15

Sam

 

‘Wauw, Johnny. Ik stuur jou om versterking en je komt terug met een oude man, een nerd en deze kleine hobbit. Puik werk.’

Aldus de sarcastische begroeting van Negen als we de hal van zijn belachelijke penthouse in Chicago betreden. Dus met mijn eerste indruk van hem tijdens onze korte ontmoeting in West Virginia zat ik er toch niet ver naast. Hij is echt een droplul.

We zijn later terug dan iedereen had verwacht. We hebben gezocht naar de Xitharis-steen, maar die was verdwenen en we konden niet langer dan nodig blijven hangen. En hoewel niemand er erg blij over lijkt, is het alsof ze hun best doen om niet Vijf de schuld te geven van het verlies ervan. Voorlopig, althans.

Nadat duidelijk was geworden dat de steen kwijt was, nadat Vijf zich voor de honderdste keer had verontschuldigd, wierp Zes gewoon haar haren in de nek en haalde haar schouders op. ‘Het is een steen,’ zei ze, maar ze klonk alsof ze haar best deed om zichzelf te overtuigen. ‘Een krachtige steen, maar we zijn zelf ook vrij sterk.’

Desalniettemin is het wel duidelijk dat Vijf niet iedereen voor zich heeft ingenomen. Vooral Negen niet.

‘Wees aardig,’ waarschuwt Sarah hem. De anderen zijn kennelijk wel gewend geraakt aan zijn niet al te gevatte plaagstootjes. Zoals hij en John elkaar ter begroeting in de handen kletsen, zou ik zeggen dat ze zelfs vrienden zijn geworden. Vijf maakt echter een gekwetste indruk. Naast me doet hij subtiel zijn best om zijn buik in te houden. ‘Kleine hobbit,’ herhaalt hij op zachte toon.

‘Dat komt uit een boek,’ begin ik uit te leggen, maar hij onderbreekt me.

‘Ik snap de verwijzing wel,’ zegt Vijf. ‘Het is niet erg aardig.’

‘Zo is Negen,’ zegt John, die ons toevallig heeft gehoord. ‘Hij gaat je wel mogen, hoor. Of, nou ja, je zult wel aan hem wennen.’

Met een uitgestreken gezicht kijkt Vijf me aan alsof hij daaraan twijfelt en ik kan het niet helpen te moeten lachen als antwoord. Volgens mij voelen we ons allebei een beetje een outsider in dit penthouse. Zes deed haar best toen ze me tijdens de rit terug bijpraatte, maar er zijn veel nieuwe gezichten en verhalen hier in Chicago, om nog maar te zwijgen over de meest surreële schuilplaats in de geschiedenis. Ik geloof nog steeds niet dat de Gardes in een woning als deze wonen. Het is als dat overdadige hok dat ze gebruikten in dat mtv-programma, over rijke beroemdheden en hun jaloersmakende leefstijlen. Hoe Negen en zijn Cêpaan erin zijn geslaagd om dit voor elkaar te krijgen en het bovendien buiten de Mogadoorse radar te houden is behoorlijk indrukwekkend.

John stelt iedereen voor aan Negen, die lang genoeg is opgehouden met zijn flauwe grappen om met Vijf en mijn pa kennis te maken.

‘En je herinnert je Sam zeker nog wel?’ besluit John.

‘Uiteraard,’ zegt Negen terwijl hij naar voren beent om mij de hand te schudden. Zijn greep is ruw en hij torent boven me uit zodat ik reikhalzend naar hem moet opkijken. ‘Serieus, man,’ fluistert hij dan, omdat hij niet wil dat de anderen het horen. ‘Sorry dat ik je in de grot achterliet. Dat was min of meer mijn schuld.’

‘Het is al goed,’ reageer ik een beetje overrompeld door het excuus.

Voordat hij mijn hand loslaat, draait Negen deze om en ziet de verse roze littekens op mijn polsen. ‘Dus ze hebben het je laten doorstaan, hè?’ vraagt hij op ernstige toon. Het is alsof hij zich realiseert dat we iets gemeen hebben. Ik denk dat ik het geheime broederschap van Mogadoorse martelslachtoffers heb betreden.

Ik weet niet wat ik moet zeggen en knik maar gewoon.

‘Je bent eruit gekomen,’ zegt Negen terwijl hij me hard op de schouder slaat. ‘Fijn voor je, man.’

John wil ons langs Negen loodsen, die ons eigenlijk nogal in de weg staat. Hij doet me een beetje denken aan zo’n grote hond die iedere bezoeker bespringt zodra hij of zij een stap over de drempel zet. Als hij dan eindelijk een stap opzijzet, zie ik de drie andere Gardes over wie Zes ons heeft verteld: Zeven, Acht en de jongere Tien. Waar de woonkamer begint, staan ze te wachten, iets geduldiger dan Negen en ze laten ons tenminste binnen.

‘Mocht je je afvragen wat die vreselijke lucht is, dat is het vegetarische avondeten dat Marina voor ons aan het bereiden is,’ zegt Negen.

‘Hé,’ reageert de donkerharige Zeven – Marina – opgewekt. ‘Het wordt lekker, hoor. Dat beloof ik.’

‘Avondeten,’ snuift Negen, ‘het zal wel. Kan het iemand wat schelen? We hebben het hele team bij elkaar! Ze zijn dikker en sulliger dan verwacht, maar ik vind het helemaal goed, hoor. Laten we wat troep opblazen.’

‘Jij moet even wat rustiger aan doen, gast. We hebben wel twaalf uur gereden,’ laat Zes Negen weten terwijl ze een zak spullen tegen zijn borst duwt. ‘Alsjeblieft. Maak jezelf nuttig.’

Sarah volgt vlug haar voorbeeld en werpt haar rugzak naar Negen. Al snel loopt hij met zo’n beetje al onze spullen uit de auto’s over zijn schouders.

‘Prima, ik zal deze spullen wegstoppen,’ zegt Negen terwijl hij inschikkelijk wegsjokt. ‘Maar daarna gaan we in elk geval over ruige actie praten.’

Ik zie dat Vijf hem vernietigend nakijkt als hij de kamer uit loopt. Dan wendt hij zich tot John.

‘We gaan toch niet echt meteen weer vechten, hè?’

John schudt zijn hoofd. ‘Negen is gewoon wat opgewonden. Samenkomen was een enorme eerste stap. Nu moeten we even zien uit te zoeken wat onze volgende stap is.’

‘Ik snap het,’ zegt Vijf, starend naar zijn handen. ‘Ik denk dat ik geweld nooit heb beschouwd als iets om opgewonden over te raken.’

‘We zijn niet allemaal als Negen,’ zegt Marina verontschuldigend als ze naar voren stapt. Ze begroet ons hartelijk, trekt Vijf zelfs tegen zich aan voor een knuffel, wat hem volgens mij zowel verrast als een beetje doet ontspannen. Na Negens bruuske vertoon stelt ze mij in elk geval meer op mijn gemak.

Vervolgens stelt Acht zich voor. Hij straalt echt iets relaxts uit, een fijne tempowisseling met het alfamannetjesgedrag van Negen toen we aankwamen. Toch merk ik dat hij net zo opgewonden is als Negen was, hij is alleen wat tactvoller.

‘Ik heb zoveel vragen voor jou. Voor jullie allemaal,’ zegt Acht. ‘Vijf, ik moet echt weten waar je bent geweest en horen wat je allemaal is overkomen.’

‘Eh,’ bromt Vijf. ‘Oké.’

‘Ik weet zeker dat je veel hebt moeten doorstaan om hier te zijn,’ gaat Acht bemoedigend verder.

‘Dat gebrom is het enige wat John en ik in de auto uit hem konden krijgen,’ fluistert Sarah tegen mij.

Dat je een beetje overweldigd bent in deze situatie kan ik best begrijpen; voor het eerst maak je kennis met de laatst levenden van je volk en ze blijken al een tijdje met elkaar te zijn. In zekere zin is het fijn om Vijf bij me te hebben, ook al praten wij ook niet veel; het is goed om er in deze sociale situaties iemand bij te hebben die net zo onbeholpen is.

‘Jij woonde eerst toch in Jamaica?’ vraagt Acht aan Vijf.

‘Dat klopt,’ antwoordt Vijf. ‘In elk geval een poosje.’

Acht kijkt alsof hij verwacht dat Vijf hierover gaat uitweiden. Als hij dat niet doet, komt John tussenbeide.

‘Het was een lange terugreis en ik denk dat iedereen een beetje moe is. Misschien kunnen we na het eten verhalen uitwisselen,’ stelt John voor.

Acht knikt en dringt verder niet aan bij Vijf voor meer details. Ik snap dat John zijn best doet om Vijf tactvol aan te pakken en hem de kans geeft om in zijn eigen tempo aan de anderen te wennen. Ik ben wel een beetje verrast dat Vijf niet meer vragen stelt over de anderen, maar dat lijkt deels te komen door een weerzin om vragen naar zijn eigen verleden te beantwoorden. Aangezien hij zonder een Cêpaan of een Kistje opdook, ben ik ervan overtuigd dat hij net zo’n akelige achtergrond heeft als alle Gardes.

Nu Acht klaar is met zijn pogingen om informatie uit Vijf te persen, kan de laatste van de nieuwe Gardes naar voren stappen en zich voorstellen. Hoewel Zes me heeft verteld dat ze jonger zou zijn, is Ella tot mijn verrassing kleiner dan ik had verwacht. Ik kan me niet voorstellen dat dit meisje opstaat om Setrákus Ra het hoofd te bieden, laat staan dat hij vooral door haar het hazenpad kiest, maar Zes heeft me verteld dat het wel zo is gegaan. Ik ben onder de indruk.

‘Ik wist niet dat er een tiende Garde zou zijn,’ zegt Vijf terwijl hij Ella de hand schudt. Sinds we hier binnen wandelden, komt dit wat hem betreft nog het dichtst in de buurt van een vraag over de anderen.

‘Dat zou ook niet zo zijn. Ik was min of meer een ongelukje.’

Ik zie dat John een nieuwsgierige blik naar Marina werpt. Ze trekt haar wenkbrauwen op. Dat vertel ik je later wel, beweegt ze haar lippen geluidloos.

Vijf knikt naar Ella en neemt haar nog even aandachtig op voordat hij weer de ogen neerslaat.

‘Huh,’ zegt Vijf, zoekend naar woorden. ‘Zo heb ik eigenlijk ook over mezelf gedacht. Onze nummers, onze Erfdelen, de hele missie naar Aarde. Ik bedoel, hoeveel hebben die grote Ouderlingen eigenlijk nagedacht over deze hele zaak? Denken jullie dat ze onze namen gewoon uit een hoed hebben getrokken?’

Iedereen zwijgt even en staart naar Vijf. Het is een behoorlijk vreemde speech, vooral als je bedenkt dat dit de eerste keer is dat de overblijvende Gardes ooit zijn verenigd. Het hoort een feestelijke gebeurtenis te zijn, maar Vijf lijkt erop uit een domper op de sfeer te zetten.

‘Eh, ja,’ zegt Acht, die de stilte opgewekt verbreekt. ‘Als je het zo stelt, is het wel een beetje vreemd.’

Mijn pa schraapt zijn keel. ‘Ik kan jullie verzekeren dat er meer aandacht aan jullie selectie werd besteed dan slechts een willekeurige trekking,’ zegt hij met zachte stem. Hij wendt zich tot Ella en geeft haar dezelfde geruststellende blik als die ik vroeger kreeg wanneer ik van school thuiskwam nadat ik was gepest. ‘En jouw ontsnapping van Loriën was beslist meer dan een ongelukje. Het was eerder een zegen, zou ik zeggen.’

‘Eh, juist,’ zegt Vijf, die nog steeds naar de vloer staart als hij mijn vader aanspreekt. ‘Ik denk dat de oude mens een Loriën-expert is.’ Dan slaat hij zijn ogen op en hij forceert een glimlach terwijl hij ziet dat de rest van ons hem met vreemde blikken aankijkt. ‘Sorry,’ voegt hij er vlug aan toe. ‘Ik denk gewoon hardop. Ik weet ook niet waar ik het over heb.’

‘Ik beschouw mezelf niet als een expert,’ zegt mijn vader diplomatiek. ‘Het spijt me als ik je heb beledigd. Maar ik geloof in het werk van jullie Ouderlingen. Als ik niet…’ Hij zwijgt en denkt waarschijnlijk terug aan de tijd die hij als gevangene van de Mogadoren heeft doorgebracht.

Vijf kijkt nu schaapachtig. ‘Vier… eh, John, ik ben behoorlijk moe. Is er een plekje waar ik even kan gaan liggen?’

‘Tuurlijk, man,’ antwoordt John en hij geeft Vijf een klopje op de rug. ‘Zal ik jullie de kamers laten zien?’

Een paar minuten geleden voelde ik nog mee met Vijf voor wat een vreemde situatie dit moest zijn voor hem. Ik weet het niet, hoor, maar zoals hij tegen mijn vader praatte, daar heb ik toch een vreemde smaak van in mijn mond gekregen. Er klonk bijna iets van minachting door in zijn stem, alsof mijn vader onmogelijk enige nuttige informatie over de Gardes kon hebben.

De hele groep, op Negen na, gaat ons voor door een gang vol kunstwerken die op een museumveiling waarschijnlijk een klein fortuin zouden opleveren. Ik kan nog steeds niet geloven dat een gast als Negen hier woont. Het voelt alsof ik hier eigenlijk in een smoking zou moeten rondlopen. Terwijl we door het penthouse lopen, maken Sarah en Zes zich los van de groep om zich op te frissen en Ella verontschuldigt zich om Negen te helpen bij het wegzetten van de spullen. Uiteindelijk blijft John midden in de gang stilstaan.

‘Deze is nog vrij,’ zegt hij terwijl hij voor Vijf een deur openhoudt. ‘Er liggen ook wat extra kleren in de laden, voor het geval je je wilt omkleden.’

‘Dank je,’ zegt Vijf terwijl hij de kamer in sjokt. Hij staat op het punt om de deur dicht te smijten, maar realiseert zich dat we nog allemaal buiten op de gang staan en hem een beetje aanstaren. ‘Eh, ik zie jullie straks wel weer bij het eten, denk ik,’ mompelt hij voordat hij de deur dichttrekt.

‘Coole gast,’ zegt Acht droogjes. Marina geeft hem een elleboogstoot in de ribben en maant hem om stil te zijn. Ik kijk even naar de gesloten deur en durf te wedden dat Vijf er vlak achter staat en meeluistert. Ik heb weer een beetje medelijden met hem. Outsider zijn is niet gemakkelijk.

John draait zich om naar mijn pa en mij. ‘Zijn jullie ook kapot? Of willen jullie de grote rondleiding?’

‘Neuh,’ antwoord ik. ‘Ga ons maar voor. Dit is mijn eerste penthouse.’

‘Voor mij ook,’ zegt mijn vader glimlachend.

‘Vet,’ reageert John en hij oogt opgelucht dat wij niet zo ongezellig zijn als Vijf. ‘Volgens mij gaan jullie de volgende halte echt leuk vinden.’

Mijn vader blijft een meter of wat achter de groep hangen en bewondert de kunst aan de muren. Eenmaal deze gang door en buiten gehoorsafstand van Vijfs kamer stelt Acht de vraag die volgens mij door bijna ieders hoofd spookt.

‘Wat heeft die nieuwe gast?’ Hij kijkt even naar mij. ‘Jij niet, Sam. Jij komt volstrekt normaal over.’

‘Dank je.’

John schudt zijn hoofd en lijkt een beetje verbijsterd. ‘Eerlijk gezegd weet ik het ook niet. Hij is wel een beetje vreemd, hè? Niet bepaald wat ik had verwacht.’

‘Waarschijnlijk is hij gewoon wat zenuwachtig,’ oppert Marina. ‘Hij zal zich snel thuis voelen.’

‘Waar is zijn Cêpaan?’ vraag ik. ‘Wat heeft hij al deze jaren uitgevoerd?’

‘Gedurende de hele autorit heeft hij zich behoorlijk afgesloten,’ antwoordt John. ‘Zelfs Sarah wist weinig uit hem te krijgen en je weet hoe ze is.’

‘Ja. Ze is gezellig genoeg om jullie zwijgzame Loriërs uit de tent te lokken en over zo’n beetje alles te laten praten.’

John snapt mijn grapje meteen en gniffelt. ‘Sarah is zo charmant dat ze een op de vlucht geslagen alien nog kan overhalen om voor de schoolkrant te poseren.’

‘Zo charmant dat diezelfde alien zelfs in het holst van de nacht stenen naar haar raam gooit, ook al post de fbi buiten voor haar huis.’

Acht en Marina wisselen een verwarde blik terwijl John en ik in lachen uitbarsten.

‘Heb jij stenen naar Sarahs raam gegooid?’ vraagt Marina geamuseerd en met een opgetrokken wenkbrauw aan John. ‘Als in Romeo en Julia?’

‘Eh, naar verluidt, volgens de fbi… och, zoek het uit, we zijn hier,’ zegt John die maar wat graag van onderwerp verandert. Met een grijns knik ik naar Marina.

Aan het eind van de gang laat John ons een kamer binnen die de Gardes als een operatiebasis gebruikt lijken te hebben. Er hangen enorme computerschermen aan de wand en op een daarvan draait een programma dat lijkt op mijn vaders webcrawler. De Lorische Kistjes staan hier opgeslagen en ook de tablet die we uit het laboratorium van pa hebben weten mee te nemen. De rest van de kamer is volledig volgestouwd met verscheidene technische snufjes; een aantal nieuw en net uit de doos, andere die eruitzien alsof ze uit de dumphandel zijn gehaald. Op sommige plekken langs de muren staan de gadgets en reserveonderdelen tot het plafond opgestapeld. Het gezicht van mijn vader klaart direct op.

‘Dit is me nog eens een verzameling,’ roept hij enthousiast uit terwijl hij als een kind op kerstochtend de kamer afspeurt.

‘Dit was de werkplaats van Sandor, de Cêpaan van Negen,’ legt John uit. ‘Voor een aantal spullen hebben we een toepassing gevonden, maar niemand van ons kun je een technisch wonder noemen.’ John wendt zich tot mijn vader. ‘Ik hoop dat u kunt zien of er nog iets nuttigs tussen zit, meneer Goode. Eh, Malcolm.’

Mijn pa wrijft zich in de handen. ‘Met genoegen, John. Het is te lang geleden dat ik zoiets als dit tot mijn beschikking had. Ik heb een hoop bij te spijkeren.’

‘Ik vraag me ook af of je even hier naar wilt kijken,’ zegt John en hij gebaart ons door een paar dubbele deuren. ‘Negen noemt dit de collegezaal.’

We betreden een reusachtige witte zaal met een hoog plafond en lopen langs een intimiderend rek vol wapens die de pistolen die mijn vader in Texas aanschafte tot speeltjes degraderen. De ruimte is ongeveer zo groot als het gymlokaal op onze middelbare school en ik verwonder me andermaal over de kolossale grootte van het penthouse. Aan een kant van de zaal is een grote cockpitachtige machine in de muur ingebouwd, met een opstelling van modules eromheen. De stoel lijkt min of meer verpletterd, alsof iets enorms erbovenop is gevallen.

‘Ongelofelijk,’ merkt pa op.

‘We hebben deze ruimte gebruikt om te trainen. Volgens Negen had Sandor hier ooit een zootje vallen en obstakels geïnstalleerd.’ Hij tikt op een bedieningspaneel aan de muur en je verwacht dat er elk moment iets naar buiten kan schieten, maar er gebeurt niets. ‘Alleen kreeg Negen een woedeaanval en hij sloeg alles aan gruzelementen. Nu werkt het nog maar een beetje.’

‘Daar lijkt het inderdaad op,’ zeg ik. Het is zeker niet moeilijk je voor te stellen dat Negen door het lint gaat.

‘Dat ding daar,’ zegt hij zwaaiend naar de stoel. ‘Het wordt de Katheder genoemd. Als we die weer aan de praat kunnen krijgen, kunnen we onze training volgens mij echt verbeteren.’

Mijn vader knielt al neer voor de Katheder en peutert aan de uitgerafelde bedrading en verbogen stalen beplating. ‘Dit ziet er zeer indrukwekkend uit,’ zegt hij.

Over zijn schouder bekijk ik de machinerie aandachtig, maar ik heb geen idee waar ik naar kijk. ‘Kun je hem repareren?’

‘Ik kan het altijd proberen,’ zegt hij en hij wendt zich weer tot John. ‘Ik zal jullie op alle mogelijke manieren van dienst zijn.’

‘Ik ook,’ zeg ik terwijl ik naar John salueer. Hij gniffelt.

‘Ik weet dat jullie net zijn aangekomen,’ zegt hij. ‘Ik hoop dat ik niet te opdringerig ben. Eerlijk, het is echt goed om jullie hier te hebben. En niet om al te sentimenteel te worden, maar ik ben blij dat jullie elkaar hebben gevonden.’

Wanneer John over mij en mijn vader praat, klinkt er enig verlangen in zijn stem door. Ik vraag me af of het door zijn hoofd gaat dat we dit gesprek in Paradise konden hebben gehad, mijn pa en Henri die als een stel nerds samen over techniek keuvelden, als het allemaal maar een beetje anders was gelopen.

Mijn vader schudt John opnieuw de hand en geeft hem intussen een klopje op de arm. ‘Wij zijn blij dat we jou hebben gevonden, John. Ik weet dat het voor jullie allemaal zwaar is geweest, maar jullie staan hier niet alleen in. Niet meer.’