2
Het kostte me bijna drie uur om Fort Pulaski te bereiken en daar werd ik uitgelachen door een groep toeristen die in de schaduw van de metershoge muur zaten te picknicken. Ik wendde mijn hoofd af terwijl ik langsreed en mijn scooter achter een groep struiken drukte. Ik had het ding gekocht van een jongen die ertegenaan stond te schoppen, terwijl hij ‘lekkefuckingkutkloteband’ mompelde of een woord dat daar veel op leek. Ik bood hem twintig dollar en hij keek me aan of ik gek was. Daarna bekeek hij het biljet alsof hij zeker wist dat ik het vers had gedrukt. Nadat hij ‘goed’ had gezegd ging hij ervandoor. Bij de hoek van Bolton Street en Howard riep hij: “Geen fucking benzine, man.”
Ik duwde de scooter tot bij Forsyth Park en ging op zoek naar iemand met een pick-up. Het kostte me nog eens twintig dollar om me naar een garage te laten brengen en daarna betaalde ik vijfendertig dollar voor een tweedehandsband en een paar liter benzine. Toen was ik eigenaar van een voertuig dat reed. De scooter was opgebouwd uit slooponderdelen, zwabberde over de weg en was te klein voor me, maar ik zou ‘m achter kunnen laten zonder dat iemand ‘m zou missen.
Met een omweg liep ik naar de parkeerplaats bij het fort en daar zag ik zeven toeristenbussen en twee�ndertig personenauto’s, waaronder de Nissan van Doyal Dunn.
Een uur later was ik op McQueen’s Island en daar weerstond ik maar net de aanvechting om de scooter een greppel in te schoppen. Ik liet ‘m wel in de greppel glijden en wandelde, met mijn sporttas in de hand, door riet en hoog gras naar het huis van Doyal Dunn. Achter me hoorde ik af en toe een auto, rechts van me klonken geluiden die ik herkende. De jongens met hun quads waren bezig rondjes te rijden. Dit keer deden ze het op grote afstand.
Ik was zes keer gestoken voor ik het huis van Doyal Dunn had bereikt en vergat mijn plan om buiten op hem te wachten. Voor de ramen zaten nog steeds horren en ik probeerde ze een voor een. Vlak bij de hoek die vanaf het pad niet zichtbaar was zat een hor met maar ��n haakje vast. Ik drukte hem uit de sponning en wachtte met ingehouden adem. Er ging geen alarm af en toen ik naar binnen klom, klonk nergens gegrom van een hond. Doyal Dunn was goed van vertrouwen of hij bezat het reinste geweten van Geor-gia.
Ik duwde de hor in de sponning en bleef staan met mijn handen op de rug. Ik stond in een soort voorraadkamer, met houten rekken vol blikken, flessen en potten. Weckpotten. Eerst dacht ik dat ze vol groente zaten, maar toen ik er een bij het raam hield zag ik iets in een geelbruine vloeistof drijven wat me deed denken aan een kleine nier. In andere potten dreven voorwerpen die leken op magen, hersenen, een hart. Ze moesten van dieren zijn, maar ik had geen idee van welke. Vogels misschien, eenden, muizen. Doyal Dunn zette niet alleen dieren op, hij bewaarde ook onderdelen. Ik hapte naar adem door de hitte in de kleine kamer en door een gedachte die ik eerder had gehad, maar die ik had weggedrukt. Ik schoofde sporttas achter een rij maxiflessen water, trok mijn shirt uit en maakte met mijn mond wijd open een ronde door het huis. Van een televisiefilm had ik geleerd dat ervaren rechercheurs er uren over doen om een kamer goed te doorzoeken maar ik kon het in een paar minuten. Bovendien wist ik waar ik naar zocht: naar een stuk huid van enkele decimeters breed en een halve meter hoog. Ik was gevorderd tot de binnenplaats toen tot me doordrong dat het vel niet per se opgespannen hoefde te zijn. Het kon opgerold in een koker zitten, onder een laken liggen, of opgeprikt zijn aan de achterkant van een van de natuurschilderijtjes boven de mahoniehouten kast in de kamer.
Binnen een uur was ik rond. Daarna begon ik opnieuw.
Geen vel, niets wat op getatoe�erde huid leek. De foto van de rug met de vlindertatoeage was verdwenen. Of kon ik niet vinden. Hetzelfde gold voor het tegeltje met de spreuk ‘Van het program des levens krijgt niemand een concept’. Doyal Dunn had opruiming gehouden of iemand had het voor hem gedaan. Toen de avond viel, was ik drie keer rond geweest. De derde keer waren me de verkleurde plekken op de wanden opgevallen op plaatsen waar iets had gehangen. De eerste twee keer had ik ze over het hoofd gezien. Omdat ik geen ervaren rechercheur was, natuurlijk, of omdat ik stapelgek werd van het lage huis met zijn volgepropte kamers en zijn zuurstofloze oudemannenlucht.
∗
Ik had Doyal Dunn aan het einde van de middag verwacht, maar hij verscheen niet. Twee keer kwamen twee jongens op quads langs die een ogenblik stilstonden voor het huis en daarna verdwenen. Ze leken me de bewakers van de woning. Een vliegtuig zouden ze hebben ontdekt, of een auto die pal voor de deur stond. Een scooter in een greppel zagen ze over het hoofd, mijn gezicht achter een hor ook.
Toen het donker werd zat ik, met een zaklantaarn onder handbereik, op de binnenplaats. Boven me hoorde ik het geluid van insecten die tegen het net tikten dat Doyal Dunn had gespannen. In gedachten zag ik duizenden muggen rond het huis, miljoenen. Muggen en krekels, hagedissen, muizen. Dit eiland was van de dieren. Mensen waren er misplaatst en de dieren lieten dat weten.
Kort nadat het donker was geworden schoot ik overeind omdat ik een motorgeluid hoorde. Het stierf weg en bleef weg. Ik liep naar de voorzijde en luisterde of ik menselijke geluiden hoorde. Dat hield ik tien minuten vol, daarna controleerde ik alle horren. De tocht door de duisternis had iets spookachtigs en als ik kleiner was geweest dan twee meter en niet tot de tanden was bewapend met twee boeken en een boksbeugel, had ik misschien staan huiveren. Iemand die het hier uithield moest sterke zenuwen hebben. Appelwangen en stalen zenuwen, ik ging Frederick Doyal Dunn met andere ogen zien.
∗
Hij kwam kort voor middernacht en zette zijn auto vlak bij het huis, net als de vorige keer. Hij bleef lang zitten, spelend met het gaspedaal en ik zag hem voor me: de toeristengids die klaar is met zijn werk en die zijn papieren bij elkaar graait voor hij de airco afzet. Het duurde bijna een minuut voor de motor uit werd gezet en een portier dichtsloeg. Ik hoorde hem twee stappen nemen, aan de deur morrelen, naar binnen glippen en de deur dichtdrukken. Daarna werd het stil, veel te lang voor iemand die net was thuisgekomen. Geen licht ging aan, niemand legde een bos sleutels op een kastje, of zuchtte omdat een lange dag voorbij was.
Ik durfde nauwelijks te ademen en kwam bijna los van de grond toen een stem klonk. “Maakt u een lichtje, meneer Aabelson, of zal ik het doen?”
Hij moest het zelf doen, want ik had het te druk met nadenken. Ergens was iets fout gegaan. Ik was gezien, maar door wie? Was Doyal Dunn alleen of was de politie meegereden? Kon ik er nog vandoor of was ik te laat?
Vragen, en allemaal zinloos.
Een licht ging aan en ik zag Doyal Dunn, klein, bol van wang, grijze paardestaart, zwart pak met het colbert dicht. Dicht. Ik staarde ernaar en dacht: dicht. Zwarte sokken, zwarte glimmend gepoetste schoenen. Dicht. Bij een temperatuur van rond veertig graden.
De wangen van Doyal Dunn glommen meer dan zijn schoenen toen hij zag dat mijn mond openhing. “Wilt u even komen kijken, meneer Aabelson?” Hij deed een stap opzij en wees naar de deur. Toen ik naast hem stond drukte hij op een knop, meteen erna deed hij de deur op een kier. “Snel kijken graag, ik heb een hekel aan muggen.”
Ik zag dat een deel van het pad was verlicht door lampen die weggewerkt waren in de struiken langs de rand. In de lichtkring stond een auto. Hij stond vrijwel dwars en vulde het pad van greppel tot greppel.
Doyal Dunn drukte de deur dicht en bestudeerde de wanden. “Witte muren. Daarop zie je de muggen tenminste. In de meeste kamers heb je geen idee, maar hier…” Toen hij was uitgekeken knikte hij tevreden. “Niets te zien. Ik haat muggen, maar ik geloof dat ik u dat al heb verteld. Ik heb ook verteld dat ik mijn eigen elektriciteitsvoorziening heb. Als u uw tijd niet had besteed met binnenzitten, dan had u misschien ontdekt dat ik buiten lampen heb laten aanleggen. En dat ik minder weerloos ben dan het lijkt.”
Ik wees naar de deur. “Wie? Die auto?”
“Iemand, meneer Aabelson. Iemand die erop zit te wachten tot u ongeduldig wordt en naar buiten loopt.” Hij maakte een beweging met een hand. “Bent u binnengekomen via de hor met het ene haakje of de hor waar zoveel speling in zit dat je de haakjes met een vinger omhoog kunt duwen?”
“Die in de voorraadkamer.”
Hij dacht na. “De weckpotten, bedoelt u? Ik noem het de sterkwaterkamer. Grappig hoe mensen aan verschillende namen komen. Zullen we erbij gaan zitten, meneer Aabelson? De binnenplaats maar? Ik heb nog Dr Pepper, maar dat hebt u waarschijnlijk al gezien.”
Ik keek naar de deur. “Zit er een quadrijder in die auto?”
Ik zag hem ongeduldig worden. “Die auto is een Range Rover en mocht u kans zien om uw scooter te bereiken, dan denk ik dat de bestuurster met genoegen over u heen rijdt.”
Bestuurster.
“De quadrijders zijn naar huis. Ze hebben geholpen en hun taak zit erop. Als u meer wilt weten, gaat u maar naar de auto toe. Het zou me verbazen als u het zou halen.”
Bestuurster, vrouwelijk.
Ik zag Shelly voor me. Met een revolver. Of een geweer. Desnoods een buks met hagel. Ik draaide me om, liep naar de binnenplaats en ging zitten.
Doyal Dunn hing zijn colbert zorgvuldig over de leuning van een stoel, liep naar binnen en kwam terug met twee flesjes. Hij neuriede terwijl hij de Dr Pepper voor me neerzette.
“Ik had een bijeenkomst op de Soci�teit. Ik wist dat u hier was, maar het leek me nuttig om u een poosje, hoe noem je dat met een mooi woord, te laten chambreren. Waarvoor kwam u precies, meneer Aabelson?”
Het werd tijd dat ik hem vol trof. “Ik kom melden dat uw zoon dood is. Jack is vermoord. Toen ik hem vond had hij geen oren meer.”
Doyal Dunn bleef naar het flesje kijken dat hij voor zich neer had gezet. Ik zag dat hij zijn mond opende, maar er kwam geen woord naar buiten. Ik had een beetje medelijden met hem. Misschien was hij te oud voor voltreffers.
“Door wie?”
Ik had me vergist. Hij kon meer hebben dan ik dacht. Zijn stem was iets minder krachtig, maar ik hoorde geen enkele aarzeling.
“Door een man die Damon Szuszki heet. Heette. Hij is ook dood. Samen vermoordden ze Cathy en Ken Caray.”
Doyal Dunn pakte het flesje en schonk zich in. Met vaste hand. “Dus mijn zoon doodde zijn moeder. U maakt er een koningsdrama van?”
Ik wilde er iets op zeggen, maar hij sneed me af met een handgebaar. Langzaam haalde hij een portofoon uit zijn colbertje. Hij keek ernaar of hij niet wist wat hij er mee aan moest, maar toen hij sprak was zijn stem nog steeds vast.
“We zijn op de binnenplaats. Meneer Aabelson vertelt me net dat Jack Cathy vermoordde, samen met, zoals hij zei, een man die Damon Szuszki heette. Verleden tijd, niet heet, maar heette. Szuszki doodde mijn zoon, beweert Aabelson. Wil u even herhalen wat u gisteren tegen me zei?”
Ik hoorde gekraak en iets wat een menselijke stem moest ‘ zijn. Ik kon geen woord verstaan. Van Doyal Dunns gezicht viel niets af te lezen. “U mag hem neerschieten als hij naar buiten loopt,” was zijn laatste zin en ineens keek hij naar me. Zijn ogen waren kleiner, zijn konen stonden bol, in zijn voorhoofd zaten meer rimpels dan een gemiddeld voorhoofd kon bergen. “Mij is verteld dat u degene bent die Jack doodde. Doodschoot. Met een revolver.”
Ik keek naar de portofoon en wist zeker wie buiten in de Range Rover zat. “Shelly?”
“Een vrouw, meneer Aabelson. Een vrouw die er heel competent uitziet.” Hij tikte met een vinger tegen de portofoon. “Voor ik opnieuw contact met haar opneem zou ik graag uw visie horen op de dood van mijn zoon.”
∗
Het enige wat Frederick Doyal Dunn deed terwijl ik vertelde was zijn das losser trekken en af en toe een slokje nemen. Zijn glas was nog voor een kwart vol toen ik me achteruit liet zakken. “Daarom ben ik hiernaartoe gekomen. Om u te vertellen wat er is gebeurd. En om Shelly te zoeken.”
“De vrouw die de rug van Cathy heeft?”
Hij zei het alsof het pijn deed. Hij had van Cathy gehouden en dat deed hij nog steeds. Onder het vertellen had ik naar hem gekeken. Ik zou zijn nek kunnen breken zonder dat het moeite kostte. Ik zou hem kunnen verdrinken in drie centimeter water. Ik zou alles met hem kunnen doen wat ik wilde. In theorie. Niet in de praktijk. Ik had heel wat mensen gesproken, de laatste weken. Doyal Dunn was de enige geweest die liefde had getoond voor mijn Kaya. Louella een beetje, soms. Maar aan haar gezicht had ik gezien dat geld een belangrijke rol speelde, waarschijnlijk de belangrijkste. Doyal Dunn treurde om zijn Catherine en alleen al om die reden zou ik hem niets kunnen doen.
“Ze had foto’s van het stuk rug dat is weggesneden. Ik heb ze gezien.”
“Maar niet meegenomen.”
Ik liet mijn polsen zien. “Ik had handboeien om. Je kunt nog zien waar het vel is weggeschuurd. Ik heb geprobeerd Jack te begraven. Samen met drie anderen.”
“Samen met een neger.”
“Het was het beste wat ik kon doen.”
Ik had verteld dat ik vermoedde dat Shelly en Jack Ken Caray van het dak van een bungalow hadden laten vallen. Hij had het aangehoord zonder een krimp te geven. Ik had gezegd dat ik dacht dat hij de opdracht had gegeven. Hij had geknikt noch geschud. Ik had hem ervan beschuldigd dat hij Jack en Damon Szuszki naar Kaya en Len had laten zoeken en dat hij later Shelly had gestuurd die buiten op me zat te wachten. Hij had een slokje genomen en zijn glas precies in het vochtkringetje gezet dat zich op de tafel had gevormd. Het leek of alles langs hem heen was gegaan, maar toen ik zei dat ik zijn zoon samen met een neger had begraven zag ik zijn vingers trillen.
“Een nikker.”
“Als u Jack niet had gestuurd, zou hij nu nog leven.”
Een vlaag van woede trok over zijn gezicht. Meteen erna had hij zichzelf weer onder controle.
“Ik heb Jack niet gestuurd, meneer Aabelson. Niet naar Arizona. Wel naar Tybee Island, al is dit de laatste keer dat ik het toegeef. Het was de eerste keer dat ik Jack iets vroeg en ik had er meteen spijt van. Ik was jaloers. Ken Caray had mijn Cathy en samen hadden ze mijn geld. Ik dacht dat mijn zoon in staat was om Ken duidelijk te maken dat hij moest terugbetalen. Jack kende de bungalow, en hij kende het zwembad. Hij werd bang en de andere persoon…”
“Shelly?”
“…de andere persoon liet Ken vallen. Zo is het mij verteld. Ik heb er niet om getreurd, meneer Aabelson. Maar ik heb wel met mezelf afgesproken dat ik Jack zou behandelen als de man die hij was. Een nietsnut.”
Ik was nog niet toe aan het uitdiepen van Jacks karakter.
“Waarom wilt u niet toegeven dat u Shelly kent? Omdat u haar achter Jack aan hebt gestuurd?”
Hij nam een slokje, een kleintje, en smakte erbij of het bijzondere wijn was. “Ik ken meerdere Shelly’s, meneer Aabelson. Van naam. Niet van gezicht. Na Cathy,” hij wapperde met zijn handen alsof hij geesten verjoeg, “heb ik met mezelf afgesproken dat ik geen vrouwen meer in mijn huis wilde.”
“Maar u wist dat Jack op Tybee Island samenwerkte met een vrouw die hij Shelly noemde.”
Hij bleef voorzichtig. “Het kan zijn dat ik de naam een keer heb horen noemen. Persoonlijk ken ik niemand die Shelly heet. Niet van ontmoeten, of van sturen, of hoe u het wilt noemen. Na Tybee Island heb ik tegen Jack gezegd dat hij moest doen wat hij wilde doen. Zonder mij.” Hij keek me recht aan. “Ik heb niemand naar wie dan ook gestuurd.”
“Niet Shelly?”
“Niemand.”
“Niet Dann Bloomer?”
Zijn ogen lichtten op. Hij kende Dann Bloomer en hij zag aan mijn reactie dat ik het aan zijn gezicht had afgelezen. “Bloomer? De rodeorijder Dann Bloomer?”
“Namaakcowboy. Hoekig gezicht. Sproeten. Die Dann Bloomer. De man die met Shelly samenwerkte en die tanden uit de mond van Damon Szuszki sloeg omdat hij zelf een tand nodig had. U weet wie ik bedoel.”
Hij streek over zijn gezicht en keek bezorgd. “Iedereen in Savannah kent Dann Bloomer. Hij is hier geboren, en hij is hier…” hij zocht een woord, “uitgekotst, weggestuurd. Hij mishandelde zijn paarden, mishandelde zijn hond. Hij is bij herhaling opgepakt omdat hij vrouwen zou hebben mishandeld. Zou hebben, meneer Aabelson. Hij is nooit veroordeeld. Aangiftes werden ingetrokken. ‘De mooie cowboy’, zo werd hij in de krant genoemd. Of ‘het rodeobeest’, het hing ervan af wie het stuk schreef. Hij verdween uit de stad, heb ik gehoord.”
“Hij volgde Jack. Samen met Shelly.”
Doyal Dunn maakte een machteloos gebaar. “Niet op mijn verzoek, dat vertelde ik u net. Ik heb niemand gestuurd.” Hij wilde er iets aan toevoegen maar wuifde het weg. “Gisteren belde Art Mornay om me te vertellen dat mijn zoon was gevonden. Ik weet dat er verhalen gaan over Jack. Dat hij…” Weer het gebaar van machteloosheid. “Laat maar. Art zou ervoor zorgen dat Jack alle eer toekwam die hij verdiende. Dat zei hij. Alle eer. Zo gaat dat in Savannah. Als u een krant had gekocht, had u het stuk kunnen gelezen. De vergadering van vanavond had met zijn dood te maken.”
“Ook met mij?”
“Met degene die hem vermoordde of liet vermoorden. U, Szuszki, ik weet niet wie ik moet geloven. Er is meer aan de hand dan u weet of denkt te weten.”
“Zoals?”
Het duurde lang voor hij antwoord gaf en ik zag dat hij zich zat af te vragen hoe ver hij moest gaan. “Gisteren, meneer Aabelson. Gisteren nam een vrouw contact met mij op.” Hij wees. “De vrouw in de Range Rover. Ze zei dat ze een tussenpersoon was, maar wilde niet zeggen wie haar had gestuurd. Ze had een vel bij zich met twee nummers. Rekeningnummers. Ze zei dat het de banknummers waren van het geld van M4U. Ze vroeg vijfhonderdduizend dollar.”
Ik dacht aan de duivelsrug van Kaya en rilde. Ik had een vermoeden wie Shelly en Dann had gestuurd. Doyal Dunn was het niet en ik had nog maar ��n serieuze kandidaat. Ik was ervan uitgegaan dat Shelly met de rug van Kaya naar haar opdrachtgever zou gaan. Als dat niet Doyal Dunn was, waarom had ze dan contact met hem opgenomen?
“De vrouw noemde zich niet Shelly?”
Doyal Dunn keek ge�rgerd. “Waarom zeurt u, meneer Aabelson? Ze noemde een andere naam. Ze had elke naam kunnen noemen. Ze was een tussenpersoon en ze zei dat ze een vel met nummers had.”
“Vel. Huid. Rug. Cathy’s tatoeages.”
“Vel papier. A4-formaat. Het helpt niet als u de situatie dramatiseert. We maakten een afspraak. Ze gaf me het vel papier. Pa. Pier. Ik beloofde haar dat ik over haar verzoek van vijfhonderdduizend dollar zou praten op de Soci�teit. We hebben twee leden die bankier zijn. Zij zouden de nummers controleren. Vanavond hebben we besloten dat we haar zouden uitbetalen als op de rekeningen meer geld zou staan dan een half miljoen. De vrouw zei dat ze meer nummers had en dat ze verwachtte dat het om meerdere miljoenen zou gaan.”
“Wilt u haar beschrijven?”
Dit keer hoefde hij niet na te denken. “Nee, meneer Aabel-son. Dat wil ik niet. Ze ziet eruit of ze tegen u is opgewassen, daar laat ik het bij. Ze heeft me begeleid naar huis omdat u bent gezien bij Fort Pulaski en, later, op McQueen’s Island, mijn eiland. Ze zei dat u Jack had gedood en achter me aan zat. Ik weet niet waarom, maar ik ben blij dat ze achter me aan reed. “Ik wil mijn investering beschermen,” dat zei ze. Het klonk als uit een slechte film, maar ze had wat u betreft gelijk. U drong mijn huis binnen. We hebben twee portofoons opgehaald bij Fort Pulaski.” Hij hield de portofoon voor mijn gezicht. “Ze zei dat ze u zou neerschieten als u,” hij haalde adem’, “zich aan mij vergreep’. Ook dat klonk als een derdehandstekst. Maar erg gemeend.”
“Ik ben hier niet om me aan u te vergrijpen.” Ik probeerde zwaar te ademen. “Ik mag er niet aan denken. Ik heb Jack niet vermoord. Ik wil de rug van Catherine. En de foto’s die ervan zijn gemaakt. De tatoeages bevatten de nummers van de bankrekeningen waar het geld van M4U op staat. Shelly moet een paar nummers hebben overgeschreven.”
“We hebben het niet over mijn vrouw gehad, meneer Aabel-son. Waarom probeert u voortdurend om me van de wijs te brengen?”
Ik negeerde de opmerking. “‘Ik heb mijn verleden achter me,’ dat vertelde Cathy. “‘En ook mijn toekomst.’ Dat heeft ze een keer gezegd en ze keek als…” Ik zag Kaya’s gezicht voor me, maar kon haar gelaatsuitdrukking niet onder woorden brengen.
“Alsof ze u haar grootste geheim vertelde? Ik heb duizend grootste geheimen gehoord en elke keer genoot ik ervan. Wat denkt u dat ze bedoelde, meneer Aabelson?”
“Dat ze nog een toekomst had. Voor als Ken dood was. Ze heeft me verteld dat hij, volgens artsen, niet lang zou leven.”
“Waarom ging ze niet naar de plaats waar het geld was? Waarom nam ze niet meteen al het geld op?”
Dat had ik me vaak afgevraagd, maar ik had geen idee. “Ik weet het niet. Misschien kon ze niet. Ze wilde naar het buitenland, maar Ken was bang om te vliegen. Hij…”
Ik hield mijn mond omdat Doyal Dunn zich verslikte. Hij hoestte, pufte, werd rood en veegde tranen van zijn gezicht. Ik dacht dat hij doodging, maar het bleek een lachbui.
“Bang om te vliegen. Na de vlucht op Tybee Island zou ik ook liever niet…” Hij wreef in zijn ogen. “Neemt u me niet kwalijk. Het was ongepast. Gaat u verder.”
“Hij, Ken, was ook bang van mensen om zich heen. Mij zag hij aan voor Jack en daarom verdroeg hij me. Van anderen raakte hij overstuur.”
“Volgens Cathy.”
Volgens Kaya. “Volgens Cathy. Ze had nog een toekomst en ik denk dat ze daar op wachtte. Damon Szuszki die haar rug met een mes te lijf ging terwijl Jack toekeek dacht het ook. Shelly dacht het eveneens. Ze liet het vel prepareren en er foto’s van maken. Waar is de rug van Cathy, Doyal? Ik heb ernaar gezocht, maar hem niet gevonden. Daarom ben ik hier.”
Doyal Dunn keek me aan met samengeknepen ogen. De manier waarop ik de helft van zijn naam uitsprak beviel hem niet. “Ik zal het vragen. Nu. Meteen.”
Hij had de portofoon in zijn hand toen het schot klonk.