken en het tot slaande ruzie was gekomen. Het feit dat Maureen zich buiten haar kamer bevond was voor Cassi al evenzeer een verrassing als het bezoekje van kolonel Bentworth van zo�ven. Ze begon zich af te vragen of iemand soms een wondermiddel door het eten van de pati�nten had gemengd. 'Ik zag de kolonel bij u binnenstappen,'zei Maureen. 'Ik dacht eigenlijk dat u had gezegd dat u hier de hele middag niet zou zijn.' Haar stem klonk toonloos en zonder een spoor van emotie. 'Dat was m'n bedoeling eigenlijk ook niet,' zei Cassi. 'Maar nu u er toch bent .. . kan ik u misschien een moment spreken?' vroeg Maureen schuchter. 'Vanzelfsprekend,' antwoordde Cassi. Ze sloeg Maureen gade terwijl ze verder liep, de deur achter zich dicht deed en ging zitten.'Toen we gisteren met elkaar praatten . . .' Maureen aarzelde en er welden tranen in haar ogen op. Cassi duwde de doos met tissues naar de rand van haar bureau. 'U vroeg me . . . u vroeg me toen of ik misschien mijn zusje eens wilde zien.' Maureen sprak zo zachtjes dat Cassi haar nauwelijks kon verstaan. Ze knikte vlug, zich afvragend wat er in Maureens hoofd omging. De vrouw had sinds het bezoek van haar man en de daarop gevolgde inzinking voor vrijwel niets enige belangstelling getoond, hoewel Cassi haar Elavil had voorgeschreven. Op de team-bespreking hadden verscheidene collegae zich voorstander getoond van een elektrische shock-behandeling, maar Cassi had zich daartegen verzet omdat ze van mening was dat de Elavil in combinatie met therapeutische seances toereikend zou kunnen zijn. Cassi had zich verbaasd over het inzicht in de dynamiek van haar aandoening waarvan Maureen blijk had gegeven. Maar in Maureens geval verschafte inzicht in haar ziekte haar niet automatisch de mogelijkheid er invloed op uit te oefenen. Maureen erkende dat ze vijandige gevoelens koesterde jegens haar moeder, die haar en haar jongere zusje in de steek had gelaten toen ze allebei nog peuter waren; en ook gaf ze toe in haar hart jaloers te zijn op haar knappe jongere zusje, dat er al vroeg vandoor was gegaan en getrouwd was, zodat Maureen aan zichzelf werd overgelaten. Uit wanhoop was ze getrouwd met een man die volstrekt niet bij haar paste. 'Denkt u dat m'n zus me zal willen zien?' vroeg Maureen tenslotte, met een gezicht dat nat was van tranen. 'Ik denk 't wel,' zei Cassi. 'Maar dat weten we pas als we het haar hebben gevraagd.' Maureen snoot haar neus. Haar sluike haar was hard toe aan een wasbeurt. Haar gezicht zag er afgetobd uit en ondanks de geneesmiddelen die ze kreeg, werd ze voortdurend magerder. 'Ik ben bang 't haar te vragen,' bekende Maureen. 'Ik geloof nooit dat ze zal komen. Waarom zou ze ook? Ik ben 't niet waard. Het is toch allemaal hopeloos.' 'Alleen al dat je erover denkt eens met je zus te praten is een hoopvol teken,' zei Cassi vriendelijk. Maureen loosde een diepe zucht. 'Ik kan maar geen besluit nemen. Want als ik haar bel en ze zegt nee is het allemaal nog veel erger. Ik wil dat iemand anders dat voor me doet. Zou u haar voor me willen bellen?' Cassi bloosde. Ze dacht aan haar eigen besluiteloosheid tegenover Thomas. De gevoelens van afhankelijkheid en hulpeloosheid waarmee Maureen tobde, kwamen haar maar al te bekend voor. Ook zij wilde dat iemand anders haar besluiten voor haar nam. Met de grootste moeite slaagde ze erin haar aandacht te bepalen tot de vrouw tegenover haar. 'Ik geloof niet dat het op mijn weg ligt contact te zoeken met je zuster,' zei Cassi. 'Maar het is iets waarover we kunnen praten. In ieder geval lijkt een gesprek met je zuster me een uitstekend idee. Zullen we er morgen verder over praten? Ik meen dat er morgen om twee uur een seance voor je op het programma staat.' Maureen stemde ermee in, nam nog een paar tissues uit de doos en vertrok. De deur liet ze open staan. Cassi bleef een poosje naar de muur zitten staren. Ze wist zeker dat de manier waarop ze zich met haar pati�nte had ge�dentificeerd een teken was voor haar gebrek aan ervaring. 'H�, Cassi! Waarom wasje niet bij de team-bespreking?' zei Joan Widiker, die in de gang op haar schreden was teruggekeerd toen ze een glimp van haar had opgevangen. Cassi keek op maar gaf geen antwoord. 'Wat is er aan de hand?' wilde Joan weten. 'Je ziet er uitgeput uit.' Ze liep Cassi's werkkamer binnen en snoof de lucht op. 'Ik wist trouwens niet dat jij rookte.' 'Dat doe ik ook niet,' zei Cassi. 'Maar kolonel Bentworth wel.' 'Wat? Is hij je komen opzoeken?'vroeg Joan met opgetrokken wenkbrauwen. 'Je vordert beter dan je zelf denkt.' Ze zweeg en ging zitten. 'Ik vond dat ik je even moest komen zeggen dat Jerry Dono- van en ik met elkaar uit zijn geweest. Heb je hem nog gesproken?' Cassi schudde het hoofd' 'Het pakte niet al te best uit. Het enige was hij wilde was . . .' Joan hield midden in de zin op. 'Cassi, wat h�b je toch?' Cassi kon haar tranen niet langer bedwingen en voelde ze over haar wangen biggelen. Waar ze al bang voor was geweest gebeurde nu: nu er een begrijpende ziel in de buurt was had ze zich niet langer in de hand. Ze liet zich gaan en begroef haar gezicht in haar handen. Ze huilde nu openlijk.'Nou zeg, z� erg was Jerry Donovan nu ook weer niet, hoor,' zei Joan, in de hoop dat een beetje humor zou helpen. 'Trouwens, ik ben niet door de knie�n gegaan. Ik ben dus nog steeds maagd.' Cassi's lijf schokte van het snikken. Joan wrong zich langs het bureau en legde een arm om haar schouders. Een poosje deed ze er het zwijgen toe. Als assistent-psychiater vertoonde ze niet de gebruikelijke negatieve reactie op tranen die zoveel leken aan de dag leggen. Op grond van de hevigheid van Cassi's uitbarsting vermoedde Joan dat ze er behoefte aan had lucht te geven aan haar emoties. Huilen was een goede uitlaatklep. 'Het spijt me,' zei Cassi gesmoord, haar hand uitstekend naar de doos met tissues, net als Maureen zo�ven. 'Ik had het niet zover willen laten komen.' 'Zo te horen wasje er hard aan toe. Wil je erover praten?' Cassi schepte adem. 'Ik weet 't niet. Het lijkt allemaal zo hopeloos.' Ze had het nog niet uitgesproken of ze realiseerde zich al dat Maureen vrijwel hetzelfde had gezegd. 'Wat is er zo hopeloos?' vroeg Joan. 'Alles,' zei Cassi. 'Noem eens iets,' zei Joan, proberend haar aan het praten te krijgen. Cassi nam haar handen weg van haar betraande gezicht. 'Ik ben vandaag bij de oogarts geweest. Hij wil me opereren, maar ik weet niet of ik daar verstandig aan doe.' 'Wat zegt je man ervan?' vroeg Joan. 'Dat vormt een deel van de moeilijkheid.' Zodra Cassi het had gezegd, kreeg ze er spijt van. Ze wist dat Joan, die niet alleen intelligent was maar ook over een fijne neus beschikte, weinig moeite zou hebben met het in elkaar passen van het totaalbeeld. En in haar achterhoofd hoorde ze de stem van Thomas die haar zei dat ze haar gezondheidstoestand niet met jan en alleman moest bespreken. Joan nam haar arm van Cassi's schouders. 'Volgens mij heb jij iemand nodig om mee te praten. En als de offici�le consultante van deze afdeling sta ik tot je beschikking. En tussen twee haakjes, mijn honorarium is voor ieder��n betaalbaar.' Cassi zag kans zwakjes te glimlachen. Intu�tief wist ze dat ze Joan kon vertrouwen. Ze had behoefte aan de inzichten van een buitenstaander en besefte terdege dat ze er in haar eentje niet al te veel van bakte. 'Ik weet niet of jij enig idee hebt van de hoeveelheid werk die Thomas verricht,' begon Cassi. 'Hij werkt harder dan alle anderen die ik ken. Je zou haast denken dat-ie nog co-assistent is. Gisteren heeft hij in het ziekenhuis overnacht. En vannacht doet-ie dat weer. Veel vrije tijd heeft-ie niet . . .' 'Cassi,' zei Joan vriendelijk. 'Ik wil je niet graag in de rede vallen, maar waarom zou je je deze inleiding niet besparen? Heb je met je man over die operatie gesproken?' Cassi zuchtte. 'Ik heb het een paar uur geleden geprobeerd, maar ik koos het verkeerde moment en de verkeerde plek.' 'Luister,' zei Joan. 'Ik spreek zelden of nooit een oordeel uit. Maar laat mij je. zeggen dat er, als het om een oogoperatie gaat, nooit een verkeerde plek of een verkeerd moment kan bestaan om er met je man over te praten.' Cassi probeerde die opmerking te verwerken. Ze wist eigenlijk zelf niet of ze het er wel of niet mee eens was. 'En wat heeft hij gezegd?' vroeg Joan. 'Dat hij geen oogarts was.' 'Aha. Meneer wenst zijn verantwoordelijkheid af te schuiven.' 'Nietwaar,' zei Cassi met nadruk. 'Thomas heeft er alles aan gedaan om de beste oogspecialist voor me te vinden.' 'Dat neemt niet weg dat het me een tamelijk gevoelloze reactie toeschijnt.' Cassi staarde naar haar handen en bedacht dat Joan veel te bij de hand was. Ze kreeg de stellige indruk dat Joan veel dieper op de zaak kon en wilde ingaan dan Cassi aanstond. 'Cassi,' zei Joan prompt, 'zit het tussen jou en je man wel helemaal snor?' Opnieuw voelde Cassi tranen in haar ogen opwellen. Haar poging om haar waterlanders te bedwingen, was maar gedeeltelijk succesvol. 'Dat is ook een manier om m'n vraag te beantwoorden,' zei Joan vol meegevoel. 'Wil je erover praten?' Cassi beet op haar trillende onderlip. 'Als de relatie tussen mij en Thomas zou worden verstoord,' zei ze, 'geloof ik niet dat ik het nog vol zou kunnen houden. Ik ben bang dat m'n helewereldje zou instorten. Ik heb hem zo ontzettend nodig, weetje.' 'Ja, dat is wel aan je te merken. Ik geloof dan ook dat je er niet �cht over wilt praten. Heb ik gelijk?' Cassi knikte. Ze voelde zich heen en weer geslingerd tussen haar angst voor Thomas' reactie en haar schuldbesef over het feit dat ze Joans vriendschapaanbod afsloeg. 'Best,' zei Joan. 'Maar ik meen dat ik je voor ik wegga een goeie raad moet geven. Misschien zul je dit aanmatigend van me vinden en zeker niet professioneel. Maar ik heb zo het gevoel dat je zou moeten proberen wat minder afhankelijk te worden van Thomas. Ergens geloof ik niet dat jij jezelf het krediet gunt dat je toekomt. Een dergelijke afhankelijkheid kan op den duur een relatie ernstig schaden. Zo, voor vandaag is dat genoeg raad waarom niemand heeft gevraagd.' Joan opende de deur, maar bleef staan. 'Zei je niet dat Thomas in het ziekenhuis wilde overnachten?' 'Ja, ik meen dat hij een spoedoperatie moet verrichten,' zei Cassi, volledig in beslag genomen door de gedachte dat ze afhankelijk van Thomas zou zijn. 'Als hij 's avonds moet opereren blijft hij meestal liever hier overnachten dan drie kwartier achter het stuur te moeten zitten.' 'Mooi!' zei Joan. 'Waarom ga je dan vanavond niet met mij mee naar huis? Ik heb een bedbank in de huiskamer en m'n koelkast is goed voorzien van proviand.' 'Ja, en omstreeks middernacht ken je al mijn geheimen,' zei Cassi half schertsend. 'Ik geef je m'n erewoord dat ik geen nieuwsgierige vragen zal stellen,' zei Joan. 'Nou ja, ik kan trouwens toch niet,' zei Cassi. 'Ik waardeer je aanbod, maar er is nog een kansje dat Thomas misschien niet hoeft te opereren. In dat geval zou hij wel naar huis kunnen komen. En dan wil ik er zijn, begrijp je? Misschien kunnen we dan praten.' Joan lachte begrijpend. 'Je zit er werkelijk over in, h�? Nou ja, als je soms van gedachten mocht veranderen kun je me altijd bellen. Het eerste uur of zo ben ik nog wel in het ziekenhuis.' Ze opende de deur opnieuw en verdween. Cassi staarde naar de Monet en probeerde te bepalen of ze zonder gevaar zou kunnen autorijden. Tot haar geruststelling merkte ze dat haar gezichtsvermogen aanmerkelijk was verbeterd; de druppels leken zo langzamerhand uitgewerkt te zijn. Thomas voelde zijn handen trillen toen hij de deur van zijn wachtkamer opende en het licht aanknipte. Volgens de klok op het bureau van Doris was het bijna half zeven. Buiten was het al donker, iets dat het hem moeilijk maakte zich zomerse avonden te herinneren waarop het tot half tien licht placht te blijven. Hij sloot de deur en stak zijn arm uit. Nu hij zag hoe hevig zijn anders zo vaste hand beefde, joeg hem dat angst aan. Hoe kon Cassi hem zo onder druk blijven zetten als hij toch al zo gespannen was? Achter zijn bureau trok hij de tweede lade open en diepte er een van zijn plastic flacons uit op. De tegen kinderhandjes beveiligde sluiting en zijn eigen agitatie maakten het hem bijna onmogelijk de flacon open te krijgen. Hij moest zichzelf ervan weerhouden het ding op de grond te smijten en er woedend met zijn hak op te trappen. Eindelijk zag hij kans een van de gele pilletjes eruit te krijgen. Ondanks de bittere smaak legde hij het meteen op zijn tong en liep naar de kleine wasruimte, nog geurend naar het parfum van Doris. Thomas was te ongeduldig om een glas te gebruiken en bukte zich om rechtstreeks uit de kraan te drinken. Hij liep terug naar zijn spreekkamer en ging achter zijn bureau zitten. Zijn angst leek toe te nemen. Hij trok de lade opnieuw open en tastte naar dezelfde flacon. Dit keer kreeg hij de sluiting niet open, en toen hij kwaad met de flacon op zijn bureau sloeg, bereikte hij daar alleen mee dat er een deuk in het fraaie bovenblad ontstond en hij zijn duim bezeerde. Thomas kneep zijn ogen dicht en hield zichzelf voor dat hij zich moest blijven beheersen. En toen hij zijn ogen weer opende schoot hem te binnen dat hij de twee pijltjes in elkaars verlengde moest brengen om de flacon te kunnen openen. Toch nam hij geen tweede pilletje. In plaats daarvan zag hij voor zijn geestesoog het beeld van Laura Campbell verschijnen. Er was geen enkele reden waarom hij alleen zou moeten zijn. 'Ik wou dat ik iets voor u kon doen,' had ze hem toegefluisterd. 'Onverschillig wat!' Thomas wist dat hij haar telefoonnummer in het pati�ntendossier van haar vader zou kunnen vinden, voor het geval erzich een verslechtering in zijn toestand mocht voordoen. In geval van nood kon hij haar dus bellen. Maar was dit soms g��n geval van nood? Thomas grijnsde bij zichzelf. Er waren trouwens meer dan genoeg manieren voor het camoufleren van zijn bedoelingen, als hij soms haar aanmoedigingen verkeerd had begrepen. Hij zocht de map van pati�nt Campbell en draaide vlug Laura's nummer, hopend dat ze thuis zou zijn. Nadat het toestel twee keer was overgegaan nam ze de hoorn van de haak. 'Met dokter Kingsley. Het spijt mij dat ik u even lastig moet vallen.' 'Is er iets niet in orde?' vroeg Laura bezorgd. 'Nee, nee,' zei Thomas geruststellend. 'Uw vader maakt het best. Het spijt me ontzettend van zijn geelzucht. Dat is een van die vervelende complicaties die nu eenmaal kunnen optreden. Ik zou willen dat we het hadden kunnen voorzien, maar aan de andere kant ben ik ervan overtuigd dat het spoedig weer voorbij zal zijn. Hoe dan ook, de reden dat ik u bel is dat uw vader ongetwijfeld binnenkort uit het ziekenhuis zal worden ontslagen. Daarom meende ik dat u er misschien wel even over zou willen praten.' 'Beslist,' zei Laura. 'Zegt u maar wanneer.' Thomas speelde wat met het telefoonsnoer. 'Tja, daarom bel ik u nu juist. Ik heb zo'n idee dat u wel ongeveer kunt raden hoe mijn agenda er uitziet. Toevallig komt het zo uit dat ik moet wachten op een operatie en op dit moment niemand op bezoek heb in mijn spreekkamer. Nu dacht ik dat u misschien wel bereid zou zijn hierheen te komen.' 'Kunt u me een half uurtje de tijd gunnen?' vroeg Laura. 'Dat denk ik wel,' zei Thomas, in het besef dat hij meer dan voldoende tijd had. 'U kunt me verwachten,' beloofde Laura. 'O, en dan nog iets,' voegde hij eraan toe. 'Om op dit tijdstip in het Professional Building te kunnen komen, zult u via het ziekenhuis moeten lopen. Hier gaan de deuren om zes uur op slot.' Thomas legde de hoorn op de haak. Hij voelde zich al een stuk prettiger. Zijn angst had nu plaats gemaakt voor opwinding. Hij trok de tweede lade open en deponeerde het flaconnetje met pillen erin. Toen belde hij het catheterisatie-laboratorium van Cardiologie met het verzoek of iemand even wilde nagaan hoe het gesteld was met de pati�nt die in cardiogene shock verkeerde. Zoals hij al had verwacht, moest de catheterisatie nog gebeuren. Thomas schatte dat hij nog verscheidene uren de tijd had, ongeacht de uitslag van de catheterisatie. Hij verwelkomde Laura bij de deur van zijn spreekkamer en hield die uitnodigend voor haar open. Tot zijn voldoening zag hij dat ze ook nu een dunne, nauw sluitende zijden japon droeg. Het was licht-beige, bijna vleeskleurig materiaal. Vaag kon hij de contouren van haar slipje onderscheiden. De eerste ogenblikken bleef hij zwijgen, zijn woorden zorgvuldig kiezend om te voorkomen dat er een pijnlijke situatie zou ontstaan voor het geval hij haar signalen verkeerd had ge�nterpreteerd. Hij begon met haar nogmaals te verzekeren dat haar vader binnenkort uit het ziekenhuis zou worden ontslagen. Daarna besprak hij de follow-up op langere termijn en bracht het onderwerp seksueel verkeer ter sprake, onder het voorwendsel dat haar vader op het punt van fysieke inspanningen voorlopig bepaalde beperkingen in acht zou moeten nemen. 'Uw vader heeft me voor de operatie een paar vragen over dit onderwerp gesteld,' zei hij, Laura's gezicht in het oog houdend. 'Het is me bekend dat uw moeder enkele jaren terug is overleden, en als dit misschien een pijnlijk thema voor u is . . .' 'Niet in het minst,' zei Laura glimlachend. 'Ik ben volwassen, weet u.' 'Vanzelfsprekend,' zei Thomas, terwijl zijn blik de contouren van haar lichaam volgde. 'Dat is duidelijk te zien.' Laura lachte opnieuw en verschikte haar lange paardestaart, die afhing over haar schouder. 'Een man als uw vader heeft op dat punt nog zo z'n behoeften,' zei Thomas. 'Ik ben ervan overtuigd dat u als medicus dat beter weet dan wie ook,' zei Laura. Ze boog zich iets voorover, een beweging die hem duidelijk maakte dat ze onder de soepele zijde van haar japon geen bustehouder droeg. 5 Hij stond op en liep om zijn bureau heen. Nu wist hij met zekerheid dat Laura niet hierheen, was gekomen om over haar vader te praten. 'Inderdaad heb ik maar al te veel begrip voor dergelijke behoeften, vooral omdat ik een vrouw heb die aan een chronische, krachtenslopende aandoening lijdt.' Laura lachte hem toe. 'Zoals ik al zei - ik wou dat er iets was dat ik voor u kon doen.' Ze stond op en vlijde zich tegen hem aan. 'Kunt u al iets bedenken?' Thomas troonde haar mee naar zijn schaars verlichte onderzoekruimte. Langzaam hielp hij haar uit haar japon en ontdeed zich van zijn eigen kleren, die hij netjes over een stoel hing. Toen hij zich weer naar haar omdraaide stelde hij tevreden vast dat er aan zijn erectie niets mankeerde. 'Wat denk je hiervan?' vroeg hij, uitnodigend zijn armen uitspreidend. 'Het kon niet beter,' zei Laura hees, haar armen naar hem uitstrekkend. Nadat ze zich zoveel zorgen had gemaakt over haar bekwaamheid om te rijden was Cassi blij dat de rit naar huis op een plezierige manier eentonig verliep. Het gevaarlijkste deel van de trip was de wandeling van de garage naar het huis. Ze had er niet aan gedacht hoe vroeg het in december al donker kon worden. Het huis zelf was onheilspellend donker en vooral de vensters leken zwart, glimmend als gepolijst onyx. Binnen vond Cassi een briefje van Harriet: instructies voor de juiste manier om het eten op te warmen. Altijd als Harriet bericht kreeg dat Thomas niet thuis zou komen, vertrok ze vroeger dan anders. Maar hoe eigenzinnig Harriet ook kon zijn, vanavond was Cassi liever niet alleen geweest. Ze deed de ronde door het huis om overal licht aan te doen, in de hoop dat het er dan wat vrolijker zou gaan uitzien. Ze vond het buitengewoon kil in het oude, krakende huis met zijn grote, holle vertrekken. Haar voetstappen veroorzaakten in de lege gangen krachtige echo's. De verwarming werd geacht het huis op twintig graden Celsius te houden, maar ze kon haar eigen adem duidelijk zien. Boven, in de zitkamer naast de grote slaapkamer, was het aanzienlijk warmer, zelfs bijna behaaglijk. In de grote badkamer was een elektrische bijverwarming ge�nstalleerd. Die schakelde ze in alvorens haar bloedsuikerspiegel te controleren, haar gebruikelijke dosis insuline te nemen en te gaan douchen. Ze probeerde niet al te veel te piekeren. Haar gevoelsuitbar- sting in het ziekenhuis had haar uitgeput en niets opgelost. Ze wist dat Joan gelijk had met haar opmerking over haar afhankelijkheid van Thomas. Ook herinnerde het Cassi aan het feit dat ze zich met Maureen Kavenaugh had ge�dentificeerd. En net als haar pati�nte voelde Cassi zich wanhopig, timide en angstig. Ze vroeg zich af of ze zelf soms ook niet het vermogen bezat de touwtjes van haar eigen leven in handen te nemen, zelfs niet als ze inzicht had verworven in haar problemen. Toen, in een flits van inzicht, besefte Cassi met afschuw hoe sterk haar neiging was om haar ogen te sluiten voor haar moeilijkheden. Een van de redenen waarom ze het vermoeden was gaan koesteren dat Thomas misbruik maakte van peppillen hield verband met zijn pupillen. De laatste tijd waren zijn pupillen vaak niet groter geweest dan speldeknopjes - en dat terwijl Dexedrine de pupillen verwijdde! Andere drugs hadden een vernauwende uitwerking op de pupillen. Andere drugs, middelen waarover Cassi niet had willen nadenken. Cassi voelde dat ze klamme handen kreeg. Ze kon onmogelijk bepalen of dat een gevolg was van plotselinge angst, of van de dosis insuline. Biddend dat haar angsten ongegrond waren, dwong ze zichzelf de gang op te lopen. In Thomas' studeerkamer knipte ze het licht aan en keek om zich heen, alle bijzonderheden van het vertrek in zich opnemend. Hoewel ze zich ertegen probeerde te verzetten, herinnerde ze zich de gevolgen van haar eerdere bezoek en bood weerstand aan de drang tot vluchten. Het medicijnkastje in de badkamer verkeerde in dezelfde toestand als twee weken geleden: ��n grote chaos. Ze kon er niets in ontdekken dat haar reden gaf tot achterdocht. Ze ging op haar knie�n liggen en bekeek de onderzijde van de wastafel. Niets. Daarna doorzocht ze het kastje met de handdoeken en washandjes. Weer niets. Enigszins opgelucht ging ze terug naar de studeerkamer. Behalve het schrijfbureau en de comfortabele leren fauteuil bestond het meubilair uit de bedbankcombinatie, aan de uiteinden geflankeerd door lage tafeltjes met schemerlampen erop, een voetkussen, boekenkasten over de volle breedte van een van de wanden, een barretje en een hoge laktafel met leeuwepoten. De vloer was bedekt met een gigantisch Perzisch tapijt. Cassi wandelde naar het bureau, een indrukwekkend meubelstuk dat nog van Thomas' grootvader was geweest, zoals ze wist. Toen ze haar hand uitstak en het koele oppervlak ervan aanraakte, onderging ze dezelfde gewaarwordingen die ze als kind had gehad als ze ondeugend rondsnuffelde in de slaapkamer van haar ouders. Schouderophalend trok ze de middelste lade open. De bakjes van het kunststoffen rek erin waren tot aan de rand gevuld met paperclips, elastiekjes, puntenslijpers, potloden, inkt- patronen en andere kleinigheden. Ze trok de lade zo ver mogelijk uit en tilde voorzichtig de paperassen op die helemaal achterin lagen. Niets bijzonders te zien. Cassi stond op het punt de lade weer dicht te duwen toen ze meende dat ze een deur hoorde dichtslaan. Ze tuurde uit het raam en zag dat het licht in het appartement van haar schoonmoeder boven de garage aan was. Ze had geen auto aan horen komen, maar dat was niet al te verbazingwekkend. Omdat de stormluiken dicht waren, konden de geluiden van buiten niet zo gemakkelijk in het huis doordringen. En ze kon zien dat de garagedeur dicht was. Had ze hem zelf dichtgedaan? Ze kon het zich niet herinneren. Even later hoorde ze voetstappen in de hal beneden. Haar maag kromp ineen van schrik. Thomas was blijkbaar toch naar huis gekomen. Als hij haar na die geschiedenis met Patricia in zijn studeerkamer vond, zou hij razend worden. Wanhopig keek ze om zich heen, zich afvragend of ze misschien via de logeerkamer zou kunnen wegkomen. Maar nog voor ze in beweging kon komen ging de deur open. Het was Patricia Kingsley. Ze was al even verbaasd Cassi te zien als Cassi haar. Vol ongeloof staarden beide vrouwen elkaar aan. 'Wat voer jij hier uit?' zei Patricia eindelijk. 'Ik stond op het puntje diezelfde vraag te stellen,' zei Cassi, die nog steeds achter het bureau stond. 'Ik zag het licht hier aangaan. Vanzelfsprekend dacht ik dat Thomas toch maar naar huis was gekomen. Als zijn moeder meen ik het recht te hebben hem op te zoeken.' Zonder het te beseffen knikte Cassi, alsof ze het ermee eens was. In werkelijkheid was het haar altijd een doorn in het oog gebleven dat Patricia over een huissleutel beschikte en geen enkele remming scheen te kennen ten aanzien van de momenten waarop ze ervan gebruik wenste te maken. 'Dat was dan mijn excuus,' zei haar schoonmoeder. 'Maar hoe luidt het jouwe?' Cassi wist dat ze eenvoudig had kunnen antwoorden dat dit haar huis was en dat zij naar believen ieder vertrek ervan in en uit kon gaan, zo vaak ze maar wilde en wanneer ze maar wilde. Dat zei ze echter niet. Haar schuldbesef belette het haar. 'Ik veronderstel dat ik het wel kan raden,' zei Patricia minachtend. 'Hoewel het me tegen de borst stuit. Snuffelen in zijn spullen terwijl hij zich in het ziekenhuis afbeult met het redden van levens! Wat b�n jij voor echtgenote?' De vraag van haar schoonmoeder bleef in de lucht hangen, als statische elektriciteit. Cassi probeerde niet eens er antwoord op te geven. Ze begon zich nu zelf ook af te vragen wat voor soort echtgenote ze eigenlijk was. 'Het lijkt me beter dat je ogenblikkelijk deze kamer verlaat,' zei de grogstem van Patricia Kingsley. Cassi maakte geen tegenwerpingen. Ze liep haar schoonmoeder met gebogen hoofd voorbij. Patricia volgde haar naar de gang en sloot de deur. Zonder om te kijken daalde Cassi de trap af en zette koers naar de keuken. Ze hoorde de voordeur dichtvallen en nam aan dat haar schoonmoeder vertrokken was. De vrouw zou Thomas natuurlijk verklikken dat zijn vrouw in zijn studeerkamer was geweest. Daar viel niet aan te ontkomen. Met weerzin keek ze naar het eten dat Harriet op het fornuis klaar had gezet, maar ze wist dat ze na het nemen van haar normale insulinedosis een bepaalde hoeveelheid calorie�n moest gebruiken. Terwijl ze de opgewarmde maaltijd naar binnen werkte, besloot ze terug te keren naar de studeerkamer en haar onderzoek voort te zetten. Ze had, nu ze toch al was 'betrapt', niets meer te vrezen, behalve dan dat wat ze misschien zou vinden.Er was nog steeds kans dat Thomas zou verschijnen, maar Cassi nam zich voor scherp op de geluiden van een eventueel naderende Porsche te letten. Om te voorkomen dat ze opnieuw met haar schoonmoeder zou worden geconfronteerd trok ze de zware overgordijnen dicht. Ook gebruikte ze �en zaklantaarn, als een echte insluiper. Ze liep rechtstreeks naar het bureau en probeerde de laden aan de zijkanten een voor een. Lang hoefde ze niet te zoeken. Achterin de tweede lade ontdekte Cassi in een kartonnen doos, die oorspronkelijk postpapier had bevat, een hele verzameling plastic flacons. Sommige waren leeg, maar de meeste waren vol. Zonder uitzondering vermeldde het etiketje erop de naam van een arts, een zekere dr. Allan Baxter. Ze waren allemaal in de loop van de afgelopen drie maanden verkocht. Behalve Dexedrine vond ze twee andere soorten pillen, en Cassi nam van beide soorten een exemplaar mee. Ze zette de flacons terug in de kartonnen doos en sloot de lade. Ze knipte de zaklantaarn uit, schoof de gordijnen terug en liep vlug naar haar eigen kamer. Toen ze haar geneesmiddelenindex opsloeg en de pillen had ge�dentificeerd zag ze haar vermoedens bevestigd. 'Grote God!' zei ze hardop. 'Dat iemand Dexedrine neemt omdat hij af en toe uitgeput is kan ik me indenken. Maar Percodan en Talwin . .. dat is veel erger.' Voor de tweede keer die dag barstte Cassi in tranen uit. En dit keer deed ze geen enkele moeite haar snikken te bedwingen. Ze liet zich op het bed vallen en huilde zich in slaap. Ondanks zijn rendezvous met Laura besloot Thomas zijn afspraakje met Doris na te komen. Tot zijn grote teleurstelling had de pati�nt die in cardiogene shock verkeerde een tweede infarct gekregen en kon hij niet met spoed worden geopereerd. En hij peinsde er niet over zijn avond nog verder te verpesten door de lange rit naar huis. Doris drukte op de knop van de elektrische deurontgrende- ling zodra hij had aangebeld. Bij het bereiken van de eerste overloop zag hij haar speels haar hoofd om de deurpost steken. Toen hij de deur openduwde, begreep hij waarom ze binnen was blijven staan. Ze droeg een kort doorschijnend hemdje van zwarte stof met veel kant aan onder- en bovenzijde. Het bedekte ongeveer evenveel van haar lichaam als een badpak. 'Glenlivet met Perrier,' zei Doris. Ze reikte hem een whiskyglas aan en drukte zich al tegen hem aan voor hij zijn jas had kunnen uittrekken. Thomas legde zijn vrije hand op Doris' fraai gevormde bips. Het enige licht in de kamer was afkomstig van een Scandinavische petroleumlamp die warme, intieme kleuren aan het interieur ontlokte. De lage tafel voor de zitbank was gedekt voor een knus etentje en de fles wijn ernaast was al ontkurkt. Terwijl Doris zich terugtrok naar de keuken draaide Thomas het nummer van de ziekenhuiscentrale. Hij gaf de telefoniste het telefoonnummer van Doris door, met de waarschuwing dat het uitsluitend gedraaid mocht worden op verzoek van de dienstdoende assistent-chirurg. Ze mocht het verder aan niemand doorgeven, en als er zich soms een twijfelgeval voordeed moest ze het zelf draaien.