Hoofdstuk 14
Jericho zat in de auto, drie huizen van dat van Ash en Tessa vandaan, naar de achterkant van een waarschijnlijk gehuurde Cadillac te kijken terwijl er een goed uitziende man uitstapte. De man liep naar de voordeur en belde aan. Een paar tellen later werd de deur geopend en stapte hij naar binnen.
Jericho wist wie die kerel was. Mark. De idioot was eindelijk bij zinnen gekomen en kwam datgene opeisen wat hij zes weken daarvoor zo dom had weggegooid.
De hoogste tijd om ervandoor te gaan, wist Jericho. Eigenlijk had hij hier al niet eens moeten staan. Tenslotte werd hij verondersteld het goede te doen.
Maar dat hij iets deed wat goed was, kwam hemzelf wel heel slecht uit. Hij had er een slapeloze nacht van gehad en was meer en meer gaan denken dat hij eigenlijk iets heel verkeerds deed. Keer op keer herinnerde hij zichzelf eraan dat ze had gezegd dat ze wilde blijven en dat ze het leek te menen. En hij bleef maar denken aan wat Gus tegen hem had gezegd in de coffeeshop, dat hij weer iets stoms deed. Stel dat Gus gelijk had?
Meer en meer begon het hem te dagen dat hij door het met haar uit te maken aan het herhalen was wat hij tien jaar daarvoor had gedaan. Hij had zijn familie verboden hem op te zoeken. Hij had geweigerd Gus’ en Karens brieven te lezen. Karen was ziek geworden en gestorven, en hij was er niet geweest voor haar en Gus. En hij had er wel voor hen moeten zijn, zo niet lichamelijk dan wel geestelijk. Dat hadden ze verdiend.
En zijn familie…
Hij had zo zijn best gedaan om zich te vervreemden van zijn familie. Hij had hen afgewezen om zichzelf te straffen. Hij had ze weggestuurd en gezegd niet meer te komen.
Ja, jaren later had hij ze weer terug. Maar hoe zat het met die jaren dat hij ze niet had willen zien? Dat was zo ongelooflijk stom geweest. Om al die jaren weg te gooien.
En nu gooide hij Marnie weg. Regelrecht naar de vent die haar had gedumpt.
Hoe kon hij toch zo ontzettend stom zijn? Alweer?
Hij stapte de auto uit en liep naar de oprit zonder dat hij nu precies wist wat hij ging doen. Het enige wat hij wist, was dat hij haar niet met haar ex mee wilde laten gaan, niet voor ze wist dat hij niet wilde dat ze wegging.
Dat hij van haar hield. Dat zij de vrouw was op wie hij zijn hele leven had gewacht.
Hij was bijna bij het gastenverblijf toen de deur openging en de knappe ex en Marnie naar buiten stapten.
Marnie omhelsde hem, waarna hij zich omdraaide en naar Jericho liep. Onderweg stopte hij en keek hem aan.
De ex had die blik, die blik die zei dat hij alles had verloren wat hij zo graag terug had gewild. De ex knikte naar hem. Jericho knikte terug.
En dat was dat. De ex liep verder.
Jericho draaide zich niet om om hem te zien gaan. Marnie had hem gezien, en hij had alleen oog voor haar.
Ze strekte haar armen naar hem uit toen hij bij haar was.
Meer aanmoediging had hij niet nodig. Hij pakte haar beet en hield haar stevig vast. ‘Je bent niet met hem meegegaan…’
‘Nee, dat had ik toch gezegd? Hij begrijpt het nu ook. Ik denk dat hij het me gewoon recht in zijn gezicht moest horen zeggen.’
‘Ik had je moeten geloven.’
‘Ja, dat had je inderdaad. Ik zou kwaad op je moeten zijn dat je zo stom bent geweest, maar op de een of andere manier kan ik dat niet. Ik… O, Jericho, je bent teruggekomen.’
Hij had een brok in zijn keel ter grootte van de staat Texas en slikte het weg. ‘Ik had niet weg moeten gaan. Ik dacht… dat het goed was om je te laten gaan.’
‘Dat was fout. Zo fout…’
‘Ik weet het. Dat zie ik nu ook in.’
Ze keek naar hem op. In haar ogen zag hij alles, alles wat hij ooit had gewild. Zij tweeën. De toekomst. De liefde die hij bijna had laten lopen. ‘Ik hou van je,’ zei ze. ‘Zodra ik Mark weer zag, wist ik dat jij de ware voor me was. De man met wie ik mijn leven wil delen. De juiste man voor mij.’
‘Je hebt geen idee hoe geweldig dat is om te horen. Ik ben zo stom geweest, Marnie.’
‘O ja.’ Ze knikte. ‘Zeker.’
Hij pakte haar hand. ‘Ik heb nog meer te zeggen. Maar eerst wil ik je iets laten zien. Ik wil zeker weten dat je het begrijpt.’
Enigszins geschrokken keek ze hem aan, maar ze protesteerde niet. Ze vroeg ook niets. Ze knikte alleen maar.
Hij draaide zich om en liep met haar hand in de zijne terug naar de auto. Ze volgde hem zonder aarzeling.
Hij reed naar een buurt niet ver van San Antonio Choppers, een beetje een verwaarloosde buurt, met voortuintjes die overwoekerd waren met onkruid. Daar zette hij de auto neer voor zijn huis, dat grijs was met witte raamlijsten.
‘Niets chics,’ zei hij.
Ze keek hem aan alsof hij haar iets fantastisch had geschonken. ‘Je huis. Dit is je huis.’
‘Kom op.’
Ze liepen naar binnen, zij voorop, hij erachteraan. Haar voetstappen klonken hol in de lege ruimten. Toen ze stopte en zich omdraaide, zei hij: ‘Ik heb een luchtbed en een slaapzak, een plastic bord en bestek, een koffiezetapparaat, een oude kachel en een fornuis. Maar je ziet dat er geen meubels staan. Er is nog een lange weg te gaan naar Olmos Park, om het maar niet te hebben over Santa Barbara.’
Een traan gleed over haar wang naar beneden. Hij veegde hem weg met zijn duim.
‘Als het me om de meubels te doen was geweest,’ zei ze, ‘was ik bij Mark gebleven.’
Hij omvatte haar gezicht met zijn handen. ‘Weet je het zeker? Je moet het echt heel heel zeker weten.’
‘Ik ben nog nooit van mijn leven zo zeker van iets geweest. Ik wil dit, ik wil het met jou. Ik hou van je. Met heel mijn hart. Ik wil de rest van mijn leven bij jou zijn.’
Eindelijk durfde hij het te zeggen. ‘Er is niemand anders voor mij. Jij bent het helemaal, Marnie Jones. Ik hou van je.’
Met een vreugdekreetje strekte ze haar armen naar hem uit. Hij trok haar naar zich toe en kuste haar, een kus die de belofte van ‘voor eeuwig en altijd’ in zich hield. Een kus die twee harten verbond.
Ze trouwden één week later, in een veld, bij het huisje. Gus en Tessa waren de getuigen. Alle Bravos waren er en ook een heleboel Jones’.
Marnies grootvader Oggie bracht de eerste toost uit na de ceremonie. ‘Op onze Marnie, die helemaal naar Texas is gereden om te vinden wat ze zocht. En op Jericho, die zo slim was om er te zijn toen ze daar aankwam.’
Iedereen begon te klappen. Marnies baldadige jongere broers staken zelfs een paar illegale zevenklappers af.
Oggie hief het glas weer. ‘Op Jericho en zijn bruid. En vooral op de liefde, die het mooiste is wat we hier op aarde hebben.’
Iedereen viel stil. In een van de eiken begon een roodborstje te zingen. Jericho trok Marnie naar zich toe.
‘Ik hou van je,’ fluisterde ze.
‘En ik hou van jou. Voor altijd.’