34

Marina

 

Luchtbelletjes doorbreken het water op de plek waar Negen inmiddels al bijna een minuut onder water wordt gehouden. Ik doe een stap naar de waterkant, klaar om het moeras in te duiken en Negen te bevrijden, maar ik vraag me af of Vijf het zal toestaan. Hij kijkt me afwachtend aan, alsof hij wil weten hoe Acht en ik zullen reageren.

‘Waar is de echte Nummer Vijf?’ vraagt Acht op zachte toon. ‘Wat heb je met hem gedaan?’

Op Vijfs voorhoofd verschijnt een frons, en hij glimlacht. ‘O, jij denkt dat ik Setrákus Ra ben?’ Vijf schudt zijn hoofd. ‘Relax, Acht. Ik ben rasecht. Niks geen transformatietrucjes.’

Alsof hij het wil bewijzen, reikt hij met zijn vrije hand omlaag en hij ontgrendelt zijn Kistje, sluit het weer en kijkt ons even aan. ‘Zie je wel?’ Acht en ik staan nog altijd als aan de grond genageld, niet wetend wat we moeten doen.

‘Haal Negen uit het water, Vijf,’ zeg ik zo kalm ik kan om vooral maar niet paniekerig te klinken.

‘Zo meteen,’ antwoordt hij. ‘Ik wil eerst met jullie praten zonder dat ik telkens door Zes en Negen word onderbroken.’

‘Waarom… waarom zou jij ons willen aanvallen?’ vraagt Acht boos en vol ongeloof. ‘Wij zijn je vrienden!’

Vijf rolt met zijn ogen. ‘Jullie zijn mijn soort,’ corrigeert hij. ‘Dat maakt ons nog geen vrienden.’

‘Haal Negen uit dat water en dan praten we,’ smeek ik.

Vijf zucht en tilt Negen omhoog. Die hapt naar lucht. Zijn ogen spuwen vuur en hij blijft gevangen in Vijfs wurggreep. Hoe hij ook zijn best doet, het lukt hem niet om zich los te wurmen.

‘Opeens niet meer zo sterk, hè?’ treitert Vijf hem. ‘Oké, maat, even diep ademhalen…’

Hij duwt Negen weer onder water.

Ondertussen heeft Zes zich nog niet verroerd. Haar hoofd ligt in een rare hoek en op haar kaak verschijnt een enorme blauwe plek. Haar ademhaling klinkt zwak. Ik wil naar haar toe lopen om haar te genezen, maar Vijfs telekinese duwt me weer met zachte hand achteruit.

‘Waarom doe je dit!’ tier ik met tranen in mijn ogen.

Hij lijkt er bijna van te schrikken. ‘Omdat jullie twee normaal tegen me deden,’ antwoordt hij alsof het eigenlijk voor de hand ligt. ‘Omdat ik denk dat jullie, in tegenstelling tot Negen en Zes, niet door je Cêpaan zijn gehersenspoeld met de gedachte dat verzet de enige weg vooruit is. Dat heb jij, Acht, zelf aangetoond toen je in India die soldaten voor jou liet sterven.’

‘Begin daar niet over, ja?’ sist Acht. ‘Ik heb nooit iemand iets willen aandoen.’

‘Gehersenspoeld?!’ roep ik. ‘Zei je dat we gehersenspoeld zijn?’

‘Rustig maar,’ sust Vijf. ‘De Geliefde Leider vergeeft het jullie. Hij zal jullie verwelkomen. Het is nog niet te laat om je bij het winnende team aan te sluiten.’

Het winnende team? Ik kan mijn oren niet geloven. Mijn maag draait zich om en het voelt alsof ik moet braken. Dit kan niet waar zijn… ‘Jij werkt met hen samen?’

‘Sorry dat ik daarover loog, maar het kon niet anders. Ik zat een halfjaar op deze planeet toen ze me vonden,’ klinkt het wat weemoedig. ‘Mijn Cêpaan was al overleden dankzij een of andere ellendige mensenziekte… dat deel was waar, het gebeurde alleen op een ander moment. De Mogadoren ontfermden zich over me. Ze hielpen me. Lees het Goede Boek en dan begrijp je waarom we ze niet moeten bevechten. Deze hele planeet, het hele universum kan van ons worden.’

‘Ze hebben iets met je gedaan, Vijf,’ zeg ik bijna fluisterend. Ik voel afschuw en mededogen tegelijk. ‘Geen probleem. Wij kunnen je helpen.’

‘Laat Negen nou maar gewoon los,’ voegt Acht eraan toe. ‘Wij willen je echt niets aandoen.’

‘Mij iets aandoen?’ herhaalt Vijf en hij schiet in de lach. ‘Da’s een goeie.’

Hij rukt Negen uit het water en smijt diens lichaam tegen de knoestige boom. Ik probeer Negen met mijn telekinese af te remmen, maar het gaat allemaal te snel en Vijf is te sterk. Negen klapt zo hard met zijn rug tegen de stam dat zelfs de bovenste takken ervan schudden. Hij gilt het uit en aan zijn verwrongen lichaam te zien, moet hij een paar ribben hebben gebroken, misschien wel zijn rug.

‘Hebben jullie enig idee hoe saai het was om net te doen alsof ik een slapjanus was?’ vraagt Vijf. Zijn elastieken arm krimpt terug naar zijn lichaam en wordt weer normaal. ‘Jullie mochten blij zijn als jullie werden getraind door een stelletje armzalige Cêpanen. Een beetje fröbelen met jullie Kistjes en jullie Erfgaven en altijd stiekem. Ik werd getraind door de sterkste strijdmacht van het hele universum en jullie staan hier een beetje te dreigen mij iets aan te doen?’

‘Daar komt het wel op neer, ja…’ antwoordt Acht.

Acht transformeert zich tot zijn tienarmige leeuw en torent hoog boven Vijf uit. Maar voordat Acht iets kan uitrichten, blaast Vijf op zijn fluit. De alligatormutant, die geduldig heeft liggen wachten, springt opeens in de lucht en stort zich op Acht. Wat volgt is een kluwen van meppende vleugels en happende kaken en Achts leeuwenklauwen die fel uithalen. De twee kolossen ploffen met een dreun in de modder en rollen over elkaar heen. Met een licht geamuseerde blik kijkt Vijf toe terwijl Acht op de vuist gaat met zijn huismonster.

‘Elkaar niet pijn doen, hoor!’ roept hij. ‘We kunnen nog steeds vriendjes zijn.’

Het is moeilijk te zeggen of Vijf nu een grapje maakt of dat hij echt gestoord is. Waar het om gaat, is dat hij is afgeleid. Negen kreunt wat en probeert zich aan de voet van de boom omhoog te werken, maar zijn benen lijken niet te reageren. Ondertussen heeft Zes zich nog steeds niet verroerd. Ik weet even niet wie mijn zorg dringender nodig heeft. Zes is dichterbij, dus ik ren naar haar toe, plof op mijn knieën en druk mijn handen tegen haar verwonde hoofd.

Opeens word ik opgetild. Mijn voeten bungelen in de lucht. Het is Vijf. Met zijn telekinese houdt hij me in de lucht.

‘Stop!’ schreeuw ik. ‘Laat me haar gewoon genezen!’

Vijf schudt mistroostig zijn hoofd. ‘Ik wil niet dat ze geneest. Ze is net als Negen: ze zal het nooit begrijpen. Lig me niet dwars, Marina.’

Een tak zwiept Vijf hard tegen zijn achterhoofd. Hij verliest zijn concentratie en ik plof neer op de grond. Vijf draait zich net snel genoeg om om te zien dat Negen met zijn telekinese een nieuwe tak losrukt.

‘Schattig,’ zegt Vijf terwijl hij Negens volgende aanval rustig ontwijkt.

‘Kom maar op,’ gromt Negen, die het is gelukt om zich in zithouding overeind te duwen. ‘Ik heb mijn benen echt niet nodig om jou voor je dikke reet te schoppen.’

‘Zelfs halverwege zijn graf nog een grote bek,’ zucht Vijf. ‘Weet je trouwens hoe het nu in Chicago is? Jouw chique penthouse wordt op dit moment door Mogadoren geplunderd. Ik wil dat jij, Negen, sterft in de wetenschap dat jouw bullshitpaleisje tot op de grond aan het afbranden is.’

‘Jij hebt hun over Chicago verteld?!’ roep ik. Ik ben oprecht geschokt, maar op het moment dat Vijf een blik op me werpt zie ik een kans. Hij hoort zichzelf graag praten… nou, daarmee kan ik hem dus mooi afleiden. Negen is te zwaargewond om te kunnen vechten. Ik moet hem wat tijd laten winnen. ‘Hoe kon je dat doen? Hoe zit het met Ella en de anderen?’

‘Ella komt er wel weer bovenop,’ antwoordt hij. ‘De Geliefde Leider wil haar levend.’

‘Levend? Waarvoor? Ik dacht dat hij ons allemaal dood wilde.’

Vijf glimlacht slechts. Hij kijkt weer naar Negen.

‘Wat wil hij met haar, Vijf?!’ tier ik terwijl de paniek weer door mijn lijf giert. Hij negeert me en beent op Negen af. Ik hoop maar dat Negen hem lang genoeg weerstand kan bieden zodat ik Zes kan genezen. Ik ren weer naar haar toe en leg haar hoofd in mijn schoot. Haar schedel is gebarsten en haar neus en kaak zijn gebroken. Ik probeer me te concentreren en de koele energie van mijn Erfgave op haar in te stralen.

Ik word afgeleid door een beestachtige kreet. Verderop in de modder is het Acht gelukt om het monster tegen de grond te werken. Twee van zijn koppen hangen al slap. De middelste kop werkt echter nog steeds en hapt fel naar Acht. Het lukt hem om met zes klauwen de kaken te pakken en ze open te wrikken totdat ze van elkaar losscheuren. De kop van het beest wordt als het ware in tweeën gerukt; de monsterlijke vleugels slaan nog wat waarna ze stilvallen en het beest langzaam begint te vergaan.

Vijf heeft zich omgedraaid en kijkt toe. ‘Goed werk!’ roept hij naar Acht. ‘Maar geloof me, ik heb nog veel meer in het vat.’

Acht zit geknield in de modder. Hij heeft zijn normale gedaante weer aangenomen, niet langer in staat om zijn mythische vorm nog langer aan te houden. Ik zie dat hij gewond is, met bloederige rijtwonden op zijn borst, armen en zelfs zijn handpalmen. Hij heeft alles gegeven om dat beest te kunnen verslaan, maar toch krabbelt hij ietwat wankel overeind.

Vijf kijkt omlaag naar Negen. Zijn stalen huid glinstert in het laatste restje zonlicht. Negen kijkt hem minachtend en vechtlustig aan. ‘Ga je nu een ongewapende vent aanvallen, vuile verrader?’

Voordat Vijf kan reageren, reikt Negen met zijn telekinese naar zijn vechtstok, die hij heeft moeten laten vallen toen Vijf hem zo-even vastgreep. Het ding schiet uit de modder en vliegt op hem af.

Vijf grist de stok uit de lucht. Ik constateer dat hij dat met zijn rechterhand doet, wat inhoudt dat de steen waarmee hij zijn Erfgave activeert in zijn linker moet zitten.

Hij heft de stok en slaat hem stuk op zijn metalen knie. Het ding knapt als een luciferhoutje in tweeën. ‘Inderdaad,’ antwoordt hij.

Voordat Vijf iets kan doen, teleporteert Acht tussen hen in. Hij staat voorovergebogen, ademt zwaar en bloedt uit meerdere wonden. ‘Kappen met deze gekte, Vijf.’

Ik probeer het tafereel bij de boom gade te slaan terwijl ik me tegelijkertijd op Zes concentreer. Ik voel dat haar schedel begint te helen en dat de zwelling op haar gezicht minder wordt. Ik hoop maar dat ik snel genoeg ben. We hebben haar hard nodig.

‘Kom op, Zes…’ fluister ik. ‘Wakker worden.’

Vijf aarzelt even nu hij Acht tegenover zich heeft en iets van de woede jegens Negen ebt weg. ‘Uit de weg, Acht. Mijn aanbod aan jou staat nog, maar alleen als je me deze randdebiel met zijn grote bek laat afmaken.’

‘Laat hem maar komen!’ roept Negen vanaf de grond.

‘Hou je bek,’ blaft Acht over zijn schouder. Met geheven handen kijkt hij Vijf aan. ‘Je denkt niet helder, Vijf. Ze hebben iets met je gedaan. Diep in je hart weet je dat dit niet juist is.’

‘Over juist gesproken,’ schimpt Vijf. ‘Is het juist om een stel kinderen naar een vreemde planeet te zenden om daar een oorlog uit te vechten waar ze geen bal van begrijpen? Is het juist om die kinderen een nummer te geven in plaats van een naam? Het is ziek.’

‘Net als het veroveren van een andere planeet, ja!’ kaatst Acht de bal terug. ‘En een heel volk uit te moorden!’

‘Nee! Wat begrijp je er toch weinig van,’ lacht Vijf. ‘De Grote Expansie was gewoon onvermijdelijk.’

‘De genocide was onvermijdelijk? Dat is pas gestoord!’

Zes verroert zich in mijn schoot. Ze is nog niet bij bewustzijn, maar het lijkt erop dat mijn helende krachten hun werk hebben gedaan. Ik leg haar voorzichtig neer, sta op en loop behoedzaam naar de andere twee. Vijf ziet me niet; hij staat nu bijna als een bezetene te raaskallen.

‘Jullie vechten tegen ons omdat jullie Cêpanen je hebben verteld dat de Ouderlingen dat willen! Heb je daar ooit weleens vraagtekens bij gezet? Je weleens afgevraagd wie die Ouderlingen werkelijk zijn? Nee, natuurlijk niet! Jullie aanvaarden gewoon de bevelen van een stel dooie ouwe lullen, zonder er zelfs maar een vraagteken bij te zetten! En ík ben degene die hier gestoord is?’

‘Nou en of,’ bromt Negen. ‘Hé gozer, hoor je wel wat je allemaal zegt?’

‘Je bent in de war. Jij bent al jaren hun gevangene, zonder dat het tot je doordringt. Kalmeer nou maar en dan kunnen we erover praten,’ zegt Acht. ‘Wij moeten niet met elkaar vechten.’

Maar Vijf luistert al niet meer naar Acht. Ik hoopte even dat Acht eindelijk tot hem door zou dringen, maar die laatste opmerking van Negen was voldoende om hem weer op stang te jagen. Vijf brengt zijn schouder omlaag en zet zich schrap om dwars door Acht te bulldozeren.

Met mijn telekinese grijp ik Vijfs hand en ik concentreer me op zijn vingers. Als ik ze open kan wrikken, zal hij die twee ballen laten vallen. Verrast springt hij weg van Acht en hij stribbelt tegen.

‘Zijn linkerhand!’ roep ik. ‘Help me die open te krijgen!’

Aan hun gezicht kan ik zien dat ze het doorhebben. Vijf schreeuwt het uit van pijn en frustratie. Ik heb bijna met hem te doen; hij is weer gewoon de pineut. Zo moet hij zich al die tijd al hebben gevoeld: een buitenstaander. Hij is verloren en verward en woedend. Maar vrede sluiten en zijn verwrongen wereldbeeld bijstellen komen later wel. Eerst moet hij worden tegengehouden.

‘Alsjeblieft, vecht niet tegen ons,’ roep ik. ‘Zo maak je het alleen maar erger.’

Vijf gilt het weer uit als zijn knokkels opnieuw luid knappen. De kleine botjes in zijn hand zijn waarschijnlijk verbrijzeld door onze gecombineerde telekinetische aanval. De twee ballen in zijn hand ploffen op de grond en rollen onder de boomwortels. Vijf grijpt zijn gewonde hand vast en laat zich op zijn knieën vallen. Hij kijkt op naar me, alsof hij weet dat ik de eerste was die zijn hand probeerde open te wrikken, en dat maakt de nederlaag des te wranger.

‘Het komt allemaal goed,’ zeg ik, maar mijn woorden klinken hol. Ik probeer de angel uit de situatie te halen, maar nu ik naar hem kijk, voel ik dezelfde verachting als bij de Mogadoren. Hij wilde Negen doden, iemand van zijn eigen volk, iemand van ons. Hoe kunnen we hem daarvan afbrengen?

Acht doet een stap naar voren en legt een hand op Vijfs schouder. Het lijkt of de vechtlust uit hem is weggevloeid.

Snikkend schudt Vijf zijn hoofd. ‘Zo moest het helemaal niet gaan…’ klinkt het zacht.

‘Grient als een meisje,’ zegt Negen.

Meteen laait de woede op Vijfs gezicht op. Voordat we hem kunnen tegenhouden, duwt hij Acht weg. Die struikelt en valt waarna Vijf omhoog wiekt.

‘Niet doen!’ roep ik, maar Vijf schiet al naar Negen. Het aan zijn polsband bevestigde mes uit zijn Kistje schiet met een metalig gekerm naar buiten; het is dertig centimeter lang en heeft de vorm van een naald. Dodelijk en nauwkeurig.

Negen probeert opzij te rollen, maar zijn ernstige verwondingen maken dat onmogelijk. Het gras om Negen heen is platgedrukt en het dringt tot me door dat Vijf hem met telekinese tegen de grond gedrukt houdt.

Zelf probeer ik Negen met telekinese naar me toe te trekken, maar hij geeft geen krimp. Vijfs greep op hem is te sterk.

Het gebeurt allemaal in een oogwenk.

Met het lemmet vooruitgestoken duikt Vijf naar beneden. Negen, niet in staat zich te bewegen, zet zich schrap voor de naderende doodsteek.

Opeens teleporteert Acht voor Negen. ‘Nee!’ schreeuwt Negen.

Vijfs lemmet komt midden in het hart van Acht terecht.

Geschrokken deinst Vijf terug nu hij ziet wat hij heeft gedaan. Een bloedvlek vormt zich op Achts borst en met opengesperde ogen en met uitgestoken handen strompelt hij bij Vijf vandaan, in mijn richting. Hij probeert iets te zeggen, maar er komen geen woorden. Dan ploft hij neer.

Ik gil terwijl een nieuw litteken zich in mijn enkel brandt.