Vlucht naar Egypte
Schuw zeulen we ons zieke kindje naar beneden. Opdat niemand ons ziet, niemand ons vraagt. Alles bij ons? Autosleutels, luiers, doekjes, extra dekentje? Het is kindermoord in Bethlehem en wij – vertrouwend op bepaalde tekenen – proberen weg te komen.
Het is een rare vluchtroute die ons op deze zondagmorgen in april naar Egypte moet brengen. Eerst gejaagd achter het stuur, jij met de reiswieg op de achterbank, dwars door de woestijnen van Oud-Zuid en de Rivierenbuurt naar de ons telefonisch toegewezen hulpdienst. Daar worden jullie tweeën overgezet op een ambulance. Wandelaars blijven staan kijken. Loeren met harde, gewelddadige oogjes. We doen net of we niet bestaan, want wie hier gezien wordt, is er niet best aan toe.
En dieper de woestijn in. Naar het ziekenhuis, wordt ons gezegd. Het schrille zwaailicht van de ambulance lost pijlsnel op in de blauwe ochtendstraten. Ik, als de overbodige Jozef op zijn eigen ezeltje, volg op meteen onoverbrugbare afstand.
In de uniforme ziekenhuisgangen overal de weg vragen, want als enige van ons drieën word ik niet geleid door de Heilige Geest. De onbekende engel had door de telefoon gezegd: ‘Sta op, neem het kind en zijn moeder en vlucht naar Egypte en blijf daar tot ik het u zeggen zal.’ Maar waar is Egypte? Het staat nergens aangegeven.
Hier kunnen ze ons niet helpen, krijgen we te horen. Hier kunnen we niet blijven.
Ons kindje geven ze ons mee in een kribbe van plexiglas, zodat iedereen haar kan zien. Onmiddellijk drommen nieuwsgierige muzelmannen om ons heen, ze zijn hierheen gekomen om verhalen te verzamelen voor de koffiehuizen. Met hun donker spiegelende ogen vormen ze onverstaanbare woorden die ze op stofwolken en kamelen derwaarts zullen voeren.
Maar het mag niet. Wat zij proberen te zien, mag niet gedacht worden. Bevreesd en beschaamd ga ik in hun blikveld staan, buig me beschermend over ons doodzieke meisje heen, dek haar toe met mijn dunne schaduw. Zolang niemand iets weet, is er niets aan de hand. Zolang de angst zich niet aan feiten kan vastklampen, krijgt hij bij ons geen poot aan de grond.
Weer de ambulance in, weer het schrille zwaailicht. En ik, inmiddels geroutineerd ezeldrijver, er op eigen gelegenheid achteraan. Weer dieper de woestijn in, voort over een weg die zich achter ons pas vormt. In deserto , heet dat in Kerk-Latijn. Desertum : woestijn, wildernis, voltooid deelwoord van deserere : verlaten, opgeven, in de steek laten. De hagiografen gebruiken het voor situaties waarin zelfs God het laat afweten.
In de steek gelaten en opgegeven zoeken wij ons een weg in de woestijn genaamd verlatenheid, jullie tweeën ver vooruit (maar waar? maar waar?) en ik hier, in een alarmerende imitatie van doorgaand verkeer, naar adem happend voor een stoplicht dat op deze stille weg speciaal voor mij op rood gesprongen is.