Hoofstuk 1
'Er is gisteravond ��n nieuwe pati�nt opgenomen,' zei Cassandra Kingsley, neerstarend op haar voorlopige rapport. Ze voelde zich uitgesproken slecht op haar gemak, nu ze tijdens de teambespreking 's morgens vroeg zo in het middelpunt van de belangstelling was komen te staan. 'Hij heet kolonel William Bentworth. Hij is achtenveertig jaar oud en heeft al drie echtscheidingen achter de rug; hij is binnengekomen via Spoedgevallen, na een kloppartij in een homobar. Hij was zwaar boven zijn theewater en gedroeg zich uitermate beledigend tegenover de mensen van Spoedgevallen.' 'Mijn God!' lachte Jacob Levine, eerste assistent-psychiater. Hij nam zijn ouderwetse ziekenfondsbril af en masseerde zijn ogen. 'Je eerste nachtdienst op Psychiatrie en prompt krijg je Bentworth!' 'Wat je noemt een vuurproef,' zei Roxane Jefferson, de zwarte hoofdzuster van Clarkson Two, zoals de afdeling werd aangeduid, een kordate vrouw met een nuchtere, doortastende aanpak. 'En laat niemand beweren dat praktijkervaring opdoen op de afdeling Psychiatrie van het Boston Memorial een saaie aangelegenheid is.' 'Hij voldeed niet bepaald aan mijn voorstelling van de ideale pati�nt, nee,' beaamde Cassi met een flauw lachje. De opmerkingen van dr. Jacob Levine en zuster Roxane hadden haar wat meer op haar gemak gesteld; ze maakte er uit op dat iedereen het haar geen moment kwalijk zou hebben genomen als ze haar verslag op een onhandige manier had gepresenteerd. Blijkbaar was deze Bentworth op Clarkson Two geen onbekende. Cassi was nog geen week geleden aan haar co-assistentschap Psychiatrie begonnen. Het was niet bepaald gebruikelijk dat iemand in november een stageperiode begon, maar Cassi had pas toen het medische jaar in juli al was begonnen het besluit genomen aan Psychiatrie de voorkeur te geven boven Pathologie. Ze had hiertoe de kans gekregen omdat een van de eerstejaars zich na enkele maanden had teruggetrokken. Op dat moment had Cassi zichzelf beschouwd als een geluksvogel. Nu was ze daar lang niet zo zeker meer van. Een co-assistentschap beginnen zonder de morele steun van collega's die even weinig ervaring bezaten als zijzelf, bleek een stuk moeilijker te zijn dan ze had verwacht. De andere eerstejaars hadden bijna vijf maanden voorsprong op haar. 'Ik wil wedden dat Bentworth je heeft onthaald op een paar uitgelezen benamingen toen jij je gezicht liet zien,' zei Joan Widiker vol meeleven; ze was een derdejaars co-assistente die momenteel de leiding had van de afdeling Psychiatrische Consultatie en Cassi op het eerste gezicht aardig was gaan vinden. 'Ik zou ze tenminste niet graag herhalen,' beaamde Cassi met een hoofdknik in Joans richting. 'Feitelijk vertikte hij het zelfs zijn mond tegen me open te doen, behalve om mij uitgebreid te vertellen wat hij vindt van de psychiatrie in het algemeen en psychiaters in het bijzonder. Ook vroeg hij me om een sigaret, die ik hem heb gegeven ook, in de mening dat hij er wat kalmer door zou worden; maar in plaats van dat ding op te roken begon hij zijn armen met het brandende uiteinde te bewerken. Voor ik er iets aan kon doen, had hij zichzelf al op zes plaatsen brand- wondjes bezorgd!' 'Ja, hij is een echte charmeur,' zei Jacob. 'Cassi, je had me beter even kunnen bellen. Hoe laat kwam hij binnen?' 'Half drie 's nachts,' zei Cassi. 'Dan neem ik m'n woorden terug,' zei Jacob meteen. 'Je had volkomen gelijk.' Iedereen schoot in de lach, met inbegrip van Cassi. Bij wijze van uitzondering was er nu eens niets te bespeuren van die onder de oppervlakte blijvende vijandige wedijver die ze had ontmoet vanaf het moment dat ze medicijnen was gaan studeren. Noch iets van de half door respect en voor de andere helft door jaloezie gekleurde commentaren die betrekking hadden op haar 'relaties' in het Boston Memorial, toen ze eenmaal met Thomas Kingsley was getrouwd. Cassi was hen dankbaar voor hun morele steun. 'Hoe dan ook,' zei ze, proberend haar gedachten te ordenen, 'meneer Bentworth - of moet ik hem kolonel noemen? - meldde zich hier met een acute alcoholvergiftiging, hevige angsten, afgewisseld door perioden van diepe neerslachtigheid, intense drift en de neiging tot zelfverminking, plus een kilo's wegend dossier inzake zijn vroegere opnames.'Opnieuw barstte iedereen in lachen uit. 'Een ding moet ik kolonel Bentworth anders nageven,' zei Jacob. 'En dat is het feit dat hij een bijdrage heeft geleverd aan de praktijkopleiding van een hele generatie psychiaters.' 'Als ik het niet dacht,' zei Cassi. 'Ik heb geprobeerd de belangrijkste stukken uit zijn dossier door te nemen. Het telt geloof ik ongeveer evenveel woorden als Oorlog en Vrede van Tolstoj. In elk geval behoedde het me voor de verleiding mezelf voor joker te zetten door een diagnose te wagen. Ik las dat hij omschreven werd als een geval van "stoornissen in de persoonlijkheidsstructuur, zich manifesterend als zo nu en dan optredende kortstondige psychosen". Ik zou hem liever willen omschrijven als "labiel". Het lichamelijk onderzoek wees uit dat zijn gezicht meerdere kneuzingen vertoonde, terwijl in zijn bovenlip een kleine scheur werd aangetroffen. Verdere afwijkingen ontbraken, afgezien dan van de kleine brandwondjes die hij zichzelf in mijn bijzijn toebracht. Beide polsen droegen dunne, dwars verlopende littekens. Hij weigerde mee te werken aan een volledig neurologisch onderzoek, maar kon zich ten aanzien van tijd, plaats en identiteit ori�nteren. Aangezien zijn huidige opname nagenoeg een afspiegeling was van de vorige, wat de symptomen betrof, en omdat die laatste keer met zoveel succes amytalnatrium is toegepast, werd hem ook nu intraveneus een halve gram toegediend.' Vrijwel precies op het moment dat Cassi haar verslag be�indigde, werd haar naam omgeroepen. In een reflex maakte ze aanstalten om op te staan, maar Joan stak haar hand op en zei haar dat de afdelingsreceptioniste wel zou reageren. 'Beoordeelde je kolonel Bentworth als een zelfdodingsrisico?' vroeg Jacob. 'Och nee, eigenlijk niet,' zei Cassi, in het besef dat ze geen rechtstreeks antwoord gaf. Ze was zich er scherp van bewust dat haar bekwaamheid tot het beoordelen van zelfdodingsrisico's zo ongeveer even groot was als die van iedere willekeurige leek. 'Ik zou het eigenhandig veroorzaken van brandwondjes eerder betitelen als neiging tot zelfverminking dan als neiging tot zelfmoord.' Jacob draaide aan een lok van zijn krullende haar en keek Roxane aan, die langer dan wie ook, dienst deed op Clarkson Two. Ze genoot erkenning als een soort autoriteit. Dat was nog een reden waarom Cassi het plezierig vond stage te lopen op Psychiatrie. Hier was geen sprake van de starre hi�rarchische structuur die je overal elders in het ziekenhuis aantrof, waarbij de gevestigde dokters het topje van de piramide vormden. Maar hier, op Clarkson Two, werden zowel de dokters als de verpleegsters, hulpkrachten en alle andere personeelsleden als leden van het 'team' beschouwd en als zodanig gerespecteerd. 'Zelf heb ik altijd de neiging gehad dat onderscheid te verwaarlozen,' zei Roxane bedachtzaam. 'Maar ik denk dat er inderdaad wel verschil tussen is. Dat neemt niet weg dat behoedzaamheid geboden blijft. De man is uitermate gecompliceerd.' 'Dat is dan nog zachtjes uitgedrukt,' beaamde Jacob. 'Deze knaap heeft in het leger een komeetachtige carri�re gemaakt, vooral gedurende zijn veelvuldige dienstperioden in Vietnam. Ze hebben hem zelfs verscheidene keren een onderscheiding verleend; maar toen ik me in zijn conduitestaat verdiepte, kreeg ik de indruk dat er bij iedere actie die hij leidde een onevenredig hoog aantal van zijn manschappen sneuvelde. Het schijnt dat zijn psychische moeilijkheden pas aan het licht kwamen toen hij zijn huidige rang had bereikt, die van kolonel. Het lijkt wel alsof zijn succes hem heeft geschaad.' 'Om nog even terug te komen op dat zelfdodingsrisico,' zei Roxane, terwijl ze zich tot Cassi wendde. 'Het belangrijkste punt lijkt mij de graad van neerslachtigheid.' 'Het was geen klassieke depressie,' zei Cassi, wel wetend dat zij zich met die uitspraak op tamelijk glad ijs waagde. 'Hij zei dat hij zich eerder "leeg" voelde dan somber. Nu eens praatte en handelde hij als iemand die gedeprimeerd is, dan weer kreeg hij een driftaanval en sloeg de meest gemene taal uit. Zijn gedrag was niet samenhangend en consequent.' 'Daar ga je al,' zei Jacob. Het was een van zijn stopzinnetjes en de betekenis ervan was afhankelijk van de vraag welk woordje de nadruk kreeg. In dit geval drukte het zijn tevredenheid uit. 'Als je een woord moest bedenken voor het typeren van een geval als dat van kolonel Bentworth, zou je geen beter kunnen bedenken dan "labiel".' Cassi liet zich die loftuiting graag aanleunen. Gedurende de afgelopen week was er niet veel geweest dat haar zelfvertrouwen had kunnen opvijzelen.'Tja,' zei Jacob, 'hoe zien onze plannen er nu uit met kolonel Bentworth?' Cassi's euforie vervluchtigde. Een van de co-assistenten merkte op: 'Het lijkt me dat Cassi hem zover moet zien te krijgen dat hij het roken van sigaretten eraan geeft.' De groep lachte opnieuw en haar spanning ebde weg. 'Wat mijn plannen voor kolonel Bentworth zijn?' zei Cassi. 'Nou ja, ik denk . . .' ze wachtte even, 'ik denk dat ik komend weekeinde heel wat te lezen heb.' 'Heel juist,' zei Jacob. 'Intussen zou ik een kortstondige kuur met een krachtige tranquilizer willen aanbevelen. Grensgevallen als Bentworth reageren in het algemeen niet zo gunstig op langdurige chemotherapie, maar wel kan het dienen om hen door een voorbijgaande psychose heen te helpen. Zo; en wat is er vannacht nog meer gebeurd?' Susan Cheaver, een van de verpleegkundigen, nam het woord en somde met haar gebruikelijke efficiency alle belangrijke gebeurtenissen op die zich sinds de vorige namiddag hadden voorgedaan. Het enige uitzonderlijke bleek een geval van handtastelijkheden waarvan de pati�nte Maureen Kavenaugh het lijdend voorwerp was geweest. Haar man had haar een van zijn onregelmatige bezoekjes gebracht. De ontmoeting scheen een tijdlang in prettige sfeer te zijn verlopen, maar opeens waren er harde woorden gevallen, gevolgd door een paar gemeen-harde klappen die Kavenaugh zijn vrouw had toegediend. Het incident had zich midden in de pati�ntenfoyer afgespeeld en andere pati�nten hevig van streek gemaakt. Het was noodzakelijk geweest Kavenaugh tot bedaren te brengen en weg te sturen, en zijn vrouw had een kalmerend middel gekregen. 'Ik heb verscheidene keren een praatje met hem gemaakt,' zei Roxane. 'Hij is vrachtwagenchauffeur en toont weinig of geen begrip voor de toestand waarin zijn vrouw verkeert.' 'En wat stel je nu voor?' vroeg Jacob. 'Het lijkt me,' zei Roxane, 'dat we meneer Kavenaugh moeten aanmoedigen zijn vrouw wat vaker te komen bezoeken, maar alleen als er iemand anders bij kan zijn. Ik geloof niet dat Maureen kan vorderen op de weg naar herstel als hij niet op de een of andere manier meewerkt aan de therapie, maar ik heb zo'n idee dat het erg moeilijk zal worden hem zover te krijgen.' Cassi beperkte zich tot kijken en luisteren, terwijl alle andere leden van het psychiatrische team deelnamen aan de discussie. Toen Susan klaar was met haar resum� kreeg iedere co-assistent de gelegenheid de gevallen van zijn of haar pati�nten ter discussie te stellen. Hierna kreeg de bezigheidstherapeut de kans zijn zegje te doen, gevolgd door de maatschappelijk werkster van de afdeling. Tenslotte vroeg dr. Levine of er nog meer problemen waren. 'Mooi zo,' zei hij, ter afsluiting van de bijeenkomst, 'dan zien we elkaar weer bij de middagronde.' Cassi stond niet meteen op. Ze sloot haar ogen en schepte diep adem. De angstige spanning die teweeg was gebracht door de team-bespreking had haar vermoeidheid gecamoufleerd, maar nu die opwinding voorbij was, liet het zich des te heviger gelden. Ze had slechts een uurtje of drie slaap gekregen. En voor Cassi was voldoende rust belangrijk. O, wat zou het heerlijk zijn als ze haar hoofd even op haar armen kon laten rusten, hier, aan de vergadertafel. 'Ik denk dat je wel moe zult zijn,' zei Joan Widiker, terwijl ze een hand op Cassi's arm legde. Het was een hartelijke, geruststellende geste. Cassi zag kans haar een glimlach te tonen. Joan had oprechte belangstelling voor andere mensen. Meer dan wie ook had ze de tijd genomen om Cassi's eerste week op Psychiatrie zo gemakkelijk mogelijk voor haar te maken. 'Ik red het wel,' zei Cassi. 'Hoop ik.' 'O, absoluut,' verzekerde Joan haar. 'Eerlijk gezegd deed je het geweldig, vanmorgen.' 'Meen je dat werkelijk?' vroeg Cassi. Haar hazelnootkleurige ogen lichtten op. 'Zonder enige twijfel,' zei Joan. 'Je hebt het zelfs klaargespeeld van Jacob een soort complimentje los te krijgen. Jouw omschrijving van kolonel Bentworth als een "labiele persoonlijkheid" beviel hem uitstekend.' 'Kom er maar niet meer op terug,' zei Cassi kleintjes. 'De waarheid is dat ik je onmogelijk zou kunnen zeggen wat de symptomen van een labiele persoonlijkheid zijn, zelfs al nam-ie me mee uit eten.' 'Nee, waarschijnlijk niet,' beaamde Joan. 'Evenmin als de meeste andere mensen, zo lang de pati�nt niet een van zijn psychotische episodes doormaakt. Zulke pati�nten weten het uitstekend te compenseren. Kijk maar naar Bentworth - de man is nota bene kolonel in het leger!' 'Ja, daar had ik nogal wat moeite mee,' zei Cassi. 'Ik kon het absoluut niet met elkaar rijmen.' 'Bentworth kan iedereen voor raadsels stellen,' zei Joan, met een geruststellend kneepje in Cassi's arm. 'Kom mee, dan trakteer ik je op een kop koffie in de coffeeshop. Zo te zien ben je er hard aan toe.' 'Zeg dat wel!' viel Cassi haar bij. 'Alleen weet ik eigenlijk niet of ik die tijd er wel af kan nemen.' 'Op voorschrift van de dokter,' zei Joan. Ze stond op. En toen ze naast elkaar door de gang wandelden voegde ze eraan toe: 'Ik kreeg ook in mijn eerste praktijkjaar te maken met Bentworth, en ik heb dezelfde ervaringen opgedaan als jij. Ik weet hoe je je moet voelen.' 'Je m��nt 't,' zei Cassi bemoedigd. 'Ik wilde het tijdens de bespreking vanmorgen niet zeggen, maar ik wil je wel bekennen dat ik die kolonel een engerd vond.' Joan knikte. 'Luister, Bentworth is een lastpak. Hij is gemeen en bovendien sluw. Op de een of andere manier weet hij feilloos iemands zwakke plek te vinden. In combinatie met zijn opgekropte woede en vijandigheid kan dat zenuwslopend zijn.' 'Hij gaf me het gevoel dat ik evenveel waard was als een verkreukelde krant,' zei Cassi. 'Als psychiater, bedoel je.' 'Als psychiater, ja,' gaf Cassi toe. 'Maar dat word ik geacht te zijn. Misschien kan ik wat zelfvertrouwen terugvinden door me in de literatuur over andere praktijkgevallen te verdiepen.' 'Literatuur is er meer dan genoeg,' zei Joan. 'Teveel zelfs. Maar dit lijkt wel een beetje op leren fietsen. Je kunt jaren achtereen alles over fietsen lezen watje maar in de vingers krijgt en toch tot de ontdekking komen dat je, als je eindelijk probeert zelf te fietsen, er nog niets van kunt. Psychiatrie is evenzeer een kwestie van ervaring als van kennis. Nou, kom mee, ik heb trek in koffie.' Cassi aarzelde. 'Kan ik niet beter aan het werk gaan?' 'Je hebt nu toch geen afspraken met pati�nten, wel?' vroeg Joan. 'Nee, dat niet, maar . . .' 'Dan ga je met mij mee. 'Joan haakte haar arm in die van Cassi en samen liepen ze verder. Cassi liet zich meetronen; ze wilde wel even in Joans nabijheid zijn - dat was niet alleen bemoedigend, maar ook leerzaam. Misschien zou Bentworth na een nachtje rust bereid zijn te praten. 'Laat me je nog iets anders over Bentworth zeggen,' zei Joan, alsof ze Cassi's gedachten had gelezen. 'Iedereen die zich met hem heeft bemoeid was ervan overtuigd hem wel te kunnen genezen - ikzelf inbegrepen. Maar grensgevallen laten zich niet genezen, in het algemeen, en Bentworth niet in het bijzonder. Ze kunnen hun stoornissen steeds beter leren compenseren, maar genezen is er niet bij.' Toen ze langs de verpleegsterskamer kwamen, liet Cassi er het dossier van Bentworth achter en vroeg wie haar had laten omroepen. 'Dat was dokter Robert Seibert,' zei de receptioniste. 'Hij vroeg of u zo spoedig mogelijk wilde bellen.' 'Wie is dokter Seibert?' vroeg Joan. 'Een assistent op Pathologie,' antwoordde Cassi. 'Zo spoedig mogelijk - dat klinkt alsof je er verstandig aan doet meteen maar te bellen,' zei Joan. 'Ja. Mag ik even?' Joan knikte, waarop Cassi achter de balie om liep naar het telefoontoestel naast het rek met de pati�ntendossiers. Roxane liep op Joan toe. 'Een aardige meid,' zei de hoofdzuster. 'Ze zal volgens mij een hele aanwinst zijn, hier.'Joan knikte; ze waren het er allebei over eens dat Cassi's onzekerheid en schuchtere optreden een logisch uitvloeisel waren van haar toewijding en betrokkenheid. 'Hoewel ik me toch wat zorgen over haar maak,' voegde Roxane eraan toe. 'Ze lijkt een bijzonder soort kwetsbaarheid over zich te hebben.' 'Och, ik denk dat ze haar boontjes wel kan doppen,' zei Joan. 'Per slot van rekening kan ze moeilijk �cht zo teer zijn, als ze getrouwd is met iemand als Thomas Kingsley.'Gniffelend wandelde Roxane de gang in. Ze was lang en slank en dwong respect af met haar intelligentie en gevoel voor stijl. Lang voordat dit in de mode kwam had zij al een afro- kapsel gedragen. Toen Cassi de hoorn op de haak legde, monsterde Joan haar aandachtig. Roxane had gelijk. Cassi had iets teers over zich. Misschien kwam het door haar blanke, bijna doorschijnende huid. Ondanks haar 1,58 meter was ze slank en sierlijk. Ze had fijn haar, waarvan de kleur leek te wisselen met de belichting - van glanzend bruin tot donkerblond. In werktijd droeg ze het losjes op haar hoofd, bijeengehouden met behulp van kleine kammen en haarspelden. Maar als gevolg van de fijne structuur omkranste het haar gezichtje in zachtgolvende lokken. Ze had een fijnbesneden smal gezicht en haar ooghoeken leken heel licht schuins omhoog te wijzen, wat haar gezicht een vleugje exotische charme verleende. Ze gebruikte heel weinig make-up, waardoor ze er jonger uitzag dan haar achtentwintig jaren. Haar kleren waren altijd even onberispelijk, zelfs als ze het grootste deel van de nacht in touw was geweest; en vandaag droeg ze een van haar vele hooggesloten witte bloezen. Joan vond Cassi er uitzien als een van die elegante jonge vrouwen op zo'n oude sepiakleurige foto uit de Victoriaanse tijd. 'Wat zou je ervan vinden om,' zei Cassi enthousiast, 'de koffie maar de koffie te laten en even met mij mee te gaan naar Pathologie?' 'Pathologie?' zei Joan met lichte tegenzin. 'Ik weet zeker dat we daar wel een kop koffie kunnen krijgen,' zei Cassi, alsof ze de reden voor Joans aarzeling daarin zocht. 'Kom mee, ik denk dat het je beslist zal interesseren.' Dit keer liet Joan zich meetronen. Via de brede hoofdgang liepen ze naar de zware branddeur die toegang verleende tot het eigenlijke ziekenhuis. In Clarkson Two waren nergens gesloten deuren: het was een zogeheten 'open inrichting'. Veel pati�nten hadden geen toestemming de afdeling te verlaten, maar het werd aan henzelf overgelaten of ze zich eraan hielden of niet. Ze wisten dat zij het risico liepen naar het State Hospital te worden gestuurd, als ze het verbod aan hun laars lapten. De sfeer in die psychiatrische inrichting was volkomen anders en een stuk onplezieriger. Zodra de deur achter haar dichtviel voelde Cassi opluchting. In sterke tegenstelling tot de afdeling Psychiatrie was het hier in het hoofdgebouw heel eenvoudig om de dokters, verpleegsters en pati�nten van elkaar te onderscheiden. De dokters droegen ofwel een colbertje of een witte jas; de verpleegsters waren gekleed in hun witte uniform; en de pati�nten waren te herkennen aan hun pyjama's en ochtendjassen. In Clarkson Two liep iedereen rond in normale kleding. Terwijl Joan en Cassi verder liepen naar de centrale liften, vroeg Joan: 'Hoe vond je het op Pathologie? Beviel het je daar?' 'Ik vond het machtig,' zei Cassi. 'Dan hoop ik maar dat je je niet beledigd voelt als ik zeg dat je er volstrekt niet uitziet als welke patholoog ook die ik ken,' lachte Joan. 'Daar tob ik al m'n hele leven mee,' zei Cassi. 'Eerst wilde niemand geloven dat ik medicijnen studeerde, toen zei iedereen dat ik er veel te jong uitzag om dokter te kunnen zijn, en vannacht was deze kolonel Bentworth zo vriendelijk om me aan m'n verstand te peuteren dat ik er in de verste verte niet uitzag als een psychiater. Hoe zie ik eruit, volgens jou?' Joan liet die vraag onbeantwoord. De waarheid was dat Cassi er eerder uitzag als een balletdanseres of fotomodel dan als een dokter. Ze mengden zich in de mensenmassa die voor de rij liften van Scherington, het hoofdgebouw van het ziekenhuis, stond te wachten. Er waren slechts zes liften, wat achteraf een architectonische blunder was gebleken. Soms moest je wel tien minuten op de komst van een lift wachten; een lift die dan bij iedere verdieping stopte. 'Waarom heb je die overstap eigenlijk gemaakt van Pathologie naar Psychiatrie?' vroeg Joan. Maar ze had de vraag nog niet uitgesproken of ze had er al spijt van. 'Nee, daar hoef je geen antwoord op te geven; het was niet m'n bedoeling nieuwsgierig te zijn. Het zal wel een beroepsafwijking van me zijn. Alle psychiaters hebben dat.' 'Ik vind het niet erg,' zei Cassi gelijkmoedig. 'En in feite is de reden heel simpel. Ik heb namelijk juveniele diabetes, en toen ik mijn specialiteit moest kiezen was ik genoodzaakt daarmee rekening te houden. Ik heb geprobeerd net te doen alsof het er niet was, maar het is een duidelijke handicap gebleken.' Joans schaamte werd nog verergerd door de openhartigheid waarmee Cassi haar vraag beantwoordde. Maar hoe verlegen ze ook was met de situatie, ze meende dat ze het er alleen maar erger op kon maken als ze niet in zou gaan op Cassi's eerlijkheid. 'Ik zou juist gedacht hebben dat in die omstandigheden Pathologie een prima keus was?' 'Ja, ik aanvankelijk ook,' zei Cassi. 'Maar gedurende het afgelopen jaar kreeg ik jammer genoeg problemen met mijn ogen. Momenteel kan ik zelfs met mijn linker oog alleen nog onderscheid maken tussen licht en donker. Je zult ongetwijfeld wel alles afweten van door suikerziekte veroorzaakte retinopathie.' 'Een heel vervelende netvliesaandoening,' beaamde Joan. 'Ik ben zeker geen defaitiste,' hernam Cassi, 'maar in het allergste geval zou ik zelfs als ik blind werd nog de psychiatrie kunnen beoefenen. Maar de pathologie kan ik wel vergeten. Kom, laten we zorgen dat we in die eerste lift komen.' Cassi en Joan werden met de stroom meegevoerd en stapten de lift in. De deuren gleden dicht en ze begonnen te stijgen. Joan had zich in geen jaren zo slecht op haar gemak gevoeld, maar ze vond dat ze het gesprek nu niet kon be�indigen. 'Heb je al lang diabetes?' vroeg ze. Die eenvoudige vraag verplaatste Cassi naar het verleden, ver terug in de tijd, toen ze net acht jaar was en haar leventje begon te veranderen. Tot op dat moment had Cassi het op school altijd heel prettig gevonden. Ze was een gretig en levenslustig kind dat zich altijd op nieuwe dingen leek te verheugen. Maar halverwege de derde klas was daar allemaal verandering in gekomen. Voor die tijd was ze altijd vroeg klaar geweest om naar school te gaan; nu moest haar moeder haar steeds aansporen en aanzetten tot spoed. Haar aandacht verslapte en haar onderwijzeres begon haar ouders briefjes te schrijven om hen er attent op te maken. Een van de voornaamste punten, iets waarvan niemand het belang inzag en wat niemand was opgevallen, zelfs Cassi zelf niet, was de steeds grotere frequentie waarin Cassi gebruik moest maken van het toilet. Na een poosje begon juffrouw Rossi af en toe nee te zeggen als Cassi weer eens haar hand opstak, in de veronderstelling dat Cassi die uitstapjes naar het toilet gebruikte om haar werk te ontvluchten. Telkens als ze op een weigering stuitte, moest Cassi worstelen met de afschuwelijke angst dat ze haar blaas niet in bedwang zou weten te houden. In gedachten zag ze voor zich wat er zou gebeuren als ze 'een ongelukje' had, zodat haar urine van haar bank druppelde en er zich onder haar voeten een plasje zou vormen. Die angst maakte haar boos; en haar boosheid maakte dat de andere kinderen haar begonnen te plagen. Thuis moest ze regelmatig een tijdlang constateren dat ze in haar bed had geplast, als ze 's morgens opstond, iets wat zowel Cassandra zelf als haar moeder schokte en verbaasde. Mevrouw Cassidy had een verklaring ge�ist, maar Cassandra begreep er zelf niets van en vond het minstens even erg als haar moeder. Toen haar vader opperde dat ze de huisarts moesten raadplegen, schaamde mevrouw Cassidy zich te hevig om daartoe over te gaan, overtuigd als ze was dat de hele geschiedenis een gedragsstoornis moest zijn. De straffen die ze bedacht, hadden geen enkele uitwerking; het enige dat ermee werd bereikt, was dat ze het probleem alleen maar verergerden. Cassi begon aanvallen van drift te krijgen. De paar vriendinnetjes die haar tot nu toe trouw waren gebleven, lieten haar nu ook in de steek en het grootste deel van haar vrije tijd bracht ze door op haar kamer. Met tegenzin begon mevrouw Cassidy te denken over de noodzaak een kinderpsycholoog te raadplegen. In het vroege voorjaar spitste de situatie zich toe. Cassi herinnerde zich die dag alsof het gisteren was gebeurd. De pauze was nog geen half uur voorbij of ze bespeurde een toenemende druk op haar blaas, wat gepaard ging met hevige dorst. Daar ze zich de reactie van juffrouw Rossi zo kort na de pauze wel kon voorstellen, probeerde Cassi tevergeefs haar bezoek aan het toilet uit te stellen tot na het luiden van de bel. Ze zat onrustig in haar bank te draaien en te schuifelen en balde haar handjes krampachtig tot vuisten. Haar mond werd zo droog dat ze nauwelijks nog kon slikken, en ondanks al haar inspanning voelde ze een klein beetje urine ontsnappen.Doodsbang liep ze op haar tenen naar juffrouw Rossi en vroeg fluisterend of ze mocht. Zonder zelfs maar op te kijken beval de onderwijzeres haar terug te gaan naar haar plaats. Cassi draaide zich om en liep regelrecht naar de deur. Toen de juffrouw die open hoorde gaan keek ze op. Cassi vluchtte naar de toiletten, achtervolgd door juffrouw Rossi. Nog voor juffrouw Rossi haar achterstand had goedgemaakt, had ze haar broekje al omlaag en haar rok omhoog en liet ze zich opgelucht op de toiletbril zakken. Juffrouw Rossi wist van geen wijken en wachtte met haar handen op haar heupen af. De uitdrukking op haar gezicht sprak boekdelen: 'En nu is het je geraden om te plassen, want anders . . .' En Cassi plaste. Ze begon te plassen en ging er zolang mee door dat er haast geen eind aan leek te komen. Langzamerhand verzachtte de gelaatsuitdrukking van juffrouw Rossi zich. 'Waarom ben je niet in de pauze gegaan,' wilde ze weten. 'Dat h�b ik gedaan,' zei Cassi klagend. 'Dat geloof ik niet,' zei juffrouw Rossi. 'Ik geloof er eenvoudig geen woord van. En vanmiddag na schooltijd zullen we samen meteen naar het hoofd stappen. Die zal eens een hartig woordje met jou wisselen.' In de klas liet juffrouw Rossi Cassi aan haar lot over. Nu nog herinnerde ze zich de duizeligheid die haar had overvallen. Eerst kon ze het schoolbord niet meer zien. Toen voelde ze zich heel raar van binnen en was ze bang dat ze zou moeten overgeven. Dat deed ze niet: ze verloor het bewustzijn. Het volgende wat ze zich kon herinneren, was dat ze in het ziekenhuis lag en dat haar moeder zich over haar heenboog. Ze vertelde Cassi dat ze aan suikerziekte leed. Nu, in de lift, keek Cassi Joan aan en keerde terug naar het heden. 'Ik belandde toen ik negen was in het ziekenhuis,' zei ze haastig, in de hoop dat Joan niet had gemerkt dat ze had staan dromen. 'Toen hebben ze diabetes bij me gediagnosticeerd.' 'Wat zal je het toen ontzettend moeilijk hebben gehad,' zei Joan. 'Och, dat viel allemaal wel mee,' zei Cassi. 'In sommige opzichten was het zelfs een opluchting te weten dat er een lichamelijke oorzaak was voor de symptomen waarvan ik last had gehad. En toen de dokters eenmaal hadden vastgesteld hoeveel insuline ik nodig had, voelde ik me een stuk beter. Tegen m'n tiende was ik er al helemaal aan gewend mezelf tweemaal per dag een injectie toe te dienen. Ah, we zijn er.' Ze beduidde Joan dat ze uit moest stappen. 'Ik ben onder de indruk,' zei Joan eerlijk. 'Ik betwijfel of ik wel opgewassen zou zijn geweest tegen mijn medicijnenstudie als ik geweten had dat ik aan diabetes leed.' 'Ik weet zeker van wel,' zei Cassi terloops. 'We bezitten allemaal veel meer aanpassingsvermogen dan we zelf denken.' Joan betwijfelde of ze het met haar eens kon zijn, maar liet het er bij zitten. 'Hoe is het met je man? Ik heb al heel wat chirurgen leren kennen, dus hoop ik maar dat hij begrip voor je heeft en je steunt.' 'Reken maar,' zei Cassi. Maar het antwoord kwam net even te vlug voor Joan met haar sneldenkende, analyserende geest. De afdeling Pathologie was een wereld op zich en onderscheidde zich duidelijk van de rest van het ziekenhuis. Als psychiatrisch co-assistente was Joan gedurende de twee jaar dat ze in het Boston Memorial werkte nog nooit op deze afdeling geweest. Ze had zich voorbereid op het donkere, negentiende- eeuwse interieur van de afdeling Pathologie van de Medische Faculteit waaraan ze had gestudeerd, compleet met ouderwetse wandkasten met glazen deuren, volgestouwd met ronde glazen specimenpotten met formaline voor het conserveren van onuitsprekelijke gruwelen. In plaats daarvan bevond ze zich nu in een hagelwitte, futuristische omgeving van tegels, formica, roestvrij staal en glas. Nergens 'waren specimira in zicht en ook de vreemde, penetrante geurtjes waren opvallend afwezig. Bij de ingang zat een aantal secretaresses met koptelefoons op achter een rij tekstverwerkers met beeldscherm. Links bevond zich de administratie; en het middelpunt van de ruimte bestond uit een lange witte formicatafel met een rij moderne microscopen erop, voorzien van dubbele oculairs. Cassi ging Joan voor 'naar het eerste kantoortje links, waarin een onberispelijk geklede jongeman opsprong achter zijn bureau om Cassi met een warme, weinig professionele omarming te begroeten. Daarna duwde hij Cassi een eindje van zich af, zodat hij haar eens goed kon opnemen. 'Goeie genade,' zei hij, 'wat zie je er goed uit. Maar wacht eens even, je hebt toch niet je haar geverfd, wel?' 'Ik wist wel dat je het zou merken,' lachte Cassi. 'Niemand heeft er verder notitie van genomen.''Ja, natuurlijk merk ik zoiets. En nog een nieuwe bloes ook. Lord Taylor?' 'Nee, Saks.' 'Schitterend.' Hij bevoelde de stof. 'Zuiver katoen. Erg mooi.' 'O, neem me niet kwalijk,' zei Cassi, toen ze zich Joan herinnerde. Ze stelde haar voor. 'Dit is Joan Widiker. Robert Seibert, tweedejaars assistent op Pathologie.' Joan nam Roberts uitgestoken hand en schudde hem. Zijn aantrekkelijke, openhartige lach beviel haar wel. Zijn ogen twinkelden en Joan had sterk het gevoel dat hij haar in ��n oogopslag had getaxeerd. 'Robert en ik hebben samen gestudeerd,' legde Cassi uit, terwijl Robert zijn arm weer om haar schouders legde. 'En het toeval wilde dat we allebei hier in het Boston Memorial op Pathologie verzeild raakten.' 'Jullie konden wel broer en zuster zijn,' zei Joan. 'Althans, naar het uiterlijk te oordelen.' 'Ja, dat hebben al meer mensen gezegd,' antwoordde Robert, duidelijk in z'n nopjes. 'We mochten elkaar op het eerste gezicht en om een massa redenen, zoals bijvoorbeeld het feit dat we allebei een ernstige kinderziekte hebben gehad. Cassi had juveniele diabetes en ik reumakoorts.' 'En we waren allebei doodsbang voor chirurgie,' zei Cassi, waarop zij en Robert allebei hartelijk begonnen te lachen. Joan veronderstelde dat het om een geestigheid ging die alleen zij begrepen. 'Eigenlijk was het helemaal niet zo grappig,' zei Cassi. 'Want in plaats van elkaar moreel te steunen eindigde het ermee dat we elkaar alleen maar nog banger maakten voor een ingreep. Robert moet eigenlijk zijn verstandskiezen laten trekken; en ook wordt het hoog tijd dat ik die bloeding in mijn linker oog laat verhelpen.' 'Ik was van plan er binnenkort toe over te gaan,' zei Robert vermetel. 'En nu helemaal, nu jij me niet meer de stuipen op het lijf kan jagen.' 'Dat moet ik eerst nog zien,' lachte Cassi. 'Let jij maar op,' antwoordde Robert. 'Maar nu ter zake. Ik heb de sectie uitgesteld totdat je hier was. Maar ik had beloofd om eerst even de assistent te bellen die geprobeerd heeft de levensgeesten van de pati�nt nog op te wekken.' Robert draaide zich om naar zijn bureau en nam de hoorn van zijn telefoontoestel op. 'Sectie?' vroeg Joan verontrust. 'Daar had ik niet op gerekend! Ik weet eigenlijk niet of ik er wel tegen bestand zal zijn.' 'O, maar het kan meer dan de moeite waard zijn hoor,' zei Cassi onschuldig, alsof het bijwonen van een autopsie iets was dat je zuiver voor je lol deed. 'Toen ik hier op Pathologie praktijk deed, kregen Robert en ik belangstelling voor een reeks gevallen die we gingen aanduiden als PDNC - voor "plotselinge dood na chirurgie". Het ging in de regel om pati�nten die een hartoperatie hadden ondergaan en binnen een week na die ingreep kwamen te overlijden, hoewel de meesten zich voorspoedig leken te herstellen en er na sectie geen anatomische doodsoorzaak viel aan te wijzen. Een paar van die gevallen zou nog verklaarbaar zijn geweest, maar toen we de boeken erbij haalden om inzicht te krijgen in het aantal gevallen van deze aard gedurende de afgelopen tien jaar, bleken dat er zeventien te zijn. En het geval van de pati�nt waarop Robert nu sectie gaat verrichten zou nummer achttien kunnen zijn.' Robert legde de hoorn op de haak en kondigde aan dat Jerry Donovan in aantocht was. Hij bood zijn gasten koffie aan, maar nog voor ze de kans hadden gehad hun bekers leeg te drinken arriveerde Jerry in vliegende haast. En het eerste wat hij deed was Cassi vriendschappelijk omhelzen. Joan kwam ervan onder de indruk: Cassi scheen met zo ongeveer iedereen goeie maatjes te zijn. Daarna sloeg hij Robert op de schouder en zei: 'Kerel, bedankt dat je me even belde.' Robert kromp ineen onder het geweld van dit vriendschapsgebaar en dwong zichzelf tot een grijns. In Joans ogen was Jerry gehuld in de standaard-uitmonstering van de assistenten van het Boston Memorial. Zijn verkreukelde, vlekkerige witte jas hing scheef om zijn schouders, omlaag getrokken door het gewicht van een dik zwart notitiebloc in de rechter zijzak. Op zijn broekspijpen was een rij bloeddruppeltjes zichtbaar, dwars over zijn dijbenen. In vergelijking met Robert had Jerry het uiterlijk van een schoonmaker in een slachthuis. 'Jerry heeft ook samen met ons gestudeerd,' legde Cassi uit. 'Alleen was hij een jaartje ouder.''Een onderscheid dat nog altijd pijnlijk duidelijk zichtbaar is.' grapte Jerry. 'Zullen we dan maar?' zei Robert. 'Ik heb een van de autopsiekamers laten vrijhouden, zie je.' Hij ging voorop, direct gevolgd door Joan. Jerry stapte opzij om Cassi voorrang te verlenen en haastte zich daarna om naast haar te kunnen lopen. 'Je raadt nooit wie ik dit geintje vannacht heb zien doen,' zei Jerry, terwijl ze om de tafel met microscopen heen liepen. 'Dan zal ik er ook maar geen slag naar slaan,' zei Cassi, rekenend op een staaltje zwarte humor. 'Je man! Dokter Thomas Kingsley.' 'Werkelijk?' zei Cassi. 'Wat moest een medicijnman als jij dan in de operatiezaal?' 'Daar ben ik helemaal niet geweest,' zei Jerry. 'Ik probeerde op de afdeling Chirurgie de levensgeesten van de pati�nt waarop Robert sectie gaat plegen op te wekken, en jouw man reageerde op de noodoproep. Ik ben diep onder de indruk gekomen. Ik geloof niet dat ik ooit iemand zo doortastend heb zien ingrijpen. Hij rukte de borst van deze pati�nt eenvoudig open terwijl de man gewoon op bed lag en begon hem open-hart-massage te geven. Ik wist niet wat ik zag! Zeg me eens, gedraagt je man zich thuis ook zo indrukwekkend?' Cassi tracteerde Jerry op een koele blik. Als iemand anders dan Jerry die opmerking had gemaakt, zou ze hem vinnig van repliek hebben gediend. Maar ze had gerekend op galgehumor en werd in die verwachting niet teleurgesteld. Dus waarom zou ze er verder een punt van maken? Ze besloot het uit haar hoofd te zetten. Van zijn kant negeerde Jerry echter haar koele reactie, want hij vervolgde: 'Waar ik zo van onder de indruk kwam, was niet dat hij zo maar de borst van die man opensneed, maar het feit dat hij dat besluit stante pede nam. Het is zo verdomd definitief, bedoel ik. Ik begrijp niet hoe iemand bij machte kan zijn zo'n besluit te nemen. Ik breek me al het hoofd over de vraag of ik een pati�nt wel of niet een antibioticakuur zal geven.' 'Chirurgen raken nu eenmaal gewend aan dit soort dingen,' zei Cassi. 'Het nemen van dergelijke beslissingen geeft ze een kick. In zekere zin genieten ze ervan.' 'Ervan genieten?' herhaalde Jerry vol ongeloof. 'Dat lijkt me moeilijk te geloven, hoewel ik geneigd ben je gelijk te geven, anders zouden we geen chirurgen hebben. Misschien is het grootste verschil tussen een internist en chirurg wel het vermogen tot het nemen van onherroepelijke besluiten.' Meteen na het bereiken van de autopsiekamer deed Robert een rubberen voorschoot en rubberhandschoenen aan. De andere drie posteerden zich om het bleke lijk met de gapende opening in de borstholte. De randen van de wond waren donker verkleurd en uitgedroogd. Afgezien van de endotracheale slang die troosteloos omhoog stak uit de mond had het gezicht van de dode een serene uitdrukking. De ogen waren gelukkig door iemand tijdig gesloten. 'Tien tegen een dat het een longembolie is geweest,' zei Jerry zelfverzekerd. 'Daar durf ik wel een dollar aan te wagen,' zei Robert, terwijl hij de van het plafond afhangende microfoon boven de sectietafel op de gewenste hoogte bracht, via het voetpedaal waarmee het servomotortje kon worden bediend. 'Je hebt me zelf verteld dat de pati�nt behoorlijk blauw was. Nee, ik denk niet dat we een longembolie zullen vinden. En als m'n voorgevoel me niet bedriegt zullen we helemaal niets vinden.' Terwijl hij zijn onderzoek begon, dicteerde hij zijn bevindingen, die via de microfoon werden geregistreerd op een bandje. 'Dit is een goed ontwikkelde, goed doorvoede blanke man met een lichaamsgewicht van naar schatting honderdvijfenzestig pond en een lengte van circa een meter achtenzeventig die zo te zien inderdaad twee�nveertig zal zijn geweest . . .' Terwijl Robert verder ging met het beschrijven van de zichtbare bewijzen van het feit dat Bruce Wilkinson een open-hartoperatie had ondergaan, staarde Joan met grote ogen naar Cassi, die in alle gemoedsrust slokjes nam van haar koffie. Alleen al de gedachte aan koffiedrinken maakte dat haar maag begon op te spelen. 'Waren al die PDNC-gevallen van jullie identiek?' vroeg Joan, proberend om niet te kijken naar het tafeltje waarop de lancetten, scharen en botkniptangen lagen die Robert in de gewenste volgorde legde, ter voorbereiding op het openen en - in Joans ogen - verder ontwijden van een stoffelijk overschot.Cassi schudde het hoofd. 'Nee. Er zijn er een paar geweest die ook cyanotisch waren, zoals deze pati�nt. Andere pati�nten stierven als gevolg van een hartstilstand, weer anderen aan een ademhalingsstoornis en ook een paar als gevolg van spasmodi- sche spiercontracties.' Robert begon nu aan de bij secties gebruikelijke Y-vormige incisie, beginnend op het hoogste punt van de schouder en eindigend bij de gapende wond in de borstholte. Joan hoorde de punt van de scalpel over de botten eronder schrapen. 'En wat voor soorten operaties hadden ze ondergaan?' vroeg Joan. Ze hoorde ribben knappen en kneep haar ogen dicht. 'Zonder uitzondering open-hart-operaties, maar niet altijd voor dezelfde aandoening. We hebben alles nagetrokken: anesthesie, inschakelingsduur van de pomp, of er wel of niet hypo- thermie werd toegepast - om de lichaamstemperatuur te verlagen, begrijp je - noem maar op. Geen enkele correlatie. Dat maakt het zo ontzettend frustrerend.' 'Maar waarom probeer je dan met alle geweld correlaties te vinden?' 'Goeie vraag,' zei Cassi. 'De oorzaak daarvoor moetje zoeken in de geesteshouding van de patholoog-anatoom. Als je een autopsie hebt gedaan is het uitermate onbevredigend als je geen doodsoorzaak hebt kunnen constateren. En als je een hele reeks van dat soort gevallen op je snijtafel hebt gehad is dat demoraliserend. In de pathologie gaat het juist om het oplossen van dit soort raadsels.' Vanuit haar ooghoeken keek Joan heel even naar de snijtafel. Bruce Wilkinson zag eruit alsof iemand zijn ritssluiting open had geritst. De huid en onderhuidse weefsels van de borstkas waren teruggeslagen, als de bladzijden van een gigantisch boek. Joan had last van evenwichtsstoornissen. 'Het is van het grootste belang om erachter te komen,' vervolgde Cassi, die niets merkte van Joans duizelingen. 'Het kan rechtstreeks van belang zijn voor eventuele toekomstige pati�nten om te weten of het een te voorkomen oorzaak betreft. En daar komt nog bij dat we in deze gevallen een verontrustende trend hebben ontdekt. De eerste pati�nten waren in de regel ouder en veel ernstiger ziek. Eerlijk gezegd lagen de meesten al in een niet te verhelpen coma. Maar geleidelijk aan werden ze jonger, totdat we de situatie kregen dat ze onder de vijftig bleken te zijn en meestal in een betere conditie verkeerden, zoals meneer Wilkinson hier. Joan? Wat heb je?' Cassi had zich omgedraaid en eindelijk gemerkt dat haar collega op het punt stond flauw te vallen. 'Ik wacht buiten wel,' zei Joan. Ze draaide zich om haar as en maakte aanstalten naar de deur te lopen, maar Cassi pakte haar arm vast. 'Gaat het wel, denk je?' 'Ja hoor, best,' zei Joan. 'Ik moet alleen even ergens zitten.' En meteen vluchtte ze weg door de met roestvrij staal afgewerkte deur. Cassi wilde haar achterna gaan, maar juist op dat moment eiste Robert haar aandacht op; hij wilde haar iets laten zien. 'Wat denk je daarvan?' vroeg hij, wijzend naar een duidelijke kneuzing ter grootte van een stuiver op de oppervlakte van het hart. 'Waarschijnlijk een gevolg van het masseren,' zei Cassi. 'Dan zijn we 't in ieder geval daarover eens,' mompelde Robert, terwijl hij zich wijdde aan het onderzoek van de ademhalingsorganen en de larynx. 'Nergens een blokkade. Dat had tenminste kunnen verklaren waarom de man zo blauw was.' Jerry schraapte zijn keel en zei: 'Dan wordt het t�ch longembolie. Ik weet 't zeker.' 'Geen schijn van kans,' zei Robert hoofdschuddend. Robert begon nu de longslagaders en het hart zelf te onderzoeken. 'Daar hebben we de bypass-verbindingen netjes op hun plaats genaaid.' Hij trok zich wat terug om Cassi en Jerry de gelegenheid te geven een kijkje te nemen. Toen nam hij z'n lancet en zei: 'Mooi, dokter Donovan, leg je geld maar op tafel.' Hij boog zich over de borstkas en sneed de longslagaderen open. Nergens bloedproppen te zien. Vervolgens opende hij de rechter boezem van het hart. Ook hier was het bloed niet geklonterd. Tenslotte onderzocht hij de vena cava, de holle ader. Hij voelde wat weerstand voor het lancet, maar zowel het onderste als bovenste deel van het bloedvat bevatte geen bloedprop. 'Bah!' zei Jerry vol afschuw. 'Och, ik krijg maar tien dollar van je,' zei Robert op sussende toon. 'Waar is deze knaap dan verdomme aan bezweken?' zei Jerry. 'Ik ben bang dat we daar niet achter zullen komen,' zei Robert. 'Volgens mij hebben we hier nummer achttien, Cassi.''Als er iets te vinden is, moet dat in het hoofd zijn,' antwoordde ze. 'Leg me dat eens uit,' zei Jerry. 'Nou, als deze pati�nt werkelijk cyanotisch is geweest,' zei Cassi, 'en we geen circulatiestoornis in de kringloop van rechts naar links kunnen vinden, moet het probleem ergens in het hoofd zitten. De pati�nt haalde niet meer adem, maar het hart bleef zuurstofloos bloed naar de hersenen pompen. Dan krijg je cyanose.' 'Hoe luidt het gezegde ook alweer?' zei Jerry. 'Pathologen zijn mensen die alles weten en alles doen - alleen wat aan de late kant.' 'Dan moetje er ook het eerste gedeelte bij zeggen,' protesteerde Cassi. 'Chirurgen weten niets, maar doen alles. Internisten weten alles, maar doen niets. En dan komt pas de uitsmijter over" pathologen.' 'En wat zeggen ze over psychiaters?' wilde Robert weten. � 'O, da's gemakkelijk genoeg,' lachte Jerry. 'Psychiaters weten niks en doen niks!' Vlug maakte Robert de autopsie af. Ook na minutieus onderzoek kon hij niets bijzonders aan de hersenen ontdekken. Nergens een embolus of andere afwijking. 'Nou?' vroeg Jerry, starend naar de glinsterende windingen van Wilkinsons hersenen. 'Hebben jullie knappe koppen nog meer briljante invallen?' 'Eigenlijk niet,'zei Cassi. 'Maar misschien kan Robert indicaties vinden voor een hartverlamming.' 'Zelfs dat zou die blauwverkleuring niet verklaren,' zei Robert. 'Daar heeft-ie gelijk in,' merkte Jerry op, terwijl hij zich aan zijn hoofd krabde. 'Misschien heeft die nachtzuster het niet goed gezien. Misschien was-ie alleen maar grauw.' 'Die zusters op Chirurgie zijn anders heel competent,' zei Cassi. 'Als zij zeggen dat deze pati�nt donkerblauw was, was-ie ook donkerblauw.' 'Dan geef ik 't op,' zei Jerry, terwijl hij een briefje van tien in de borstzak van Roberts witte jas propte. 'H�, je hoeft niet over de brug te komen,' zei Robert. 'Ik maakte maar een geintje.' 'Onzin!' zei Jerry. 'Als het inderdaad longembolie was geweest zou ik jou ook hebben laten dokken. .'Jerry wandelde naar de haak waaraan hij zijn witte jas had opgehangen. 'Gefeliciteerd, Robert,' zei Cassi. 'Zo te zien heb je inderdaad nummer achttien hier. In verhouding met het aantal open-hart- operaties dat hier de afgelopen tien jaar is verricht, begint dit statistisch gezien significant te worden. Let maar op, dit wordt nog een onderwerp voor je proefschrift.' 'Wat bedoel je met "je"?' zei Robert. 'Van "ons" proefschrift, zal je bedoelen.' Cassi schudde haar hoofd. 'Nee, Robert. Dit is vanaf het allereerste begin jouw idee geweest. Trouwens, nu ik ben overgestapt naar psychiatrie kan ik mijn aandeel niet leveren.' Robert keek somber. 'Kop op,' zei Cassi. 'Als je dat proefschrift eenmaal klaar hebt zul je nog blij zijn dat je het auteurschap niet met een zielknijper hoeft te delen.' 'Ik hoopte eigenlijk dat dit onderzoek ertoe zou bijdragen dat jij hier regelmatig bleef komen.' 'Doe niet zo mal,' antwoordde Cassi. 'Natuurlijk blijf ik hier komen, vooral als je nieuwe PDNC-gevallen hebt.' 'Cassi, kom nou mee,' zei Jerry ongeduldig. Hij hield de deur met zijn voet voor haar open. Cassi kneep Robert vriendschappelijk in z'n wang en haastte zich weg. Speels haalde Jerry naar haar uit toen ze hem passeerde, maar ze wist niet alleen de por te ontwijken maar zelfs in het voorbijgaan een ruk aan zijn stropdas te geven. 'Waar is je vriendin gebleven?' vroeg Jerry, toen ze de grote zaal van de afdeling Pathologie weer hadden bereikt. Hij deed nog steeds pogingen zijn stropdas te fatsoeneren. 'In Roberts kantoor, denk ik,' zei Cassi. 'Ze zei dat ze even wilde gaan zitten. Ik ben bang dat die sectie haar wat te machtig was.' Joan had met gesloten ogen zitten rusten. Toen ze Cassi's stem hoorde kwam ze overeind en merkte dat ze nog steeds wat wankel op haar benen stond. 'Nou, wat hebben jullie ontdekt?' Ze probeerde het achteloos te laten klinken. 'Niet veel,' zei Cassi. 'Joan, voel je je wel goed?' 'Och, niet meer dan een dodelijke prik in mijn trots,' zei Joan. 'Ik had beter moeten weten dan te gaan toekijken bij een sectie.' 'H�, wat spijt me dat ontzettend . . .' begon Cassi. 'Welnee, meid, da's nergens voor nodig,' zei Joan. 'Ik ben hier uit vrije wil naartoe ge komen. Maar dat neemt niet weg dat ik graag wil vertrekken, als jullie zo ver zijn.' Samen wandelden ze terug naar de centrale liften, waar Jerry vond dat hij beter de trap kon gebruiken, aangezien zijn afdeling maar vier verdiepingen lager was. Hij zwaaide hen toe alvorens in het trappenhuis te verdwijnen. 'Joan,' zei Cassi, haar aankijkend. 'Het spijt me echt dat ik je ertoe gedwongen heb met me mee te komen. Als assistent op Pathologie ben ik zo aan secties gewoon geraakt dat ik totaal vergeten was hoe afschuwelijk zoiets kan zijn. Ik hoop dat 't je niet al te erg van streek heeft gemaakt.' 'Je h�bt me helemaal niet gedwongen,' zei Joan. 'Ik ben vrijwillig meegegaan, zoals ik al zei. Trouwens, m'n teergevoeligheid is mijn probleem - niet dat van jou. Het is gewoon beschamend. Je zou zo denken dat ik er na vier jaar medische studie wel overheen zou zijn. In ieder geval had ik het zelf bijtijds kunnen inzien en in Roberts kantoor op je moeten wachten. Ik heb me gedragen als een idioot. Ik weet zelf eigenlijk niet wat ik ermee wilde bewijzen.' 'In het begin had ik het ook vreselijk te kwaad bij een sectie,' zei Cassi. 'Maar langzamerhand werd het gemakkelijker voor me. Je staat er versteld van waaraan je allemaal kunt wennen, als je het maar vaak genoeg doet. Vooral als je kans ziet het verstandelijk te benaderen.' 'Reken maar,' zei Joan, die graag van het onderwerp wilde afstappen. 'Tussen twee haakjes, je hebt w�l vriendjes in alle soorten en maten, zeg. Hoe staat 't met die Jerry Donovan. Is- ie beschikbaar?' 'Dat dacht ik wel,' zei Cassi, terwijl ze nog eens op de liftknop drukte. 'Hij is getrouwd geweest toen hij aan de Medische Faculteit college liep, maar daarna zijn ze gescheiden.' 'Dat verhaal komt me bekend voor,' zei Joan. 'Ik weet alleen niet of hij vast met iemand omgang heeft,' hernam Cassi. 'Daar ben ik zo achter, als je wilt. Heb je belangstelling?' 'Och, ik zou hem best eens uit eten willen vragen,' zei Joan peinzend. 'Maar alleen als ik er zeker van kon zijn dat hij niet de eerste de beste keer uitpakt.' Het duurde even voordat de betekenis van Joans opmerking tot Cassi doordrong en ze in de lach schoot. 'Ik denk dat je hem aardig door hebt,' zei ze. 'Ja, wat je noemt de macho-medicijnman,' zei Joan. 'En hoe staat het met Robert?' Ze dempte haar stem toen ze samen de lift in stapten. 'Homo?' 'Dat denk ik wel,' zei Cassi. 'Maar we hebben er nooit over gepraat. Hij is altijd zo'n goeie vriend voor me geweest dat het er nooit iets toe deed. Hij had altijd een ontzettend goeie kijk op de mannen waarmee ik uitging toen ik college liep; en ik heb altijd goed naar hem geluisterd omdat Robert steeds gelijk bleek te hebben. Totdat ik mijn man leerde kennen. Blijkbaar is hij wat jaloers op Thomas, want hij heeft hem nooit gemogen.' 'En denkt-ie er nog steeds zo over?' vroeg Joan. 'Ik zou 't je niet kunnen zeggen,' antwoordde Cassi. 'Dat is het enige andere onderwerp waarover we nooit met elkaar praten