23
In de wat het personeel van het DNA-gebouw de ‘bloedspattenkamer’ noemde, doopte Scarpetta een wattenstaafje in een flesje hexaan. Ze veegde ermee door een petrischaaltje dat ze op de vloer van epoxytegels had gezet en drukte op de knop van de LABRADOR, de Lightweight Analyzer for Buried Remains and Decomposition Odor.
De e-neus of snuffelaar deed denken aan een robothond die zou kunnen zijn ontworpen door de schepper van de Jetsons. Het was een S-vormige stang met luidsprekertjes aan weerskanten van het handvat die op oren leken en de neus was een metalen honingraat met twaalf sensoren, die op dezelfde manier geuren kon oppikken als een hond. Scarpetta hing de band met de batterijhouder over haar schouder, pakte de stang en hield de neus boven het petrischaaltje. De LABRADOR reageerde met het oplichten van een staafdiagram op het bedieningspaneel en een audiosignaal dat klonk als getokkel op een harp – het harmonische klankenpatroon dat bij hexaan hoorde. De e-neus was tevreden. Hij had gereageerd op alkeen, een eenvoudig oplosmiddel, en had de proef doorstaan. Hij was klaar voor een veel serieuzere opdracht.
Scarpetta ging uit van een eenvoudige premisse. Toni Darien was blijkbaar in het huis van de Starrs vermoord en de vraag was waar precies en of daar al eerder slachtoffers naartoe waren gelokt. Of was zij de enige? Uitgaande van de temperatuur die was geregistreerd door het BioGraph-apparaat en het feit dat de autopsie had uitgewezen dat het lichaam op een koele plaats was bewaard, vermoedde Scarpetta dat Toni ergens in een kelder had gelegen, niet in de buitenlucht. Overal waar haar lichaam was geweest, had het moleculen van chemische stoffen en verbindingen achtergelaten. Geuren die een mens niet kon ruiken, maar de LABRADOR kon dat misschien wel. Scarpetta schakelde hem uit en legde hem terug in de zwarte nylon koffer. Ze deed de rij plafondlampen uit, die haar opeens deed denken aan de set van een talkshow, aan Carley Crispin, en trok haar jas aan. Ze verliet het laboratorium, liep via de glazen trap naar de lobby en verliet het gebouw. Het was bijna acht uur ’s avonds en de donkere, winderige tuin met granieten banken lag er verlaten bij.
In First Avenue sloeg ze rechts af en liep over het trottoir langs het Bellevue Ziekenhuis terug naar haar kantoor, waar Benton haar zou komen halen. De hoofdingang van het gebouw zou inmiddels zijn gesloten, dus sloeg ze opnieuw rechts af, 30th Street in, en zag licht op straat vallen vanuit een van de boxen, omdat de metalen roldeur openstond. In de box stond een witte bestelbus met draaiende motor en het achterportier open, maar er was niemand te zien. Met haar sleutelkaart opende ze de deur boven aan de oprit en binnen, in de vertrouwde wit met blauwgroen betegelde gang, hoorde ze muziek. Soft rock. Filene had waarschijnlijk dienst, maar het was niets voor haar om de deur van een box open te laten staan.
Ze liep langs de vloerweegschaal naar het kantoor en kwam niemand tegen. De stoel voor het plexiglasraam was naar opzij gedraaid. Filenes radio stond op de grond, haar jack met SECURITY erop hing aan de deur. Ze hoorde voetstappen en er kwam een bewaker in zijn donkerblauwe uniform uit de richting van de kleedkamers, waarschijnlijk was hij naar de wc geweest.
‘De deur van de box staat open,’ zei ze tegen hem. Ze wist niet hoe hij heette, ze had hem nooit eerder gezien.
‘Er is net iemand binnengebracht,’ zei hij, en er was iets aan hem wat haar bekend voorkwam.
‘Waarvandaan?’
‘Een vrouw die in Harlem is aangereden door een bus.’
Hij was slank maar gespierd, hij had bleke handen met dikke aderen erop en er kwamen plukjes fijn zwart haar onder zijn pet uit. Hij droeg een bril met grijze glazen. Zijn gezicht was gladgeschoren, zijn tanden waren te wit en te recht – misschien was het een gebit, al was hij nog erg jong. Hij maakte een geagiteerde indruk, opgewonden of nerveus, en het kwam bij haar op dat hij het misschien vervelend vond ’s nachts in een mortuarium te zijn. Misschien was hij een tijdelijke kracht. Sinds de economie was verslechterd, moesten ze besparen op personeel en het was goedkoper om vaker een parttime kracht in dienst te nemen, een buitenstaander, en veel mensen lagen met griep thuis. Er vlogen allerlei gedachten door haar hoofd en tegelijkertijd voelde ze haar schedel prikken en haar hartslag versnellen. Haar mond werd droog en ze draaide zich om en wilde wegrennen, maar hij greep haar bij haar arm. De nylon tassen gleden van haar schouders toen ze zich probeerde los te worstelen terwijl hij haar onverwacht hard meesleurde naar de box waar de witte bestelbus met het open achterportier met draaiende motor stond te wachten.
Ze maakte onverstaanbare geluiden, te primitief om woorden of gedachten weer te geven, paniekexplosies terwijl ze zich probeerde te bevrijden van de tassen en de schouderbanden om te kunnen vluchten, schoppend en trekkend terwijl hij de deur opende waardoor ze zojuist binnen was gekomen. De deur sloeg tegen de muur met een klap die klonk als die van een moker op een brok steen, meerdere klappen. De langwerpige tas met de LABRADOR kwam klem te zitten in de deuropening en ze dacht dat hij haar daarom losliet en op de grond viel. Er verscheen een plas bloed, die langs de oprit naar beneden stroomde. Vanachter de witte bestelbus kwam Benton tevoorschijn met een karabijn in zijn handen en hij rende naar haar toe, met het geweer gericht op de man terwijl zij wegliep van zijn bewegingloze lichaam.
Het bloed stroomde uit een wond in zijn voorhoofd die doorliep naar zijn achterhoofd, en er was bloed gesproeid op de deurpost waar zij zonet nog had gestaan. Haar gezicht en hals voelden koel aan waar ze nat was geworden en ze veegde bloed en stukjes hersenweefsel van haar huid en legde haar tassen op de witte tegelvloer toen er een vrouw door de box naar hen toe kwam, met in beide handen een pistool dat omhoog wees. Ze kwam dichterbij en liet het pistool zakken.
‘Hij verroert zich niet meer,’ zei ze, en het kwam bij Scarpetta op dat er misschien nog iemand anders was neergeschoten. ‘De versterking komt eraan.’
‘Kijk even rond tot je zeker weet dat we hier iedereen hebben gehad,’ zei Benton tegen de vrouw, en hij stapte over het lichaam en het bloed op de opgang heen. ‘Ik ga binnen kijken of de kust veilig is.’ Terwijl hij om zich heen bleef kijken, vroeg hij aan Scarpetta: ‘Is er nog iemand anders? Weet je of er binnen nog iemand anders is?’
‘Hoe kon dit gebeuren?’ vroeg ze.
‘Blijf vlak bij me,’ zei hij.
Hij liep voor haar uit om de gangen en het kantoor te controleren, hij schopte de deuren van de kleedkamers open en hij bleef Scarpetta vragen of ze iets mankeerde. Hij vertelde haar dat er in het huis van de Starrs spullen waren gevonden, kleren en petten van de bewakers van de Gerechtelijke Geneeskundige Dienst, in een vertrek in de kelder, en dat dit een onderdeel van het plan was geweest.
Benton herhaalde dat het een onderdeel van het plan was haar te ontvoeren en dat hij misschien op dat idee was gekomen nadat Berger had gezegd dat ze nog een keer met hem wilde praten. Op de een of andere manier wist hij altijd waar iedereen was en niet was, zei Benton. Benton had het steeds over hij en hem en bleef vragen of alles met haar in orde was.
Marino had Benton gebeld om hem te vertellen over die kleren en waar ze bang voor waren, en toen Lanier en Benton hier waren aangekomen en de openstaande boxdeur hadden gezien, waren ze meteen alert geweest. Ze stonden in 30th Street toen ze Hap Judd vanuit het donker naar de box hadden zien lopen om in de bestelbus te stappen. Toen hij hen had gezien, was hij hard weggelopen en Lanier was achter hem aan gegaan toen Benton Jean-Baptiste Chandonne met Scarpetta naar buiten had zien komen.
Benton liep verder door de wit betegelde gang en checkte de wachtkamer en de grote autopsiezaal. Hap Judd was gewapend, maar nu was hij dood, zei Benton. Bobby Fuller, volgens Benton was hij Jean-Baptiste Chandonne, was ook dood. Aan het eind van de gang, voorbij de lift waarmee doden naar boven werden gebracht zodat familie hen nog een keer kon zien, was de vloer bespat met bloed en een eindje verder zagen ze bloedvegen bij een deur die naar een trap leidde. Boven aan die trap lag Filene met naast haar een bebloede hamer, van het soort dat werd gebruikt om grenen doodskisten te timmeren. Blijkbaar was ze hier naartoe gesleept, en Scarpetta hurkte naast haar neer en drukte haar vingers tegen de zijkant van haar hals.
‘Bel een ambulance,’ zei ze tegen Benton.
Ze betastte de wond op Filenes achterhoofd, aan de rechterkant, een zachte, bloederige zwelling. Ze trok Filenes ogen open om naar de pupillen te kijken en zag dat de pupil van haar rechteroog vergroot en star was. Filene ademde onregelmatig, haar hartslag was snel en onregelmatig en Scarpetta was bang dat het onderste deel van de hersenstam in elkaar was gedrukt.
‘Ik moet bij haar blijven,’ zei ze tegen Benton, die aan het bellen was. ‘Het kan zijn dat ze zo meteen gaat overgeven of dat ze een epileptische aanval krijgt. Ik moet haar luchtweg vrijhouden. Ik ben bij je,’ zei ze tegen Filene. ‘Het komt allemaal goed,’ zei ze. ‘Er is hulp onderweg.’