33

Sam

 

De verbinding met Adam wordt abrupt verbroken. Ik kijk naar het scherm van de mobiele telefoon, maar Adam belde vanaf een geblokkeerd nummer dus ik kan hem met geen mogelijkheid terugbellen. Waar hij zich ook bevond, Adam klonk alsof hij zich snel verplaatste, want hij moest haast boven de wind uit schreeuwen, die ik op de achtergrond hoorde. Op de vlucht en in paniek, zo klonk het. Ik ben precies het tegenovergestelde: ik heb wortel geschoten en voel me bijna verdoofd.

Wat zou John doen in deze situatie? In beweging komen, ja. Ik schuif het mobieltje in mijn kontzak en loop langs mijn vader naar de gang.

‘Hij zei dat de Mogadoren weten waar we zijn en dat ze onderweg zijn. We moeten maken dat we wegkomen. Nu!’ roep ik terug naar pa.

Als ik achteromkijk, staat hij nog steeds naast het bed.

‘Kom,’ zeg ik. ‘Waar wacht je op?’

‘Stel dat…’ Hij knijpt in zijn neusrug. ‘Stel dat je mij niet kunt vertrouwen.’

O ja. De mogelijkheid dat mijn vader onbewust een soort dubbelagent is voor de Mogadoren. Er moet een betere verklaring zijn voor hoe zijn aantekeningen in hun handen zijn gevallen. Misschien weet hij niet zeker of hij zichzelf kan vertrouwen, misschien is hij bang dat zijn geheugen hem in de steek laat of hem tegenwerkt. Het doet er niet toe. Op dat moment kom ik tot een besluit. Ik vertrouw hem.

‘Weet je nog buiten de basis in Dulce, toen ik naar binnen wilde rennen om de Gardes te helpen bij hun gevecht? Je zei dat er andere momenten zouden komen waarop ik mezelf nuttig kon maken voor de Loriërs. Nou, ik denk dat dit zo’n moment is. Ik vertrouw je, pap. Dit kan ik niet zonder jou.’

Hij knikt plechtig. Zonder verder nog een woord te zeggen reikt hij onder zijn bed en hij haalt het geweer tevoorschijn waarmee hij dat monster in Arkansas uitschakelde. Met een pompbeweging laadt hij een patroon.

‘Zei Adam ook hoe lang we nog hebben?’ vraagt hij.

Op dat moment schudt het hele gebouw en beginnen alle lampen te flikkeren. Buiten klinkt het vlammende geluid van een motor; het is ergens boven ons en gevaarlijk dichtbij, gevolgd door een scherp metalig geknars. Er is zojuist iets op het dak geland.

‘Kennelijk helemaal niet zo lang.’

We stuiven de gang op waar Sarah net haar kamer uit is gekomen. Als ze het geweer in mijn vaders handen ziet, spert ze haar ogen wijd open. ‘Wat was dat voor geluid?’ vraagt ze. ‘Wat gebeurt er?’

‘De Mogs zijn hier,’ antwoord ik.

‘O nee,’ zegt Sarah en ze loopt terug naar de kamer waar John en Ella nog altijd weerloos liggen.

Vanaf de gang heb ik een onbelemmerd zicht op de kamerhoge vensters van de woonkamer. Een stuk of vijf touwen slingeren vanaf het dak naar beneden; de Mogadoren dalen af langs de zijkant van het gebouw.

‘Ik moet naar John toe!’ zegt Sarah.

Ik grijp haar vast bij de pols. ‘Als we niet bij de wapens komen, maken we geen schijn van kans.’

De ramen versplinteren, open geblazen door een synchrone reeks dreunen uit Mogadoorse boordkanonnen. Een vlaag koude lucht stroomt door het penthouse. De Mogs zwaaien naar binnen, maken zich vlug los van hun touwen en beginnen de ruimte om zich heen af te speuren naar doelwitten. Ze bevinden zich in de woonkamer, tussen ons en de lift van het penthouse; onze enige uitgang. Het verbaast me dat er niet meer van hen zijn. Als ik een schuilplaats van de Gardes aanviel, zou ik een heel leger hebben gestuurd. Het is bijna alsof ze op weinig weerstand rekenen.

Gedrieën duiken wij terug mijn vaders kamer in.

‘Ik ga naar John en Ella,’ zegt mijn vader. ‘Jullie proberen naar de collegezaal te ontsnappen.’

Ik hoor de Mogs de woonkamer uit gaan en de gang op komen. ‘Ze komen eraan. Bij drie zetten we het op een rennen. Eén…’

Voordat ik ‘twee’ kan zeggen, klinkt er vanuit de gang een woeste brul, onmiddellijk beantwoord door een spervuur van de Mogs. Ik steek mijn hoofd om de deur en zie nog net dat Bernie Kosar in de gedaante van een grizzlybeer een paar Mogadoren verscheurt. Ik was BK helemaal vergeten! Wie weet is alles toch niet zo wanhopig als het lijkt.

‘Nu!’ roept mijn vader en hij rent in de richting van Ella’s kamer. ‘Haal wapens, dan houden we ze hier!’

BK stormt op de ene na de andere Mog af en scheurt ze met zijn klauwen aan flarden; het meubilair waarachter ze zich proberen te verschuilen werpt hij aan de kant. Hij vangt een paar kogels in de flank en de lucht vult zich met de geur van verbrand haar, maar dat lijkt hem alleen maar kwader te maken. Gehurkt in de deuropening van Ella’s kamer richt mijn vader en hij begint Mogs neer te schieten.

Sarah en ik rennen in de tegengestelde richting naar de collegezaal en de wapenkamer. Achter me hoor ik het Mog-vuur de muren in knetteren en mijn vaders geweer antwoorden. We moeten snel handelen. Vanaf het dak zullen er geheid meer komen en we zullen ze niet eeuwig kunnen tegenhouden.

Opeens zwaait de slaapkamerdeur rechts van mij open. Ik heb een seconde om de vlaag koele wind uit het gebroken raam te voelen voordat een Mogadoor vlak voor me staat. Hij ramt zijn schouder in mijn zij en zet me tegen de muur. Zijn onderarm drukt tegen mijn keel en hij brengt zijn bleke gezicht dicht bij dat van mij; zijn levenloze zwarte ogen vullen mijn hele blikveld.

‘Mens,’ sist de Mog. ‘Vertel me waar het meisje is en je dood zal snel zijn.’

Voordat ik kan vragen over welk meisje hij het heeft, slaat Sarah een lege vaas kapot op zijn hoofd. De Mog schudt de klap van zich af en draait zich om naar Sarah. Ik voel de woede in me opwellen; woede over al die tijd in gevangenschap, over wat ze John en Ella hebben aangedaan. Ik pak het handvat van het zwaard van de Mog beet en trek het uit zijn schede. Met een schreeuw ram ik het door zijn borst en minimaliseer hem tot as.

‘Zo hé!’ juicht Sarah.

Overal in het penthouse hoor ik glas versplinteren. Op de gang worden deuren naar slaapkamers opengegooid en Mogs stormen op ons af; zo snijden ze Sarah en mij de pas af naar mijn vader en Bernie Kosar. Ik weet nog dat ik eerst dacht dat ik het lege penthouse spookachtig vond, maar dit vervult me met afschuw. Ik heb geen zicht meer op mijn vader aan het andere eind van de gang. Wel hoor ik nog steeds zijn geweer en de schoten die steeds regelmatiger worden. Ik hoor een harde klap, het geluid van iets wat omvalt in Ella’s kamer.

‘Jullie zoeken het meisje?’ brul ik om hun aandacht te trekken, hopend dat ik de druk op mijn vader zo iets verlicht. ‘Ze is hier!’

Sarah en ik sprinten de werkplaats in en een stuk of tien Mogs stormen door de gang achter ons aan.

Samen verschuiven we een stapel oude apparaten en motoronderdelen die naast de deuropening liggen, Sandors verzamelde rommel die nu goed van pas komt. Een Mog probeert de deur te forceren, maar die wordt geblokkeerd door alle troep op de vloer.

‘Dat zal ze wel even afremmen,’ zeg ik.

‘Denken ze dat ik het meisje ben dat ze zoeken?’ vraagt Sarah hijgend. ‘Of denk je dat ze hier zijn voor Ella?’

Een groot stuk van de deur naar de werkplaats barst uiteen door het vuur van de Mogs en hete splinters spikkelen over mijn wang en bijna in mijn oog. Ons ‘even’ is voorbij, vermoed ik. Sarah grijpt mijn arm vast en wankelend lopen we door de werkplaats terwijl achter ons de deur door de binnenvallende Mogs wordt verpulverd.

De vloer tussen ons in wordt door een verdwaald projectiel geraakt en we worden uit elkaar geslagen; door de klap valt Sarah over een tafel. Inmiddels komen er meer van die schoten door. Ik duik weg, grijp Sarahs hand en help haar overeind. ‘Ik mankeer niets!’ roept ze en gebukt rennen we naar de collegezaal.

De deur van de werkplaats is door al het Mogadoorse vuur inmiddels slechts een rokend gat in de muur. Struikelend over de rotzooi die wij hebben omgeduwd, weten ze toch op te rukken. Naast me explodeert de monitor die de locatie van de Gardes weergeeft in een vonkenregen; een Mog-kogel mist me op een haar na.

‘Hoe moeten we ons verdedigen tegen zo’n overmacht?’ roept Sarah terwijl we de collegezaal in stormen. ‘Ik heb wel geoefend, maar niet tegen tien doelwitten tegelijk!’

‘We hebben het thuisvoordeel.’

Goed en wel in de collegezaal rent Sarah naar het wapenrek en ik klim intussen in de Katheder. Terwijl ik de programmering opstart en een van Sandors oude trainingsroutines invoer – de oefening die met de moeilijkheidsgraad ‘krankzinnig’ is aangeduid – stormen de eerste Mogs de zaal binnen. Ze letten voorlopig niet eens op mij, gezeten achter de metalen paneel en tikkend op knoppen. Ze concentreren zich op Sarah. Ook al realiseren ze zich dat zij niet het meisje is dat ze zoeken, ze vormt wel nog steeds de grootste bedreiging; in het midden van de zaal richt ze een paar pistolen op de Mogs. De grootste bedreiging, maar ook een gemakkelijk doelwit.

‘Sarah! Links van je!’ schreeuw ik terwijl ik een stuk uit de vloer omhoog breng waarachter ze dekking kan zoeken. Net op het moment dat de Mogs het vuur openen, duikt ze veilig weg.

Vanuit de pijpen langs de muren begint de zaal zich met rook te vullen. Een aantal Mogs oogt verward; de meesten zijn er alleen in geïnteresseerd om Sarah weg te vagen. Een paar schoten ketsen af op de voorkant van de Katheder; ik hurk neer op de stoel en probeer mezelf zo klein mogelijk te maken. Ik hoop maar dat dit geval sterk genoeg is om wat vuur te weerstaan. Boven het schieten uit hoor ik de collegezaal gonzend tot leven komen.

Langs alle vier de muren glijden een stuk of zes panelen open en geschuttorentjes met kogellagers verschijnen in het zicht.

‘Blijf liggen!’ brul ik naar Sarah. ‘Het gaat beginnen!’

Er barst een kruisvuur los in de collegezaal; de Mogs zitten in het midden gevangen. Deze oefening is bedoeld om de Gardes te helpen bij het oefenen van hun telekinese, niet om hen te verminken, dus de als knikkers zo grote kogellagers die uit de muren worden geschoten, hebben niet de snelheid om de Mogs te kunnen doden. Toch moeten ze allejezus veel pijn doen. In combinatie met de zware medicijnballen die plotseling uit het plafond komen zwaaien, zou ik zeggen dat ze hun handen vol hebben.

Ik duik de Katheder uit. Voordat ik de grond kan halen, raakt een kogellager me hard in de schouder. Mijn arm doet zeer, maar ik weet mezelf plat op de vloer te leggen en zie dat de Mogs vanuit alle richtingen worden neergeknuppeld. Sarah ziet me liggen en schuift een van haar pistolen over de vloer naar me toe. Ik pak het op en hurk neer achter de Katheder. Sarah en ik hebben de enige twee plekken in de zaal waarachter je dekking kunt zoeken.

We openen het vuur. Het maakt niet uit dat we niet goed kunnen richten. De Mogadoren zijn eigenlijk weerloze doelwitten. Met alle projectielen die uit de muren komen, beginnen ze in paniek te raken. Veel van hen worden door de kogellagers of de zware ballen op de knieën gedwongen en vervolgens schieten Sarah en ik hen een voor een neer. Een aantal probeert naar de deur te ontsnappen. Als ze al zo ver weten te strompelen, is een kogel in de rug hun dank voor de moeite.

Er is slechts een minuut verstreken in de trainingsroutine van de collegezaal als de ruimte geheel van Mogs ontruimd is. Meestal moeten de Gardes zeven minuten doorstaan voordat ze tijdens de training een pauze krijgen. Maar ik vermoed dat er dan niemand echte kogels op hen afvuurt. Ik reik omhoog en mep een paar keer op het bedieningspaneel op de Katheder totdat het systeem afsluit.

‘Dat is gelukt!’ roept Sarah bijna verrast. ‘We hebben ze te grazen genomen, Sam!’

Terwijl ze opstaat, zie ik een brandplek op de buitenkant van haar linkerbeen. Haar spijkerbroek is gescheurd en de huid eronder is roze verbrand, maar bloedt niet. ‘Je bent geraakt!’ roep ik uit.

Sarah kijkt omlaag. ‘Shit. Niet eens gemerkt. Moet een schampschot zijn geweest.’

Als de adrenaline afneemt, komt Sarah hinkend naar me toe. Ter ondersteuning sla ik mijn arm om haar heen en we begeven ons zo snel we kunnen de collegezaal uit. Op weg naar buiten grissen we nog meer wapens mee. Voor het geval ik zonder munitie kom te zitten, stop ik een tweede pistool achter mijn spijkerbroek. Sarah laat haar lege handwapen vallen en grijpt een gek uitziend lichtgewicht machinegeweer; zo’n ding waarvan ik vroeger dacht dat je ze alleen in actiefilms zag.

‘Weet je hoe je dat ding moet gebruiken?’ vraag ik.

‘Ze werken allemaal wel ongeveer hetzelfde,’ antwoordt ze. ‘Gewoon richten en schieten.’

Als ik me niet zo ongerust maakte over mijn vader en de comateuze John en Ella had ik hier bijna om kunnen lachen. Terwijl we door de verwoeste werkplaats lopen en voorzichtig over de troep stappen die we omver hebben gegooid, horen we geen enkel geluid. Het is griezelig stil in het penthouse. Ik weet niet zeker of dit nu een goed teken of een slecht teken is.

Ik steek mijn hoofd de gang in. Geen spoor van iemand te bekennen. De vloer is bezaaid met as van gesneuvelde Mogadoren, maar verder is alles rustig. De wind, die vrij door het gebouw waait omdat de Mogs op hun weg naar binnen alle ramen hebben gebroken, is het hardste geluid.

‘Denk je dat we ze allemaal te pakken hebben?’ fluistert Sarah.

Als antwoord horen we boven ons geschuifel dat klinkt als laarzen die over het dak rennen. Daarboven moeten dus nog meer Mogadoren zijn, die zich groeperen en op elk moment, zodra ze in de gaten hebben dat hun eerste groep heeft gefaald, een tweede aanvalsgolf kunnen beginnen.

‘We moeten maken dat we hier wegkomen,’ zeg ik terwijl ik Sarah help voortstrompelen. We haasten ons de gang door.

Bernie Kosar, nog altijd als beer, sjokt in zicht. Hij lijkt gewond; van zijn hele rechterflank stijgt rook op uit brandvlekken. Hij staart me aan alsof hij iets wil overbrengen. Kon ik nu maar net als John telepathisch met dieren communiceren. Op de een of andere manier lijkt hij verdrietig. Verdrietig, maar vastberaden.

‘Gaat het, Bernie?’ vraagt Sarah.

BK gromt en neemt de gedaante aan van een valk. Hij scheert door het raam naar buiten. Hij gaat vast de overblijvende Mogs op het dak tegenhouden terwijl wij John en Ella evacueren. Ik realiseer me nu wat die blik van BK betekende; hij zei vaarwel, voor het geval we hem voor het laatst zagen. Ik slaak een diepe zucht.

‘Kom, we gaan,’ zeg ik zacht.

Een omgevallen boekenplank blokkeert de deuropening naar Ella’s kamer. Hij zit vol kogelgaten. Blijkbaar heeft mijn vader hem als dekking gebruikt.

‘Pa?’ fluister ik. ‘Het is veilig, we gaan.’

Geen reactie.

‘Pa?!’ zeg ik, ditmaal harder en met trillende stem.

Nog steeds niets. Met mijn schouder ram ik hard tegen de boekenplank, maar die zit klem. Treurig voel ik me, radeloos. Waarom reageert hij niet?

‘Daarboven!’ zegt Sarah wijzend. Tussen de boekenplank en de bovenkant van de deurlijst is een opening die groot genoeg is om doorheen te kruipen. Ik klauter omhoog en eroverheen, waarbij ik mijn knieën aan de splinters openhaal, en land onhandig aan de andere kant. Het zijn slechts seconden, maar die zijn genoeg om me mijn vader doorzeefd met kogels en John en Ella vermoord in hun slaap voor te stellen.

‘Pa…’ Mijn adem stokt. De tijd lijkt te vertragen. Op wiebelige benen wankel ik naar het bed. ‘Pa?’

John en Ella lijken ongedeerd en nog steeds in hun comateuze toestand, zich volkomen onbewust van de chaos die zich om hen heen heeft voltrokken. En zich volkomen onbewust van het feit dat mijn vaders lichaam over hen heen ligt.

Zijn ogen zijn dicht. Hij bloedt uit een gapende wond boven zijn buik. Zijn beide handen liggen daar op elkaar geklemd, alsof hij probeert zichzelf bij elkaar te houden. Zijn leeggeschoten geweer ligt op de vloer, met zijn bloederige handafdrukken op de handgreep. Ik vraag me af hoe lang hij nog heeft doorgevochten nadat hij was geraakt.

Sarah komt over de boekenplank heen geklauterd en hapt naar lucht. ‘O, nee. Sam…’

Ik weet niet wat ik moet doen, behalve zijn hand vastpakken. Die is koud. Mijn ogen beginnen vol te lopen met tranen. Het dringt tot me door dat ik hem in een van onze laatste gesprekken min of meer een verrader heb genoemd. ‘Het spijt me zo,’ fluister ik.

Dan knijpt mijn vader opeens in mijn hand en ik spring bijna uit mijn vel.

Zijn ogen zijn open. Ik zie dat hij moeite heeft om mij scherp te zien en ik realiseer me dat hij zijn bril niet op heeft; vast ergens gesneuveld tijdens het gevecht.

‘Ik heb ze zo lang mogelijk beschermd,’ zegt mijn vader met gesmoorde stem terwijl er vocht omhoog borrelt en uit zijn mondhoek druppelt.

‘Kom op, we maken dat we hier wegkomen,’ zeg ik terwijl ik naast hem neerkniel.

Zijn gezicht vertrekt van de pijn. Hij schudt zijn hoofd. ‘Ik niet, Sam. Jullie moeten samen gaan.’

Boven het strijdgewoel op het dak klinkt een gehuil. Bernie Kosar, wanhopig en in doodsstrijd.

Sarah raakt zacht mijn schouder aan. ‘Sam, het spijt me. We hebben niet lang.’

Hoofdschuddend deins ik weg van Sarahs hand. Ik kijk mijn vader woedend aan en de tranen lopen nu vrijelijk langs mijn wangen. ‘Nee,’ sis ik boos, ‘je verlaat me niet opnieuw.’

Sarah probeert langs me heen te wurmen en Ella’s lichaam onder hem vandaan te slepen. Ik help niet. Ik weet dat ik dom en egoïstisch bezig ben, maar zo gemakkelijk kan ik hem niet loslaten. Mijn hele leven heb ik naar hem gezocht en nu valt alles uiteen.

‘Sam… ga,’ fluistert hij.

‘Sam,’ smeekt Sarah terwijl ze Ella in haar armen wiegt. ‘Je moet John oppakken en we moeten gaan.’

Ik staar naar mijn vader. Hij knikt langzaam; meer bloed sijpelt uit zijn mondhoek. ‘Ga maar, Sam,’ zegt hij.

‘Nee, ik ga niet,’ zeg ik hoofdschuddend en ik weet dat ik hier verkeerd aan doe, maar het kan me niets schelen. ‘Niet tenzij jij meekomt.’

Maar het is sowieso te laat. Het touw buiten voor het raam staat opeens strak en een Mogadoor komt abseilend binnenvallen. We hebben te veel tijd genomen en Bernie Kosar heeft hen niet kunnen tegenhouden. De tweede aanvalsgolf is begonnen.