19

Zeven/Marina

 

Als Ella begint te gillen, schrik ik meteen wakker. Deze nacht was het mijn beurt om bij haar te blijven en hij was vredig verlopen. We hadden nog tot laat gepraat over de nieuwkomers en over wat Malcolm Goode ons had verteld over Pittacus Lore en de mogelijkheid dat er behulpzame Mogadoren zijn. Ella was eindelijk in slaap gevallen en ik had gehoopt dat de nachtmerries die haar sinds New Mexico hadden geplaagd nu eindelijk voorgoed verdwenen waren. Die had ze niet meer gehad sinds ze Craytons brief had gelezen. Misschien had het toch allemaal met stress te maken. Nu ze over de angst van die ongeopende brief heen was, kon alles weer normaal worden.

Ik had beter moeten weten.

‘Ella. Ella, wakker worden!’ roep ik en ik probeer te besluiten of ik haar door elkaar moet schudden. Ik raak een beetje in paniek, vooral als ze niet onmiddellijk wakker schrikt. Met haar vingers klauwt Ella in de dekens, haar hielen schoppen in het matras en ondertussen brult ze het uit, steeds heser. Ze beweegt zich zo wild dat ze bijna uit bed valt. Ik steek mijn hand uit om haar te kalmeren.

Zodra ik Ella’s schouder aanraak, springt er een beeld voor mijn geestesoog. Waar het vandaan komt, weet ik niet zeker. Het voelt als wanneer Ella telepathisch met me communiceert, alleen is haar mentale stem nog nooit met beelden gepaard gegaan.

Ik zie afgrijselijke dingen. Ik zie Chicago, het meer met dezelfde oever als waar Acht en ik pas nog langs wandelden. Het ligt er bezaaid met lichamen. Mensenlichamen. De lucht is gevuld met rookpluimen die uit nabije branden opstijgen. Op het meer drijft iets stroperigs en zwarts; het lijkt op olie. Ik kan gegil horen. De brand ruiken. De explosies in de verte horen…

Met stokkende adem ruk ik me los van Ella. Het visioen is ook zomaar weer verdwenen. Ik ben buiten adem en tril, mijn maag is van streek.

Ella is opgehouden met gillen. Ze is wakker en kijkt met angstige, wijd open ogen naar me op. Ik werp een blik naar de klok en realiseer me dat er nog geen minuut is verstreken sinds Ella begon te gillen.

‘Zag jij het ook?’ vraagt ze fluisterend.

Ik weet niet zeker wat ik moet zeggen, laat staan hoe ik moet omschrijven wat ik zojuist heb gezien, dus ik knik slechts. Hoe is het mogelijk dat ik in Ella’s droom belandde?

Er wordt op de deur geklopt en zonder op onze reactie te wachten steekt Sarah haar hoofd naar binnen. Achter haar zie ik Sam op de gang staan. Ze zien er allebei ongerust uit.

‘Is alles…’

Voordat Sarah haar vraag kan afmaken, gebaart Ella opeens naar de deur. Met haar telekinese smijt ze deze dicht.

‘Ella! Waarom doe je dat?’

‘Ze mogen niet in mijn buurt komen,’ antwoordt ze, nog steeds met die wijd open en panische ogen.

Iemand rukt aan de deur, maar er zit geen enkele beweging in. Nu hoor ik de stem van John, die waarschijnlijk op al het gegil en de commotie is afgekomen. ‘Marina? Alles oké daarbinnen?’

‘Ja hoor!’ roep ik door de deur. ‘Geef ons een minuutje.’

Ella trekt een deken om zich heen en met de rug tegen de muur rolt ze zich aan het hoofdeinde van het bed op. Nog steeds heeft ze van die grote ogen en ze trilt als een rietje. Als ik haar wil aanraken, deinst ze voor me terug.

‘Niet doen!’ snauwt ze. ‘Wat als ik je weer daarheen stuur?’

‘Rustig maar, Ella,’ zeg ik sussend. ‘Het is voorbij. De dromen kunnen jou geen kwaad doen, zeker niet als je wakker bent.’

Ze staat me toe haar hand vast te houden. Ditmaal voel ik gelukkig geen telepathische schok. Wat voor vreemd effect de nachtmerrie ook op Ella’s telepathie had, het is nu verdwenen.

‘Hoe… hoeveel heb je gezien?’ vraagt ze terwijl haar blik door de kamer schiet, alsof ergens in het donker nog een restje van een nachtmerrie op de loer ligt om haar te pakken.

‘Ik weet eigenlijk niet eens goed wat ik zag,’ antwoord ik. ‘Het was de stad. Het zag eruit alsof er iets vreselijks was gebeurd.’

Ella knikt. ‘Zo is het na hun komst.’

‘De komst van wie?’ vraag ik, maar ik heb al wel een goed idee wie Ella bedoelt.

‘De Mogadoren. Hij laat me zien wat er gebeurt als ze komen. Hij… hij liet me zijn hand vasthouden en erdoorheen lopen.’ Ze huivert, duwt zich van de muur af en valt in mijn armen. Ik heb ook wel zin om te huiveren. De gedachte om hand in hand met Setrákus Ra door die slachting te lopen is genoeg om me bang te maken. Ik doe mijn best me voor Ella sterk voor te doen.

‘Sst,’ fluister ik. ‘Het is nu allemaal goed. Het is voorbij.’

‘Het gaat gebeuren,’ huilt Ella. ‘We kunnen hem niet tegenhouden.’

‘Dat is niet waar,’ reageer ik en ik omhels haar stevig. Ik probeer te bedenken wat John of Zes in deze situatie zou zeggen. ‘Die nachtmerries zijn leugens, Ella.’

‘Hoe weet jij dat?’

‘Herinner je je die grotschilderingen die Acht ons in India liet zien? Die ene waarop Acht doodgaat? Dat moest een profetie zijn, maar wij verbraken die. De toekomst staat niet vast, er is alleen de toekomst die we zelf maken.’

Ella laat me los en met een diepe zucht vermant ze zich.

‘Ik wil alleen maar dat die nachtmerries ophouden,’ zegt ze. ‘Ik snap niet waarom ik ze moet krijgen.’

‘Het is Setrákus Ra die jou angst wil aanjagen,’ zeg ik. ‘Hij wil jou bang maken, omdat hij bang voor ons is.’

Ik ben blij dat ik haar heb weten te kalmeren, dat ik zo zelfverzekerd overkom, want eigenlijk ben ik behoorlijk hysterisch. Zonlicht begint door de gordijnen te piepen. Buiten dat raam ligt een prachtige stad vol onschuldige mensen, een stad die ik zojuist volledig in puin heb gezien. Die droom leek zo echt dat ik hem niet zomaar van me af kan schudden. Wat nu als we toch niet in staat zijn dat wat er aankomt, tegen te houden?