7
In Congress Street heerste rust. Het was er heet en van de wind die het verblijf op Tybee Island draaglijk maakte was in de stad niets te merken. Over het trottoir liepen traag een paar vrouwen. Meisjes kwamen giechelend een bus uit, maar zwegen toen ze in de volle zon kwamen. Jones en Johnson stonden niet naar me te zwaaien. Ze stonden ook niet naast de voordeur van de ijzerwinkel van AnnaLee Lurie. Maar een eindje verderop stond wel het soort auto waarin ik me Johnson en Jones goed kon voorstellen, een Pontiac Starchief met vier extra koplampen, een blauwe carrosserie met een wit dak en twee brede rode strepen over de motorkap. Toen ik aan het einde van de straat keerde en terugreed, lette ik vooral op de huizen tegenover de ijzer-winkel. De meeste waren drie verdiepingen hoog, de onderste verdieping winkel, de twee erboven woonhuis. Als ik een winkel in de gaten moest houden, zou ik proberen een ruimte te huren in een van die huizen. Of een ruimte opeisen. Johnson en Jones hadden me er twee geleken die wel aan een plekje wisten te komen als ze dat beslist wilden.
∗
Om zeven uur stond ik bij het Civic Centre aan Montgomery Street. Om tien over acht zag ik de Honda van Ann Lurie. Honderd meter erachter reed een Pontiac Starchief met erin twee zwarte mannen. Ik had geen idee of het Johnson en Jones waren, zo goed had ik ze gisteren niet gezien, maar ik bleef voor alle zekerheid waar ik was. Een nieuwe confrontatie in Huntington Street had geen zin. Ik zou ze waarschijnlijk wel een keer tegenkomen, maar liever niet te snel, niet voor ik een paar dingen had uitgezocht.
Ik wachtte tot ze waren verdwenen en reed naar mijn motel, pakte mijn tas en verkaste naar het Howard Johnson aan Boundary Street, even buiten het centrum, met uitzicht op de hoge Eugene Talmadge Memorial-brug over de Savannah River.