Pietà
Toen wij met zijn tweeën achterbleven, tussen de drommen levenden, die ons vreemder waren dan één enkele dode, ben ik de kolfjes melk maar gaan drinken die jij overhield. Er zat niets anders op. Jouw lichaam wilde nergens van weten, het dacht niet aan ophouden, want het had nog genoeg leven voor jullie allebei. Ik dronk de gewijde drank met kleine slokjes, terwijl jij je over het loze lichaampje ontfermde.
Jij bleef moeder tot in je vingertoppen, met wetende handen verzorgde je het achterblijfsel in het gebutste stalen ziekenhuisledikant: een pop die gewassen en gekleed en gekamd moest worden omdat we speelden dat hij leefde. De huid, zo echt, het lijfje zelfs een beetje lauw: je begreep niet dat zoiets volmaakts het niet deed. Een voor een liep je alles na: je telde de vingertjes (met de nageltjes), de teentjes (idem), voelde aan haar oorschelpjes, haar neusje, alles moest ter controle worden aangeraakt. Het lichaam dat zo door en door was gekend, moest nu uit het hoofd worden geleerd.
Je waste haar, gaf haar een schone luier, borstelde zachtjes haar krulletjes. (Zo mooi, zag ik je denken, haast niet voor te stellen dat dit kind door mensen was gemaakt.) Je maakte haar gereed, want ze ging nu zonder ons, ze moest voor het eerst alleen op reis, ja zo meteen werd ze opgehaald. Je waste haar, je oliede haar huid, je trok haar schone kleertjes aan, tot het klaar was en er niets meer te doen viel voor je.
En plotseling waren je armen zo leeg, je tilde het lijkje op en klemde het tegen je aan, zo wiegde je jezelf tot rust.
Ik ontdekte, zittend naast het koude, kreukelloze bedje, eindelijk de smaak van moedermelk. Amandelen, stelde ik vast, en verder iets schaapachtigs. Ik slikte het goedje bedachtzaam door. Alsof ik een medicijn innam en maar hoopte dat ik de juiste ziekte had.
Wil jij het, het kindje, het lijkje, het kinderlijkje? Wil jij het nu even vasthouden, vroeg je me. Het is zo zwaar, het is zo zwaar om te dragen. Maar nee, dat zei je niet. Je vroeg: Wil je ons kleintje nu even vasthouden? Ons meisje, zei je. Wil jij ons kleine meisje even vasthouden?
Nu kan het nog, straks komt het bezoek, nu zijn we nog samen.