37

John

 

Ik schrik wakker en schiet rechtovereind op een bed dat niet het mijne is. Meteen besef ik dat ik in de realiteit ben teruggekeerd. De snijdende pijn in mijn enkel was voldoende om me wakker te krijgen. Maar wacht even, die nachtmerrie was niet echt, dus ik hoor helemaal geen nieuw litteken te hebben! Toch voel ik de stekende, rauwe pijn tot diep onder mijn huid.

Dat stukje van de nachtmerrie was dus wel degelijk echt. We hebben iemand verloren.

Ik heb geen tijd om erover na te denken, zelfs niet om deze situatie in te schatten. Sam roept iets naar me.

‘John! Dekking!’

Een Mogadoor staat voor het slaapkamerraam; het verbrijzelde slaapkamerraam waardoorheen een koude wind van buiten naar binnen waait. Hoe kan dat nou weer? Hij richt een kanon op me. Mijn intuïtie neemt het van me over en ik rol snel naar links, net als de Mog een schot lost op de plek waar ik zo-even nog bewusteloos op bed lag. Vanaf de vloer naast het bed geef ik de Mog met mijn telekinese een duw. Hij schiet naar achteren, het raam uit en daarmee de diepte in om beneden op straat neer te ploffen.

Het is hier een heksenketel; de chaos in de echte wereld is zelfs groter dan in Setrákus Ra’s levensechte nachtmerrie. De slaapkamer ligt volledig in puin door de Mog-kanonnen. Staand in de deuropening heeft Sarah dekking gezocht achter een kapotte boekenplank. Met een arm drukt ze Ella’s nog altijd bewusteloze lichaam tegen zich aan en met het machinegeweer in haar andere hand vuurt ze lukraak salvo’s de gang in. Met mijn geavanceerde gehoor pik ik dwars door het lawaai heen het geluid op van Mogadoren die het penthouse binnenzwermen. Ze zijn met zoveel en toch lijken ze niet op Sarah te schieten.

Dat is omdat ze Ella vasthoudt, besef ik. Setrákus Ra – ik kan niet geloven dat ik dit zelfs maar durf te denken aangezien ik helemaal geen tijd heb gehad om het tot me door te laten dringen – wil zijn troonpretendent levend en wel op een presenteerblaadje. Daarom wordt Sarah niet onder vuur genomen: ze zijn bang om Ella te raken.

Sam zit naast me op de grond. Hij houdt Malcolm in zijn armen. Die is in zijn middenrif geraakt door een Mog-kanon en ik zie een gapende wond. Hij ademt zwak en is nauwelijks bij bewustzijn. Het lijkt erop dat hij niet lang meer heeft.

‘Wat is hier in godsnaam gebeurd!’ roep ik tegen Sam.

‘Ze hebben ons gevonden,’ is zijn antwoord. ‘Iemand heeft ons verraden.’ Ik denk terug aan Vijf in dat Mogadoorse uniform en ik heb meteen door hoe het zit.

‘Waar zijn alle anderen?’

‘Naar de Everglades om dat Kistje terug te halen.’ Met grote, bange ogen wijst Sam naar mijn been. ‘Ik zag je enkel oplichten. Wat… wat wil dat zeggen?’

Nog voordat ik kan antwoorden, hoor ik Sarah gillen. Haar geweer maakt een hol, klikkend geluid en nu ze beseffen dat ze geen munitie meer heeft, vliegen de Mogs op haar af. Een van hen reikt door de deuropening naar binnen en plant een dolk in haar schouder. Ze grijpt naar de plek en valt op de grond, waarop een tweede Mogadoor naar binnen reikt en Ella ruw uit haar armen wegrukt.

Ik activeer mijn Lumen, maar het is te gevaarlijk om een vuurbol te lanceren terwijl de Mogs Ella vasthouden. Al snel verdwijnen ze door de gang en zijn ze buiten bereik. Met mijn telekinese trek ik Sarah naar ons toe.

‘Alles goed met je?’ vraag ik terwijl ik snel de wond in haar schouder bekijk. Die ziet er slecht uit, maar niet levensgevaarlijk. Verbijsterd maar opgelucht dat ik wakker ben, kijkt Sarah me aan.

‘John!’ roept ze uit en ze drukt me met haar goede arm stevig tegen zich aan. Maar de knuffel duurt nog geen halve seconde. Sarah duwt me meteen weer weg, het gevaar beseffend. ‘Snel! Je moet ze tegenhouden!’

Ik spring overeind, klaar om de achtervolging op de zich terugtrekkende Mogadoren in te zetten. Toch kijk ik eerst even omlaag naar Sam en zijn vader. Malcolm leeft nog, maar de levenskracht vloeit weg. De manier waarop Sam over hem heen buigt, zijn hand vasthoudt, doet me terugdenken aan de avond op mijn school in Paradise toen ik niet bij machte was te voorkomen dat Henri stierf. Ik besef nu dat ik Malcolm wel kan redden.

Hem genezen zou echter betekenen dat de Mogs met Ella kunnen ontsnappen. Het zou Setrákus Ra dichter bij zijn doel brengen: een toekomst die ik nog altijd niet helemaal kan doorgronden, maar wel een waarin Ella aan zijn zijde over de mensheid zal heersen.

Met betraande wangen kijkt Sam naar me op. ‘John! Waar wacht je nog op? Ga Ella helpen!’

Ik denk aan de Sam die ik in mijn nachtmerrie heb gezien, hoe vermoeid en verslagen hij oogde, beroofd van al zijn vechtlust, aan hoeveel pijn het me deed om Henri te moeten verliezen. Ik kan het mijn vriend niet aandoen, niet nadat hij en Malcolm elkaar eindelijk weer hebben gevonden.

Als ik Ella laat gaan, haar overlever aan de akelige toekomst die haar wacht… nee, we zullen later nog tijd hebben om dat te voorkomen, is mijn gedachte. Eerst moet ik Malcolm helpen.

Ik kniel weer neer, druk mijn handen tegen Malcolms maag en zijn wond begint langzaam te genezen. Ten slotte komt er weer wat kleur op zijn gezicht en zijn ogen gaan open.

Sam staart me aan. ‘Je hebt haar laten ontvoeren.’

‘Ik heb een keus gemaakt,’ zeg ik. ‘Ze zullen haar niets aandoen.’

‘Hoe… hoe weet je dat?’ vraagt Sarah.

‘Omdat Ella…’ Ik schud mijn hoofd. ‘We zullen haar redden. We zullen ze tegenhouden. Met z’n allen. Ik zweer het.’

Sam pakt me bij een schouder. ‘Bedankt, John.’

Als ik klaar ben met Malcolm concentreer ik me op Sarah. De wond in haar schouder is schoon. Ze streelt mijn wang terwijl mijn Erfgave zijn werk doet.

‘Wat overkwam je?’ vraagt ze. ‘Wat heb je gezien?’

Ik schud mijn hoofd. Ik wil niet praten over het visioen, niet totdat ik voldoende tijd heb gehad om het allemaal te kunnen doorgronden. In tegenstelling tot Sam denk ik dat Sarah mijn nieuwe litteken niet heeft gezien en ik wil er ook niet over beginnen. Het is nu rustig, de Mogadoren zijn er met Ella vandoor en wij moeten hier weg. Het is onmogelijk dat de politie niets van deze belegering heeft gemerkt. Ik wil Sarah genezen en ons naar een veilige plek brengen, meer niet. ‘Het lijkt erop dat jullie je mannetje hebben gestaan toen ik van de wereld was,’ zeg ik.

‘We hebben ons best gedaan,’ is haar antwoord.

Haar wond is nu helemaal genezen en ik kijk om me heen. ‘We moeten hier weg. Waar is BK?’

Ik zie dat Sarah en Sam een pijnlijke blik uitwisselen. Mijn hart slaat een tel over.

‘Hij ging het dak op om ze weg te jagen,’ zegt Sam. ‘Hij is niet teruggekomen.’

‘Hij is een taaie. Hij kan best nog in leven zijn,’ zegt Sarah.

‘Ja, zeker,’ voegt Sam eraan toe, maar het klinkt niet overtuigend.

De gedachte aan BK en aan wie van de Garde daar in de Everglades het loodje heeft gelegd, maakt dat ik bijna breek. Ik bijt hard op de binnenkant van mijn wang en concentreer me op de pijn. Dan sta ik op; rouwen komt later wel. Nu moeten we wegwezen voordat de Mogs besluiten om terug te keren en met ons af te rekenen.

‘Tijd om op te stappen,’ zeg ik terwijl ik Malcolm overeind help.

‘Bedankt dat je mijn leven hebt gered, John,’ zegt hij. Oké, laten we zo snel mogelijk wegwezen hier.’

Gevieren haasten we ons de slaapkamer uit. Sam ondersteunt Malcolm. Alle verlichting is uitgevallen, waarschijnlijk vanwege kortsluiting als gevolg van de belegering. In de woonkamer worden we weliswaar niet opgewacht door Mogadoren, maar aan de puinhoop te zien is het duidelijk dat ze de boel hebben verbouwd. Even denk ik aan hoe woedend Negen zal zijn als hij terug is. Als hij tenminste nog leeft. En dan besef ik dat we hier nooit meer zullen terugkeren. Het was een gezellig thuis voor zolang het duurde, maar nu is er niets meer van over: vernietigd, zoals zoveel, door de Mogadoren.

Door de verbrijzelde ramen hoor ik het geluid van de sirenes, beneden op straat. Deze aanval van de Mogadoren was brutaler dan gewoonlijk. Het zal waarschijnlijk niet meevallen om hier ongezien weg te komen.

Verbazingwekkend genoeg doet de lift het nog. Ik maan Sarah, Sam en Malcolm naar binnen, druk op de knop van de parkeergarage, maar blijf zelf buiten staan.

‘Wat doe je?’ roept Sarah geschrokken terwijl ze mijn arm vastgrijpt.

‘Deze plek kunnen we verder wel vergeten. Zo meteen krioelt het hier van de smerissen en waarschijnlijk ook van de fbi die voor de Mogs werken. Ik moet onze Kistjes meenemen en kijken of ik BK ergens kan vinden.’

Sam doet een stap naar voren. ‘Ik kan je helpen.’

‘Nee,’ zeg ik. ‘Jij gaat met Sarah en je vader mee. Ik kan ze dragen met mijn telekinese.’

‘Je hebt beloofd dat we bij elkaar zouden blijven,’ zegt Sarah met bevende stem.

Ik trek haar tegen me aan. ‘Jij wordt de chauffeur van mijn vluchtauto. Kies de snelste wagen uit Negens verzameling en dan zie ik je bij de dierentuin. Jullie zullen waarschijnlijk makkelijk kunnen wegkomen, maar ze kunnen het op mij gemunt hebben. Het moet me lukken om naar het belendende dak te springen en op die manier te ontsnappen.’

Ik stap weg van de lift, maar duik nog snel even naar voren om een laatste kus op Sarahs lippen te planten. ‘Ik hou van je.’

‘Ik ook van jou,’ antwoordt ze.

De liftdeuren glijden sissend dicht. Ik ren dwars door het vernielde interieur naar de werkplaats. Ook die ligt in puin; al dit harde werk en de collegezaal voor eeuwig verloren. Ik probeer praktisch te denken. Wat moet ik meenemen?

Het eerste wat ik oppak is de tablet met onze locaties. Florida vertoont nog steeds vier stipjes; verdomme, dat is dus één te weinig. Ik ben er nog niet aan toe om me te concentreren op wie er precies ontbreekt, hoe het met Ella verder moet of de mogelijkheid dat Setrákus Ra weleens Lorisch kan zijn.

Ik trek een lege plunjezak onder een omgekieperde tafel tevoorschijn en glip de collegezaal in om vuurwapens in te slaan. Ook de tablet verdwijnt in de zak, die ik vervolgens over mijn schouder werp. Ik wil mijn handen vrijhouden, voor het geval dat er nog Mogadoren rondsluipen, dus ik laat al onze Kistjes met mijn telekinese zweven. Dankzij de kapotte ramen hoor ik duidelijk de sirenes beneden. Meer kan ik niet meenemen. Het is tijd om ervandoor te gaan.

Met de Erfdelen zwevend in mijn kielzog ren ik de werkplaats uit en het penthouse door. Ik moet het dak op om te zien of BK het er levend vanaf heeft gebracht.

Voordat ik de trap heb bereikt, glijden de liftdeuren open. Shit. Ik ben te langzaam geweest.

Ik kijk over mijn schouder, in de verwachting een paar van Chicago’s dienders met getrokken vuurwapens te zien. In plaats daarvan zie ik enkel een eenzame Mogadoor. Bleek zoals gewoonlijk, met zwart haar dat voor zijn gezicht hangt en jonger dan gebruikelijk. Anders dan de Mogs die ik ken. Menselijker. Met de loop van een pistool voor zich uit gericht; op mij.

Alle Kistjes kletteren op de grond terwijl ik mijn telekinese gebruik om het pistool uit zijn handen te rukken. ‘Hé!’ roept hij en misschien nog iets, maar ik luister niet. Ik denk aan de vrienden die ik vanavond ben kwijtgeraakt, het gitzwarte toekomstbeeld dat ik moest doorstaan. Deze Mogadoorse achterblijver koud maken zal daar niets aan kunnen veranderen, maar het is in elk geval een begin.

Ik schiet een vuurbol op hem af, maar hij duikt weg achter de aan flarden gescheurde huls van wat ooit een divan was. Ik til de bank op met mijn telekinese en werp hem opzij. Met de handen in de lucht geeft hij zich over; wat ik – als ik mijn verstand erbij had – waarschijnlijk vreemd zou hebben gevonden.

‘Te laat,’ grom ik.

Op het moment dat ik een tweede vuurbol naar hem wil werpen, stampt de Mog op de vloer. De hele kamer schudt, meubilair valt om, het tapijt rimpelt alsof er een golf onderdoor trekt en de seismische schok slaat me achterover. Terwijl ik wankelend terugdeins voel ik de koude vingers van de buitenlucht naar mijn kraag reiken. Stom. Ik stond pal voor een kapot raam. Ik zwaai met mijn armen in een wanhopige poging om mijn evenwicht te hervinden.

Maar ik val niet. De Mogadoor grijpt me bij mijn shirt.

‘Ik wil niet met je vechten!’ tiert hij recht in mijn gezicht. ‘Hou op mij aan te vallen!’

Zodra hij me naar binnen heeft getrokken, duw ik hem weg. Hij komt me niet achterna maar blijft gehurkt zitten, klaar om alles te ontwijken waarmee ik hem eventueel kan bestoken.

‘Jij bent Vier,’ zegt hij.

‘Hoe weet jij dat?’

‘Ze weten hoe je eruitziet, John Smith. Hoe jullie allemaal eruitzien. En ik ook…’ Hij aarzelt even. ‘Behalve dan dat ik me jou ook als kind herinner. Rennend naar een ruimteschip terwijl mijn volk het jouwe uitmoordde.’

‘Jij bent degene over wie Malcolm en Sam vertelden.’ Ik zeg het met verbeten woede, wetend dat ik, geconfronteerd met zijn soort, het op een lopen, of juist op een vechten moet zetten. Het zit gewoon ingebakken, maar ik probeer het onder controle te houden.

De Mog stelt zichzelf voor. ‘Adamus Sutekh. Maar ik geef de voorkeur aan Adam.’

‘Jouw volk heeft vanavond een vriend van me vermoord, Adam,’ bijt ik hem toe, wetend dat mijn woede misplaatst is, maar ik kan er niets aan doen. ‘En een andere vriend hebben ze ontvoerd.’

‘Dat spijt me,’ is zijn reactie. ‘Ik ben zo snel mogelijk gekomen. Zijn Malcolm en Sam veilig?’

‘Ik…’ Tja, daar heb ik zo één-twee-drie geen antwoord op. Een Mog die medeleven toont. Ik heb het me nooit kunnen voorstellen, zelfs al beweerden Sam en Malcolm dat het waar was. ‘Ja, met hen is alles in orde.’

‘Mooi,’ zegt hij. Zijn stem heeft nog altijd dat harde van een Mogadoor. ‘We moeten hier weg.’

‘We?’

‘Je bent gekwetst, boos.’ Behoedzaam komt Adam een stap dichterbij, alsof ik elk moment weer naar hem kan uithalen. ‘Dat snap ik. Maar als je wraak wilt, kan ik je helpen.’

‘Ik luister.’

Adam reikt me zijn hand. ‘Ik weet waar ze zitten.’

Iets in me krimpt ineen bij het zien van die bleke hand die wacht tot ik hem zal schudden. Maar stel dat mijn visioen klopt, dat Vijf inderdaad heult met de Mogadoren, waarom dan ook niet omgekeerd? Ik schud Adam de hand en knijp hard. Hij geeft geen krimp en kijkt me slechts recht in de ogen.

‘Goed, Adam,’ zeg ik. ‘Jij gaat mij helpen deze oorlog te winnen.’