Godheid

 

Als de mensen het idee van een godheid ergens vandaan hebben, dan van de doden. Onbereikbaar, onaantastbaar, en toch zo angstwekkend vertrouwd. (Naar Hölderlins woord: ‘Nah ist/Und schwer zu fassen der Gott.’)

Nooit eerder aan gedacht, in ieder geval nooit eerder door de woorden heen gedacht. Maar nooit eerder was het sterven zo dichtbij. Zo dichtbij dat het aanvoelt alsof het in mij is gebeurd, mijn binnenste vol dode plekken.

Een godheid is net als een dode een dolende die geen lichaam meer heeft. Een ontheemde die voortaan is aangewezen op de gedachten der mensen. Maar de mensen weten niet goed hoe ze een dode of een godheid moeten denken. Ze zijn niet zorgvuldig genoeg. Ze denken het goddelijke te algemeen en blazen het op tot hoofdletterige mega-formaten: Schepper, Allah, Jahweh, Heere Heere. Bespottelijke grootspraak. Een godheid is juist miniem en teer. Ze wordt door bijna niemand herkend. Omdat ze te nabij is, misschien.

Het is moeilijk om aan iemand zonder lichaam te denken. Dus houd je van een dode het voormalige lichaam voor de zekerheid nog in gedachten. Toch weet je dat je haar zó in elk geval nooit meer terugziet. Dat is op scheikundige wijze aan te tonen. Aarzelend begin je aan een godheid te denken, aangezien die, zoals bekend, voor de eigen gedaante niet aan vaste regels is gebonden.

Je kunt haar niet zelf denken wanneer je maar wilt, een godheid zoekt gedachten die haar passen. Heb ik gemerkt. Wilskracht stelt in dezen niets voor. Een godheid verschijnt in je binnenste als het háár zint.

Doordat ze geen lichaam meer hebben en toch, op hun manier, aanwezig blijven, wekken ze de indruk onsterfelijk te zijn. Wat natuurlijk niet het geval is, want onsterfelijk is alleen datgene wat nooit heeft geleefd.

Een godheid ontleent haar kracht aan de omstandigheid dat zij louter gedachte is geworden. Waar ze is, is ze nooit alleen. Daar komt het op neer. Er is altijd iemand in denkende vorm om haar heen. Tot de godheid spreken betekent derhalve: in jezelf praten. Met een stem die je niet van jezelf kent. Begrijpelijk is het meestal niet, maar dat hoeft ook niet: er wordt niets overgedragen. Het is taal die thuisblijft.