4

Sam

 

In de groezelige motelbadkamer heb ik waarschijnlijk de lekkerste douchebeurt van mijn leven. Zelfs de grauwe schimmel die zich vanuit het afvoerputje naar de gekrulde randen van het rubberen matje verspreidt, kan daar niets aan veranderen. Het warme water dat de weken van het Mogadoorse gevangenschap wegspoelt, voelt super.

Na de beslagen spiegel te hebben schoongeveegd, bekijk ik mezelf eens aandachtig. Mijn ribben zijn te tellen en mijn maagspieren zijn voldoende zichtbaar om voor een sixpack van een hongerlijder te kunnen doorgaan. Ik heb donkere wallen onder mijn ogen en mijn haar is langer dan het ooit is geweest.

Zo ziet een aardse vrijheidsstrijder er dus uit.

Ik trek een T-shirt en een spijkerbroek aan die ik in Adams rugzak aantrof. Ik moet het laatste gaatje van de riem gebruiken en nog hangt de broek lubberig op mijn heupen.

Mijn maag knort en eventjes vraag ik me af hoe het met de roomservice in een armoehotel als dit is gesteld. Ik durf te wedden dat de oude receptionist met alle plezier een tosti peuken-met-kaas wil regelen.

Mijn vader heeft in de motelkamer wat van zijn apparatuur opgesteld. Op bed ligt een geopende laptop, met een programma dat de belangrijkste nieuwsitems langsloopt. Hij is al bezig met onze volgende stap.

Het is laat, ver na middernacht, en ik heb nog geen oog dichtgedaan. Eerlijk gezegd hoopte ik dat die volgende stap een stapel pannenkoeken bij het dichtstbijzijnde café zou zijn, hoe graag ik ook weer bij de Gardes wil terugkeren.

‘En?’ vraag ik terwijl ik naar de laptop tuur.

Mijn vader schenkt geen aandacht aan het programma. Hij zit met zijn rug tegen de muur, met zijn goedkope mobieltje nog altijd stevig in zijn hand en hij kijkt vertwijfeld. Hij werpt even lusteloos een blik op het scherm. ‘Nog niet.’

‘Hij zal waarschijnlijk pas bellen als hij ergens veilig is,’ zeg ik. Ik reik omlaag om het mobieltje voorzichtig van hem af te nemen, maar hij trekt zijn hand weg.

‘Dat is het niet,’ zegt hij. ‘Er is nóg een telefoontje dat we moeten plegen. Toen jij stond te douchen heb ik me rot geprakkiseerd over wat ik moet zeggen en ik weet het nog steeds niet.’

Zijn duim beschrijft een vertrouwd cirkeltje over de knopjes, alsof hij zichzelf oplaadt om het nummer eindelijk in te toetsen. Ik ben nog zo bezig met onze zoektocht naar de Gardes en de strijd tegen de Mogadoren dat ik eigenlijk niet eens weet wie hij precies bedoelt. Nu het eindelijk tot me doordringt, laat ik me al net zo lusteloos als mijn vader pardoes op het bed ploffen.

‘We moeten je moeder bellen, Sam.’

Ik knik bevestigend, ook al zou ik niet weten wat ik op dit moment tegen mijn moeder moet zeggen. De laatste keer dat ze me zag was in Paradise, Ohio, waar ik strijd leverde tegen de Mogadoren en ik ’s nachts met John en Zes wegvluchtte. Ik geloof dat ik over mijn schouder nog heb geroepen dat ik van haar hield. Niet mijn meest empathische aftocht, maar ik dacht toen oprecht dat ik weer snel terug zou zijn. Hoe had ik kunnen weten dat ik door een vijandig buitenaards ras zou worden gegijzeld?

‘Ze zal vast woedend zijn, hè?’

‘Op mij, ja. Niet op jou. Ze zal alleen maar blij zijn om jouw stem weer te horen en te weten dat je veilig bent.’

‘Wacht even… Je hebt haar gezien?’

‘Voordat we naar New Mexico gingen, zijn we even langs Paradise gereden. Zo kwam ik erachter dat je werd vermist.’

‘En met haar is alles goed? De Mogadoren hebben haar met rust gelaten?’

‘Kennelijk, maar dat wil nog niet zeggen dat alles goed is met haar. Het was moeilijk voor haar dat jij was verdwenen. Ze gaf mij de schuld, op zich wel een beetje terecht. Ik mocht het huis niet meer in. Begrijpelijk, en dus moesten we in mijn bunker slapen.’

‘Met dat geraamte?’

‘Ja. Ook weer zo’n gat in mijn geheugen; geen idee van wie die botten zijn.’ Mijn vader kijkt me aan en knijpt waarschuwend zijn ogen iets toe. ‘Niet van onderwerp veranderen, ja?’

Ik vrees een beetje dat mam me telefonisch huisarrest zal opleggen en ook dat ik bij het horen van haar stem deze hele oorlog direct wil vergeten en het liefst meteen naar huis sjees. Ik slik moeizaam.

‘Het is midden in de nacht. Misschien moeten we tot morgen wachten?’

Mijn vader schudt zijn hoofd. ‘Nee. We kunnen dit niet voor ons uit schuiven, Sam. Wie weet wat ons morgen zal overkomen.’

En met deze woorden toetst mijn vader resoluut ons telefoonnummer in. Nerveus brengt hij het toestel naar zijn oor en wacht. Ik koester herinneringen aan mijn vader en moeder in elkaars gezelschap; oude herinneringen van voordat hij verdween. Ze waren gelukkig, samen. Ik vraag me af wat er nu door zijn hoofd spookt nu hij haar moet vertellen dat we nog steeds niet thuiskomen. Waarschijnlijk voelt hij zich al net zo schuldig als ik.

‘Het antwoordapparaat,’ zegt hij even later. Hij lijkt bijna opgelucht. Met een hand dekt hij het mobieltje af. ‘Zal ik…’

Hij valt stil nu het piepje van het antwoordapparaat in zijn oor klinkt. Zijn lippen prevelen geluidloos terwijl hij iets probeert te verzinnen.

‘Beth, je spreekt met…’ stamelt hij terwijl hij zijn andere hand door zijn haar haalt, ‘… met Malcolm. Ik weet niet waar ik moet beginnen, zo’n antwoordapparaat is niet echt ideaal, maar ik leef nog. Ik leef nog en het spijt me en ik mis je verschrikkelijk.’

Met vochtige ogen kijkt mijn vader naar me op. ‘Onze zoon is bij me. Hij… ik beloof dat ik over hem zal waken. Als alles afgelopen is, zal ik het je allemaal uitleggen, als je me dat toestaat. Ik hou van je.’

Met een beverige hand reikt hij me het mobieltje aan.

Ik pak het.

‘Mam?’ begin ik terwijl ik mijn best doe om mijn woorden niet op een weegschaaltje te leggen. ‘Ik… ik heb pap eindelijk gevonden. Of eigenlijk, hij mij. We zijn met iets waanzinnigs bezig, mam. Iets waarmee we de wereld kunnen beschermen maar dat zelf, eh, volkomen ongevaarlijk is. Echt. Ik hou van je. We komen weer snel naar huis.’

‘Klonk goed,’ vindt hij.

‘Ik hoop maar dat het waar is.’

‘Ik ook.’