5

Vier/John

 

De eerste stralen licht van een nieuwe dag glippen tussen de gebouwen door, slaan de koele nachtlucht terug en kleuren de hemel boven Chicago eerst paars en dan roze. Vanaf het dak van het John Hancock Center zie ik de zon langzaam boven Lake Michigan opkomen.

Het is de derde nacht op rij dat ik hierboven ben, omdat ik de slaap niet kan vatten.

Een paar dagen geleden hebben we Chicago weten te bereiken, de eerste helft van de reis in een gestolen overheidsbusje, de tweede aan boord van een goederentrein. Het is vrij gemakkelijk om heimelijk het land te doorkruisen als een van je metgezellen zich onzichtbaar kan maken en een ander kan teleporteren.

Ik loop over het dak en tuur over de rand nu Chicago tot leven begint te komen. De straten, de slagaders van de stad, staan spoedig vol verkeer dat bumper aan bumper staat en forenzen die zich over de trottoirs haasten. Hoofdschuddend kijk ik op alles neer.

‘Ze hebben geen idee wat hun te wachten staat.’

Bernie Kosar kuiert in beaglegedaante op me af. Hij rekt zich eens uit, geeuwt en duwt met zijn neus tegen mijn hand.

Ik zou blij moeten zijn dat ik nog leef. In New Mexico hebben we strijd gevoerd met Setrákus Ra en geen verliezen geleden. Wie over zijn van de Gardes, met uitzondering van de nog altijd vermiste Nummer Vijf, zitten bijna geheel hersteld van hun verwondingen veilig en gezond beneden. En ook Sarah is daarbij. Ik heb haar gered.

Ik kijk naar mijn handen. In New Mexico zaten ze onder het bloed. Ella’s bloed en Sarahs bloed.

‘Ze zijn zo dicht bij het einde van hun wereld en ze weten het niet eens.’

Bernie Kosar verandert in een mus, vliegt uit over de kloof tussen het John Hancock Center en het dichtstbijzijnde gebouw en strijkt ten slotte op mijn schouder neer.

Ik kijk naar de mensen daarbeneden, maar ik ben met mijn gedachten eigenlijk bij de Gardes. Sinds we in het opgesierde penthouse van Negen zijn, is iedereen gewoon aan het relaxen. Een beetje rust en herstel was beslist op zijn plaats; ik hoop alleen dat niemand is vergeten hoe dicht we in New Mexico bij de ultieme nederlaag hebben gezeten, want dat is het enige waar ik aan kan denken.

Als Ella Setrákus niet op de een of andere manier had verwond en als die explosie in een ander deel van de basis de rest van de Mogs niet had verjaagd, betwijfel ik of we wel zouden zijn ontkomen. Als ik niet een helende Erfgave had ontwikkeld, zouden Sarah en Ella zeker zijn omgekomen. Ik kan het beeld van hun verbrande gezichten maar niet uit mijn hoofd zetten.

Zoveel geluk zullen we nooit meer krijgen. Als we de volgende keer dat we oog in oog komen te staan met Setrákus Ra weer zo onvoorbereid zijn, zullen we het niet allemaal overleven.

 

Tegen de tijd dat ik beneden kom vanaf het dak, zijn de meesten wakker.

Marina bevindt zich in de keuken en gebruikt haar telekinese om eieren en melk in een schaal te klutsen en tegelijkertijd wat vlekken op wat ooit brandschone tegels van het aanrecht waren, weg te vegen. Sinds we met ons zevenen (plus BK) hier introkken, hebben we ons niet bepaald bekommerd om Negens luxeappartement.

Marina zwaait naar me. ‘Goedemorgen. Eitje?’

‘Môgge. Had jij niet gisteravond ook al gekookt? Eigenlijk zou iemand anders aan de beurt moeten zijn.’

‘Ik vind het echt geen bezwaar,’ zegt ze. Opgewekt pakt ze een blender van een plank. ‘Ik kan er nog steeds niet over uit, over deze woning bedoel ik. Ik ben best een beetje jaloers dat Negen hier zo lang mocht wonen. Het is zo anders dan wat ik gewend ben. Is het raar dat ik gewoon alles wil proberen?’

‘Helemaal niet.’ Ik help haar met het schoonvegen van het aanrecht. ‘Zolang we hier blijven, zouden we op zijn minst om beurten moeten koken en schoonmaken.’

‘Ja.’ Ze knikt en kijkt me even van opzij aan. ‘Dat moeten we even uitzoeken.’

‘Vanwaar die blik?’

‘Niks; een taakverdeling is een goed idee,’ zegt Marina en ze wendt nerveus haar gelaat af. Ze zit duidelijk nog ergens mee.

‘Voor de draad ermee, Marina. Wat is er?’

‘Het is gewoon…’ Ze pakt een theedoek en wringt hem uit terwijl ze spreekt. ‘Ik heb zo lang zonder doel of richting geleefd, niet echt wetend hoe een Garde zou moeten zijn. En toen kwam Zes me opzoeken in Spanje en ze liet het me zien. Daarna liepen we jou en Negen tegen het lijf, vlak voordat jij ons voorging in de strijd tegen de meest kwaadaardige Mogadoor die er bestaat. Het was zo van… wauw, deze drie weten echt waar ze mee bezig zijn. Ze kunnen goed voor zichzelf zorgen.’

‘Eh, dank je.’

‘Maar inmiddels zitten we alweer dagenlang hier en ik begin dat gevoel weer te krijgen. Alsof we niet weten waar we mee bezig zijn. Dus wat ik me denk ik afvraag: is er naast deze huiselijke klusjes eigenlijk een plan?’

‘Wordt aan gewerkt,’ mompel ik.

Dat onze volgende zet, of een gebrek daaraan, me ’s nachts uit mijn slaap houdt, wil ik Marina niet vertellen. We hebben geen idee waar Setrákus Ra zich na het gevecht in New Mexico zou kunnen schuilhouden en zelfs als we dat wel wisten, heb ik nog steeds niet het gevoel dat we gereed zijn om met hem het gevecht weer aan te gaan. We zouden op zoek kunnen gaan naar Nummer Vijf. De locatietablet die we in Malcolm Goodes ondergrondse bunker aantroffen, toonde ons een stip voor de kust van Florida; dat moet Vijf haast wel zijn. En dan hebben we Sam nog. Sarah heeft gezworen dat ze hem in New Mexico heeft gezien, maar op de basis in Dulce zijn we nooit op hem gestuit. Nu Setrákus Ra kennelijk in staat is gedaantes van andere volken aan te nemen, begin ik te geloven dat hij degene is die ze heeft gezien en dat Sam ergens anders wordt vastgehouden. Ervan uitgaand dat hij nog leeft.

Zoveel knopen door te hakken, om nog maar te zwijgen over de trainingen die we eigenlijk zouden moeten doen. Toch heb ik de afgelopen dagen de boel opgehouden, ben ik te veel blijven stilstaan bij onze bijna-nederlaag in New Mexico in plaats van een plan te maken. Misschien komt het door het comfort van Negens penthouse na een bijna-doodervaring, om niet te spreken van ons aller jarenlange vlucht, maar het lijkt erop dat de hele groep even op adem moet komen. Als een van ons zich schuldig heeft gevoeld over dat we geen goed plan hebben, hebben ze dat niet laten merken.

O, er is nog iets wat me heeft afgeleid. Ik denk dat het min of meer komt doordat Marina alle apparaten in Negens mooie keuken wil proberen; ik wil wat tijd alleen met Sarah doorbrengen. Ik vraag me af wat Henri hiervan zou vinden. Hij zou teleurgesteld zijn over mijn gebrek aan concentratie, dat weet ik wel, maar ik kan er niets aan doen.

Als op een teken slaat Sarah van achteren haar armen om mijn middel en duwt ze haar gezicht tegen mijn nek. Ik was zo in mijn eigen gedachten verdiept dat ik haar zelfs niet de keuken in heb horen trippelen.

‘Goeiemorgen, knapperd,’ zegt Sarah. Ik draai me om en geef haar een lekkere, lange kus.

Gestrest als ik ben geweest, raak ik min of meer gewend aan dit soort ochtenden. Ochtenden waarop ik wakker word en Sarah een kus geef, vervolgens met haar een normale dag beleef en naar bed ga in de wetenschap dat ze er zal zijn zodra ik weer ontwaak.

Sarah brengt haar gezicht dicht bij het mijne. ‘Jij was vandaag weer vroeg op,’ fluistert ze.

Ik trek een grimas; ik meende toch stilletjes te hebben gedaan toen ik vanmorgen uit bed sloop om op het dak wat zaken te overdenken.

‘Gaat het wel?’ vraagt Sarah.

‘Ja, natuurlijk,’ zeg ik en met nog een kus probeer ik haar af te leiden. ‘Jij bent er. Dan gaat het toch altijd goed met me?’

Marina schraapt haar keel, waarschijnlijk bang dat we hier in de keuken gaan staan vrijen. Sarah knipoogt naar me en wendt zich af, plukt Marina’s zwevende garde uit de lucht en neemt het klutsen van de eieren over.

‘O,’ zegt ze terwijl ze naar me omkijkt, ‘Negen is op zoek naar je.’

‘Geweldig,’ reageer ik. ‘Wat wil hij?’

Sarah haalt haar schouders op. ‘Heb ik niet gevraagd. Misschien dat hij wat modetips wil delen.’ Terwijl ze me aandachtig gadeslaat, raakt ze met een vinger haar lippen aan. ‘Dat zou eigenlijk niet eens zo verkeerd zijn.’

‘Hoe bedoel je?’

Sarah geeft me een knipoog. ‘Hij is zijn shirt kwijt. Alweer.’

Ik kreun even en loop de keuken uit om Negen te zoeken. Ik realiseer me wel dat het zijn penthouse is en dat hij het recht heeft om zich hier thuis te voelen, maar hij heeft bijna de hele tijd met ontbloot bovenlijf lopen rond paraderen. Ik weet niet of hij nu verwacht dat de meiden zich plotseling voor zijn voeten werpen of dat hij zich zo uitslooft om mij te ergeren. Allebei waarschijnlijk.

Ik tref Zes in de ruim bemeten woonkamer aan. Ze zit met opgetrokken benen en een kop koffie in haar handen op een witte pluchen bank. Sinds onze terugkeer uit New Mexico hebben we weinig met elkaar gepraat. Ik voel me nog steeds niet geheel op mijn gemak bij haar als Sarah erbij is. Volgens mij geldt voor Zes misschien wel hetzelfde, want ik heb echt het gevoel dat ze me ontloopt. Als ik binnenkom, kijkt ze met halfgesloten en slaperige ogen op. Ze oogt net zo moe als ik me voel.

‘Hoi,’ zeg ik. ‘Hoe was ze gisteravond?’

Zes schudt haar hoofd. ‘Ze is de hele nacht op geweest. Pas nu pakt ze een beetje rust.’

Voeg Ella’s nachtmerries toe aan de lijst problemen die we moeten aanpakken. Sinds New Mexico heeft ze die elke nacht gehad, zo erg dat Zes en Marina om beurten bij haar op de kamer hebben geslapen om ervoor te zorgen dat ze niet al te hysterisch wordt.

‘Vertelt ze ook wat ze ziet?’ vraag ik fluisterend.

‘Stukjes en beetjes,’ antwoordt Zes. ‘Ze is niet erg spraakzaam geweest, snap je?’

‘Vóór New Mexico hadden Negen en ik visioenen die veel op nachtmerries leken,’ zeg ik in een poging om dit goed te overdenken.

‘Acht noemde ook al zoiets.’

‘Eerst dachten we dat ze Setrákus Ra waren die ons op de een of andere manier tergde, maar ze leken ook een soort waarschuwing. Tenminste, zo zag ik het. Misschien moeten we eens proberen uit te zoeken wat die van Ella betekenen.’

‘Mij best. Het zouden gecodeerde boodschappen kunnen zijn, denk ik,’ zegt Zes droogjes, ‘maar heb je niet overwogen dat er een eenvoudiger verklaring is?’

‘Zoals?’

Zes rolt met haar ogen. ‘Zoals dat ze nog een kind is, John. Haar Cêpaan is net omgekomen, nog maar een paar dagen geleden werd ze bijna zelf gedood en wie weet wat haar nu te wachten staat? Verdorie, het verbaast me dat we niet allemaal elke nacht nachtmerries hebben.’

‘Dat is een troostende gedachte.’

‘Dit zijn niet echt troostende tijden.’

Voordat ik hierop kan reageren, verschijnt Acht op de bank naast Zes. Ze springt op, morst haar koffie bijna en kijkt Acht meteen ijskoud aan. Als om zich te verdedigen steekt Acht zijn handen omhoog.

‘Zo hé, sorry hoor,’ zegt hij. ‘Rustig maar.’

‘Je moet daar echt mee ophouden,’ antwoordt Zes terwijl ze haar koffie neerzet.

Acht heeft sportkleding aan en zijn krullende haren zijn onder een pluizig zweetbandje gestopt. Hij knikt naar me en richt dan zijn meest ontwapenende glimlach naar Zes.

‘Kom op,’ zegt Acht, ‘je mag het in de collegezaal op mij afreageren.’

Dat idee staat Zes wel aan en ze komt overeind. ‘Ik ga je afrossen.’

‘Waar zijn jullie mee bezig?’ vraag ik.

‘Man tegen man,’ antwoordt Acht. ‘Ik dacht dat aangezien Zes mij in New Mexico bijna vermoordde…’

‘Voor de laatste keer, dat was ik niet,’ onderbreekt Zes hem geïrriteerd.

‘… kan ze me tenminste een paar nieuwe bewegingen laten zien, zodat ik me de volgende keer dat ze aanvalt kan verdedigen.’

Zes probeert Acht tegen de arm te stoten, maar vlug teleporteert hij zich achter de bank.

‘Zie je wel?’ Acht grijnst. ‘Ik ben al te snel voor je!’

Zes springt over de bank achter hem aan en Acht sprint weg in de richting van de collegezaal. Voordat ze de achtervolging inzet, kijkt Zes nog even naar mij om.

‘Misschien moet jij maar eens met Ella proberen te praten,’ zegt ze.

‘Ik?’

‘Ja. Misschien kun jij bepalen of haar visioenen iets te betekenen hebben of dat ze gewoon getraumatiseerd is.’

Zodra Zes de kamer verlaat, klinkt er achter me een harde dreun op de vloer. Ik draai me om en zie Negen grijnzend voor me staan, zonder shirt zoals Sarah al had gezegd en met een tekenblok in zijn vlezige handen. Ik sla mijn ogen op naar het plafond.

‘Hoe lang stond je al daarboven?’

Negen haalt zijn schouders op. ‘Gast, mijn beste gedachten heb ik ondersteboven.’

‘Ik wist niet dat jij ooit nadacht.’

‘Oké, eerlijk is eerlijk, meestal denk jij al genoeg na voor ons allemaal.’ Hij steekt het tekenblok naar me uit. ‘Maar moet je dit eens zien.’

Ik pak het aan en begin de velletjes door te bladeren. Ze staan vol met grondplannen, getekend in Negens nauwkeurige hand. Het lijkt op de architectuur van een legerbasis, maar het komt vreemd bekend voor.

‘Is dit…’

‘West Virginia,’ verkondigt Negen trots. ‘Elk detail dat ik me kan herinneren. Dit zou goed van pas kunnen komen als we onze aanval uitvoeren. Ik weet zeker dat die dikke rukker van een Setrákus Ra zich daar schuilhoudt.’

Ik neem plaats op de bank en werp het tekenblok op het kussen naast me. ‘Toen ik de grot wilde aanvallen, was jij daar mordicus tegen.’

‘Dat was nadat jij als een dombo een krachtveld in was gerend,’ riposteert hij. ‘Ik zei dat we grote aantallen nodig hadden. We hebben grote aantallen.’

‘Nu we het daar toch over hebben: heb je vanmorgen de tablet gecheckt?’

Negen knikt. ‘Vijf houdt zich voorlopig gedeisd.’ Sinds onze terugkeer naar Chicago hebben we onze locatietablet in de gaten gehouden. Vijf, de enige Garde met wie we geen contact hebben gelegd, is de afgelopen dagen op een eiland voor de kust van Florida geweest. Voor ons vertrek naar New Mexico zat hij in Jamaica. Zijn verplaatsingen vormen het standaard vluchtprotocol van de Loriërs. Zelfs met de tablet om ons in de juiste richting te dirigeren, zal het waarschijnlijk niet makkelijk zijn om hem te vinden.

‘Nu we de kans hebben gehad om een beetje uit te rusten denk ik dat we dit tot onze prioriteit moeten maken. Hoe meer van ons, hoe beter, toch?’

‘En terwijl we naar Vijf zoeken, lanceert Setrákus Ra misschien wel een grootschalige invasie van Aarde.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten slaat Negen op zijn tekenblok. ‘We hebben ervoor gezorgd dat hij op de vlucht is. We zouden het nu moeten afmaken.’

‘Op de vlucht?’ vraag ik en ik staar Negen aan. ‘Dat is niet bepaald hoe ik het me herinner.’

‘Hè? Hij heeft zich toch zeker teruggetrokken?’

Ik schud mijn hoofd. ‘Jij denkt dat je gereed bent voor een revanchestrijd?’

‘Zeg jij het maar.’ Negen krult een van zijn armen achter zijn rug op en steekt de andere boven zijn hoofd uit, de pose van een bodybuilder. Ik moet wel om hem lachen.

‘Ik weet zeker dat hij geïntimideerd zal zijn door dit spierballenvertoon.’

‘Het is in elk geval intimiderender dan een beetje op je kont zitten,’ kaatst hij de bal terug terwijl hij naast me op de bank neerploft.

‘Vind je nou echt dat we West Virginia zouden moeten bestormen? Na dat pak slaag dat we kregen in Dulce?’

Negen kijkt naar zijn handen, balt ze tot vuisten en ontspant ze dan weer. Waarschijnlijk herinnert hij zich dat hij op een haar na was afgemaakt door Setrákus. Hoe dicht we daar allemaal bij zaten.

‘Ik weet het niet,’ zegt hij even later. ‘Ik wilde je dit alleen maar geven zodat je weet dat het een optie is, oké? Misschien denk je dat ik niet in staat ben om mijn beperkingen en dat soort onzin te leren; maar daar in New Mexico? Misschien dat ik een ietsepietsje overmoedig was dat ik Setrákus in mijn eentje wilde bevechten. Ook Zes ging er in haar uppie op af, Acht werd gesloopt en de rest werd overhoopgeschoten. Maar jij hield het bij elkaar, man. Je hield ons bij elkaar. Dat weet iedereen. Dat gelul van jou over dat Pittacus een reïncarnatie is of zo, dat geloof ik nog steeds niet, maar jij hebt wel de uitstraling van een teamaanvoerder. Dus jij neemt de leiding op je en ik geef iedereen op z’n lazer. Daar zijn we het best in.’

‘Best? Ik weet het niet, hoor… Ook Zes is vrij goed in mensen op hun lazer geven.’

Negen snuift eens. ‘Ja, in haar godvergeten plafondcocon was ze retestoer. Daar gaat het niet om, Johnny. Waar het om gaat is dat jij me moet vertellen wat ik in elkaar moet tremmen. En ik wil dat je dat snel doet, want anders word ik helemaal gestoord hierbinnen.’

Ik kijk nog eens naar Negens tekenblok. Zo te zien is hij gelijk nadat we uit New Mexico terugkeerden aan deze tekeningen begonnen. Ondanks al zijn gebral heeft hij in elk geval zijn best gedaan om met een manier op de proppen te komen om de strijd met de Mogadoren op te pakken. Intussen heb ik in deze sleur vastgezeten, niet kunnen slapen en in mijn eentje op het dak in kringetjes gedacht.

‘Ik wilde dat Henri hier was,’ zeg ik, ‘of Sandor. Iedere willekeurige Cêpaan eigenlijk. Iemand die ons kan vertellen wat we nu moeten doen.’

‘Ja, nou, die zijn dood,’ zegt Negen botweg. ‘Het is nu aan ons en jij bent altijd degene met de ideeën. Verdomme, de laatste keer dat ik jouw plan niet wilde volgen moest ik je bijna van een dak af flikkeren.’

‘Ik ben geen Cêpaan.’

‘Nee, maar wel een ontzettende betweter.’ Negen geeft me een harde pets op mijn rug, wat bij hem zo’n beetje het dichtst bij echte genegenheid in de buurt komt, ben ik me gaan realiseren. ‘Hou op met dat gejammer, dim een beetje met dat geknuffel met die kleine menselijke vriendin van je en bedenk eens een geniaal plan.’

Een week geleden zou ik van woede tegen hem zijn opgevlogen als hij me een huilebalk had genoemd en me met Sarah had geplaagd. Nu weet ik dat hij alleen maar probeert me te motiveren. Dit is zijn versie van een peptalk, en hoe gênant het ook is, ik heb het min of meer nodig.

‘En wat als ik geen plan heb?’ vraag ik zacht.

‘Dat, John-boy, is gewoonweg geen optie.’