11

Vier/John

 

Rond het middaguur, op slechts een paar uur van Arkansas, koersen we door Missouri. Het duurde langer dan verwacht om Chicago uit te komen, want de gepimpte auto van Negen beschikt niet over een speciale, superspionnenfeature om verkeersblokkades te doen verdampen. Ik ben aanvankelijk een tikkeltje zenuwachtig met Sarah achter het stuur, zoals ze van rijbaan naar rijbaan zigzagt en bij elke kans die ze krijgt, lijkt te bumperkleven, totdat ik me realiseer dat iedereen hier zo rijdt. Het zal wel bij rijden in de grote stad horen.

Nu we Chicago achter ons hebben gelaten, opent de snelweg zich. Links en rechts van ons niets anders dan graanvelden. We zoeven langs voortdenderende vrachtwagens met opleggers en schieten nu lekker op, zelfs zonder dat we Sandors lachgasinstallatie gebruiken. Het laatste waar we op zitten te wachten, is dat we naar de kant worden gedirigeerd. Ik durf te wedden dat er in de meeste overheidsdatabases bij mijn naam nog steeds een vinkje staat. Niet dat een van ons een rijbewijs heeft dat door een verkeersagent zou kunnen worden nagetrokken, wat op zich al een ander potentieel opzichzelfstaand probleem is. Zodra we in Chicago terug zijn, moet ik eens kijken of Sandor misschien vervalsingsapparatuur heeft achtergelaten. We hebben een aantal nieuwe valse identiteitskaarten nodig.

‘Ooit geprobeerd om een hele auto onzichtbaar te maken?’ vraagt Sarah aan Zes, die sinds ons vertrek nog maar weinig heeft gezegd. Ze luiert op de achterbank, met Bernie Kosar op haar schoot. ‘Ik bedoel, je raakt hem aan.’

‘Huh,’ reageert Zes terwijl ze rechtop gaat zitten. ‘Nooit geprobeerd.’

‘Niet doen,’ zeg ik, misschien iets te vinnig. ‘Iemand kan zo tegen ons op knallen.’

‘Dank je, John. Als je niets had gezegd, zou ik ons vermoedelijk gewoon in het openbaar onzichtbaar hebben gemaakt terwijl we met zo’n honderddertig kilometer per uur over de weg vliegen. Het is maar goed dat jij er bent om mij in bedwang te houden en om te zorgen dat Sarah niet te hard rijdt.’

Ik doe mijn mond open voor een gevat antwoord, iets over dat Zes een beetje een ongeleid projectiel is en ik niet kan voorspellen wat ze vervolgens zou kunnen doen – zoals mijn vriendin mee uitnodigen op een gevaarlijke missie – maar als ik Sarah naar me zie kijken, bedenk ik me. Haar opgetrokken wenkbrauw doet me vermoeden dat ze in de war is door Zes’ toon. Waarschijnlijk heeft ze de slechte sfeer tussen Zes en mij sinds ons vertrek uit Chicago opgepikt. Het is beslist niet iets wat ik wil hoeven uitleggen, dus ik haal gewoon mijn schouders op en laat het van me afglijden.

Zes heeft gelijk dat ik obsessief onze snelheid in de gaten heb gehouden. Telkens wanneer Sarahs voet zwaar op het gaspedaal rust, geef ik haar een zacht tikje op haar been. Ze mindert snelheid en kijkt me verontschuldigend aan, alsof het niet haar schuld is maar dat de auto er gewoon om smeekt om op zijn staart getrapt te worden. Misschien hoor ik niet zo gespannen te zijn en haar gewoon de snelweg af te laten scheuren, schijt aan de gevolgen. Zes of Negen zou dat waarschijnlijk doen.

Elk moment van de dag vrees ik het gevoel van een nieuw litteken dat zich in het vlees van mijn been brandt. Stel nu dat de Mogadoren eerder bij Vijf zijn dan wij, en alleen maar omdat ik Sarah niet plankgas wil laten rijden?

Door dit soort gedachten heb ik de afgelopen paar nachten zoveel slaap gemist; niet specifiek over Vijf, maar over het leiden van onze groep in het algemeen. Het is gewoon onmogelijk bij een planning met elke mogelijke gebeurtenis rekening te houden, ongeacht hoe diep ik over alles nadenk. Het zou zoveel eenvoudiger zijn als ik een houding had als die van Negen en er gewoon op uit kon gaan om dingen in elkaar te rammen.

En tot overmaat van ramp is er opeens dit drama met Zes. Alleen maar vanwege een stomme kus.

In feite lijkt mijn leven mij op dit moment in alle opzichten boven het hoofd te groeien.

We stoppen uiteindelijk bij een benzinestation in Missouri. Zes houdt zich bezig met het tanken. Bernie Kosar scharrelt over het parkeerterrein, snuffelt aan de grond en strekt zijn poten. Sarah en ik lopen naar de shop om wat flessen water te kopen en de benzine te betalen. Ongeveer halverwege het terrein blijft ze opeens abrupt staan.

‘Dus,’ zegt ze, ‘misschien dat jij eens met Zes moet gaan praten.’

Verbijsterd knipper ik met mijn ogen. Ik kijk even achterom naar Zes. Als iemand boos benzine kan tanken, dan zou zij dat nu doen. Zoals ze het mondstuk van de benzineslang in de tank ramt, lijkt het wel alsof ze een Mogadoor neersteekt. ‘Hoezo?’

‘Jullie twee zijn duidelijk boos op elkaar,’ zegt Sarah. ‘Ga het uitpraten.’

Ik weet niet wat ik moet zeggen, dus ik sta daar een beetje onhandig. Ik kan haar niet vertellen waar Zes en ik ruzie over hebben, omdat ik het op de eerste plaats niet eens zeker weet en omdat het op de tweede plaats min of meer met onze relatie te maken heeft. Ik heb hier op dit moment ook helemaal geen zin in; vooral omdat we wel belangrijker dingen hebben waar we ons zorgen over horen te maken.

Sarah is onbewogen door mijn stilzwijgende protest en glimlacht licht terwijl ze me wegjaagt naar Zes. ‘Kom op, jullie twee moeten wel kunnen samenwerken.’

Ze heeft natuurlijk gelijk. Deze missie mag niet worden vertraagd door wat voor raars zich ook tussen Zes en mij afspeelt.

Zes ziet me door haar half dichtgeknepen ogen op zich afkomen. Met veel meer kracht dan nodig ramt ze de slang weer op zijn plek. Over de auto heen kijken we elkaar aan.

‘We moeten praten,’ zeg ik.

‘Sarah heeft je gestuurd, hè?’

‘Luister, ik weet wel dat je haar niet echt mag…’

‘Dat is het nu juist, John,’ onderbreekt ze me. ‘Ik mag Sarah wel. En ze houdt van je.’

In een poging dit te ontwarren staar ik Zes aan. ‘Goed, ik snap dat je boos op me bent omdat we sinds ons vertrek naar Chicago niet echt over alles hebben gepraat. Met Sarah erbij leek het gewoon… vreemd.’

‘John, ik ben niet boos op je omdat we elkaar hebben gezoend en dat jij nu terug bent bij je vriendinnetje. Ik dacht dat ik jou mocht, John. Snap je, als iets meer dan een vriend. Maar toen werd ik met Sarah in die cel gegooid en ik zag hoe ze over jou praatte. En nu zie ik jullie dagelijks samen. Wat er ook was tussen ons toen we op de vlucht waren, het was anders dan wat jij en Sarah hebben. Als ik jullie zo samen zie, ga ik bijna die onzin van Henri geloven over dat Loriërs slechts één keer verliefd worden.’

Ik knik instemmend. Wat Zes zegt, is beslist waar, maar hoe moet ik erop reageren? Ja, je hebt gelijk, ik vind Sarah echt veel leuker dan jou? Het is waarschijnlijk beter als ik gewoon mijn mond dichthoud.

‘Ik denk,’ gaat ze verder, ‘dat ik me lullig voel dat ik jou kuste terwijl je bij Sarah hoorde te zijn.’

‘Als ik het even voor ons mag opnemen,’ zeg ik, ‘we dachten wel dat ze ons aan de overheid had verraden.’

‘Het was ook onze eerste ontmoeting met andere Gardes. Nadat die opwinding voorbij was, heb je altijd gewacht om naar Sarah terug te gaan, hè?’

‘Zo was het helemaal niet, Zes. Ik dacht niet vooruit, of wachtte mijn tijd af, of wat dan ook.’ Mijn gedachten gaan terug naar die maanverlichte wandeling die Zes en ik maakten, hand in hand zodat we onzichtbaar konden zijn. ‘Toen we samen waren, had ik me denk ik nog nooit zo op mijn gemak gevoeld bij een ander. Alsof ik gewoon mezelf kon zijn.’

Even klinkt Zes’ harde stem bijna melancholiek. ‘Ja, ik ook.’

‘Maar met Sarah is het anders,’ zeg ik voorzichtig. ‘Ik hou van haar. Daar ben ik nu zekerder van dan ooit.’

Alsof de lucht nu geklaard is, klapt Zes in haar handen. ‘Mooi. Dus laten we het vergeten. Jij en ik zijn gewoon vrienden en jij en Sarah zijn het gelukkige koppel. Dat vind ik cool zo. Ik ga bijna over mijn nek van al dit gezever over een driehoeksverhouding.’

‘Zes…’ begin ik, niet zeker wetend wat ik moet zeggen. Het voelt bijna alsof ze me laat ontsnappen of me wil wegduwen.

‘Nee, luister,’ zegt Zes. ‘Het spijt me dat ik tussen jou en Sarah ben gekomen. Of je haar nu wel of niet wilt vertellen dat wij elkaar hebben gekust, moet je zelf weten. Het kan mij niet schelen. Ik wil alleen…’ Ze kijkt even naar het tankstation, waar Sarah eindelijk naar buiten komt. ‘Toen ik met haar in die cel werd gegooid, hoe ze over jou praatte… ze heeft zoveel opgegeven om bij jou te zijn, John. In wezen stelt ze voor jou haar leven in de waagschaal. Misschien bemoei ik me er te veel mee en is het niet aan mij, maar ik wil gewoon zeker weten dat je daar klaar voor bent.’

‘Ik doe mijn best,’ zeg ik tegen Zes en ik draai me om naar Sarah. Wat Zes zei, klinkt aannemelijk. Ik weet dat Sarah een normaal leventje heeft opgegeven om hier bij mij te zijn, ongeacht de gevaren die we trotseren. Ik houd van haar, maar ik heb nog niet de juiste balans gevonden tussen haar in veiligheid houden en haar een plekje geven in mijn chaotische leven. Misschien vind ik die balans wel nooit. Voorlopig is het genoeg dat ze hier bij me is.

Zes roept naar Bernie Kosar en ze klauteren weer de auto in. Sarah blijft met opgetrokken wenkbrauwen voor me staan.

‘Alles cool?’

Ik voel opeens de behoefte om haar stevig in mijn armen te sluiten, dus doe ik dat ook. Ze slaakt een verrast geluidje en ik kus haar op de wang. Ze drukt me tegen zich aan.

‘Alles is cool,’ zeg ik.

Ik neem het stuur over en we rijden weg van het tankstation. BK kruipt bij Sarah op schoot en klauwt naar het raampje tot zij het naar beneden draait. Er stroomt koele lentelucht door de auto. BK hangt zijn kop naar buiten en zijn beagletong bungelt uit zijn bek. Chimaera of hond, denk ik, de wind in je gezicht als je over een snelweg rijdt, voelt altijd goed.

De frisse lucht vind ik zelf ook lekker. Ik weet niet of alles tussen Zes en mij nu voorgoed opgelost zal zijn, maar na ons gesprek voel ik me in elk geval een stuk beter. Ik weet nu tenminste waar ik aan toe ben. De stemming in de auto is veranderd; er hangt niet meer zoveel spanning tussen ons drieën. Ik ontspan een beetje, leun wat achterover in mijn stoel en zie de kilometerborden langsvliegen.

Sarah klopt me zacht op mijn been. ‘Te hard.’

Ik glimlach schuldbewust en neem wat gas terug. Sarah heeft haar arm buiten het raam en houdt haar hand vlak terwijl ze hem op de wind laat surfen. Haar blonde haar wappert wild om haar gezicht. Ze ziet er mooi uit. Even doe ik net alsof we met ons tweetjes zijn, op weg naar een of andere leuke, normale plek. Ik geloof nog steeds dat we dat op een dag zullen kunnen doen. Anders zou er geen reden zijn om nog te blijven vechten.

Sarah kijkt me aan en ik zweer dat ze mijn gedachten kan lezen. Ze legt haar hand op mijn been.

‘Ik weet dat we op een serieuze missie zijn,’ zegt ze, ‘maar wat als we gewoon een autoritje maakten, als normale mensen? Waar zou je dan naartoe gaan?’

‘Eh,’ reageer ik en ik denk na. Mijn fantasie over Sarah en mezelf had niet echt een bestemming. Om gewoon samen met haar in de auto te zitten was genoeg. ‘Zoveel opties…’

Voordat ik kan beslissen, buigt Zes voorover vanaf de achterbank. ‘Toen we in Spanje waren, heb ik door al dat rennen en vechten weinig kunnen zien, maar dat lijkt me best een interessant land.’

Sarah grijnst. ‘Ik heb altijd al naar Europa gewild. Na hun studie hebben mijn ouders er met een rugzak rondgetrokken. Zo hebben ze elkaar ook leren kennen.’

‘Dus Europa is ook jouw antwoord?’ vraag ik aan Sarah.

‘Ja,’ antwoordt ze. ‘In Amerika zijn denk ik ook nog steeds plaatsen die ik wil zien. Maar opgesloten worden door de overheid heeft me wel een beetje verbitterd.’

‘Dat is wel een bezwaar, ja,’ beaam ik gniffelend.

Sarah draait zich om naar Zes. ‘We zouden samen naar Europa kunnen gaan. Eh, als je het niet te druk hebt met het herstellen van je planeet en zo.’

Sarah is zo enthousiast dat Zes wel moet glimlachen. ‘Dat zou leuk zijn.’

‘Daar zou ik graag naartoe willen,’ zeg ik tegen Sarah terwijl ik mijn hand op de hare leg.

‘Naar Europa?’

‘Loriën.’

‘O,’ reageert ze op een beetje een verdrietige toon, wat me verrast. Ik probeer het uit te leggen.

‘Ik zou je Loriën graag laten zien zoals ik het in mijn visioenen heb gezien, zoals Henri het voor me beschreef.’

In de achteruitkijkspiegel zie ik dat Zes naar mij met haar ogen rolt. ‘Dat is niet echt het spel,’ zegt ze. ‘Kies een plaats waar je naartoe kunt zonder eerst een ruimteschip te hoeven bouwen.’

Ik denk nog even na. ‘Weet ik veel. Disney World?’

Zes en Sarah kijken elkaar aan en beginnen dan te lachen.

‘Disney World?’ roept Zes uit. ‘John, wat ben jij goedkoop.’

‘Nee, het is lief,’ zegt Sarah met een klopje op mijn hand. ‘Het is de meest magische plek op Aarde.’

‘Weet je, ik heb nog nooit in een achtbaan gezeten. Henri was niet zo weg van pretparken. Ik zag die commercials steeds en wilde er altijd heen.’

‘Dat is zo zielig!’ roept Sarah. ‘We gaan ervoor zorgen dat jij een keer naar Disney World gaat. Of in elk geval in een achtbaan. Die zijn geweldig.’

Zes knipt met haar vingers. ‘Hoe heet die ene attractie ook alweer? Die op een ruimteschip moet lijken?’

‘Space Mountain,’ antwoordt Sarah.

‘O ja.’ Zes aarzelt even, alsof ze bang is te veel te verklappen. ‘Ik kan me zelfs herinneren dat ik dat online opzocht toen ik nog klein was. Ik hield tegenover Katarina vol dat het iets met ons te maken had.’

Het idee dat een jonge Zes onderzoek doet naar Disney World is echt onbetaalbaar. We moeten alle drie lachen.

‘Aliens,’ mompelt Sarah gekscherend. ‘Jullie moeten meer naar buiten.’