17

De lichtjes van Manhattan wierpen een wazige gloed op de strook licht boven de horizon, die de paarsblauwe kleur van een kneuzing had toen Benton in het donker over de West Side Highway langs de Hudson in zuidelijke richting naar het centrum reed.

Tussen loodsen en hekken door ving hij steeds een glimp op van het Palmolive-gebouw, en op de Colgate-klok zag hij dat het twintig voor zeven was. Het Vrijheidsbeeld stond in bas-reliëf afgetekend tegen de rivier en de lucht, met haar gezicht naar de stad en haar arm omhoog alsof ze een taxi wilde aanhouden. Bentons chauffeur reed Vestry Street in, het financiële district, met overal deprimerende tekens van de verkommerende economie: ruiten van restaurants die met bruin papier waren dichtgeplakt terwijl er op de deur stond vermeld dat er beslag op het bedrijf was gelegd, winkels met opheffingsuitverkoop en overal bedrijfspanden en appartementen te huur.

Waar mensen waren verdwenen, was graffiti verschenen. Muren van winkels en restaurants, metalen rolgordijnen en blanco reclameborden waren beschilderd met spuitverf: uitbundig krullende kreten, sommige schandalig, andere onzin, en overal cartoons, ook heel rake. De aandelenmarkt als Humpty Dumpty die van de muur was gevallen. De Amerikaanse economie als de zinkende Titanic. Een tekening van Freddie Mac als de Grinch in een slee die lag volgestapeld met schulden en die, getrokken door rendieren die risicovolle leningen hadden afgesloten, over de daken vloog van huizen waarvan de eigenaars de hypotheek niet meer konden betalen. Uncle Sam die zich vooroverboog zodat AIG hem van achteren kon nemen.

Warner Agee was dood. Dat had niet Scarpetta, maar Marino hem laten weten. Hij had een paar minuten geleden gebeld, niet omdat hij wist welke rol Agee in Bentons leven had gespeeld of dat wel kon raden, maar omdat Marino had gedacht dat Benton zou willen weten dat de forensisch psychiater van een brug was gesprongen en dat Scarpetta’s BlackBerry was gevonden in de hotelkamer waar hij sinds half oktober had gelogeerd, sinds het begin van het nieuwe seizoen van CNN. Waarschijnlijk had Carley Crispin dat voor Agee geregeld, of iemand anders. Zij had hem naar New York laten komen, hem ergens ondergebracht, voor hem gezorgd in ruil voor informatie en medewerking aan haar programma. Om de een of andere reden was ze ervan uitgegaan dat hij het waard was. Benton vroeg zich af of ze wat Agee haar had verteld echt had geloofd, of dat de waarheid haar niets kon schelen zolang ze maar de kans kreeg om op de televisie naam te maken met een programma dat live werd uitgezonden op een tijdstip dat er veel werd gekeken. Of was Agee betrokken geweest bij iets waarvan Benton geen notie had? Benton wist het niet, hij wist helemaal niets en hij vroeg zich af of hij Warner Agee ooit zou kunnen vergeten. En ook waarom hij geen opluchting of leedvermaak voelde, in elk geval iets… Maar hij voelde niets. Hij voelde zich net zoals toen hij eindelijk zijn geheime leven had mogen beëindigen en uit de dood was opgestaan.

De eerste keer dat hij in Boston, de stad waar hij was opgegroeid en waar hij zich zes jaar lang in verschillende armzalige flatjes verborgen had gehouden, langs de haven was gelopen in het besef dat hij niet langer de fictieve Tom Haviland hoefde te zijn, had hij geen euforisch gevoel gehad. Geen bevrijdend gevoel. Hij had helemaal niets gevoeld. Opeens had hij begrepen waarom iemand meteen nadat hij uit de gevangenis kwam een winkeldiefstal pleegde, want dat was omdat hij dan terug kon naar de gevangenis. Benton had teruggewild naar de situatie waarin hij verbannen was uit zichzelf. Hij had het prettig gevonden dat hij niet langer de last van het zichzelf zijn hoefde te dragen. Hij was goed geworden in het zich slecht voelen. Hij had troost gevonden in en betekenis kunnen geven aan een betekenisloos, treurig bestaan, ook al had hij wanhopig geprobeerd een uitweg te vinden en had hij een gedetailleerd plan bedacht om degenen die zijn nietbestaan noodzakelijk maakten, uit de weg te ruimen. Het misdaadkartel, de Franse familie Chandonne.

Voorjaar 2003. Fris, bijna koud, de wind waaide vanuit zee en de zon scheen. Benton stond op de kade van Burroughs Wharf en keek naar de boten van de brandweer van Boston, die een escorte vormden voor een mijnenjager met de Noorse vlag in top die de haven binnenvoer. Rode blusboten om een groot haaiengrijs schip, vrolijke brandweerlieden die de spuiten op de dekken hanteerden en waterpluimen de lucht in spoten als speels saluut. Welkom in Amerika. Alsof het welkom voor hém was. Welkom thuis, Benton. Maar hij had zich niet thuis gevoeld. Hij had niets gevoeld. Hij had naar het schouwspel gekeken en net gedaan alsof het voor hem was, zoiets als jezelf knijpen om te voelen of je nog leeft. Leef ik nog? Wie ben ik? Dat had hij zichzelf voortdurend afgevraagd. Zijn missie was uiteindelijk volbracht in het donkere hart van Louisiana, in de bayous, vervallen plantagehuizen en havens, waar hij zijn hersenen en zijn geweer had gebruikt om zich te bevrijden van zijn onderdrukkers, de Chandonnes en hun trawanten. Hij had gewonnen. Je hebt gewonnen, had hij tegen zichzelf gezegd. Maar ik had gedacht dat ik me heel anders zou voelen dan nu, had hij gedacht toen hij over de kade liep en naar de lachende brandweerlieden keek. De blijdschap die hij had gedacht te zullen voelen was geen moment in hem opgevlamd, alsof hij een hap van een biefstuk had genomen die van plastic bleek te zijn of over een hete, zonnige weg reed en geen centimeter dichter bij een luchtspiegeling kwam.

Hij was doodsbang geweest om terug te keren naar iets wat niet meer bestond. Hij was net zo bang om te kiezen als om niet te kunnen kiezen, net zo bang om Kay Scarpetta te hebben als om haar nooit meer te hebben. Het leven met al zijn complicaties en tegenstrijdigheden. Niets heeft zin en alles heeft zin.

Warner Agee had zijn verdiende loon gekregen en daar had hij zelf voor gezorgd, maar hij kon er niets aan doen en hem viel niets te verwijten. Een aanval van meningitis toen hij vier was had een deuk in zijn lot gemaakt alsof het van achteren door een auto was aangereden en de kettingreactie had zich voortgezet, de ene na de andere botsing, tot zijn lichaam op een brug te pletter was gevallen. Nu lag Agee in het mortuarium en zat Benton in een taxi, en op dit moment hadden ze één ding gemeen: dit was hun dag des oordeels, vandaag zouden ze oog in oog staan met hun Schepper.

De FBI was gehuisvest op zes verdiepingen van het Jacob K. Javits Federal Building and Customs Courthouse in het hart van de wijk met regeringsgebouwen, een modern complex van glas en beton omringd door traditionele gebouwen met pilaren ervoor, zoals het gerechtsgebouw, ministeries en een paar blokken verder het stadhuis, het hoofdbureau van politie, Hogan Place en de gevangenis. Net als de meeste regeringswijken was ook deze wijk afgesloten met geel lint en hekken, en strategisch geplaatste betonnen barricaden moesten voorkomen dat auto’s er te dicht bij kwamen. Het grote voorplein, een doolhof van groene smeedijzeren banken en heuvels met dood gras en hopen sneeuw, was gesloten voor het publiek. Om het FBI-gebouw binnen te gaan, moest Benton bij het Thomas Painepark uit de taxi stappen en Lafayette oversteken, waar al veel verkeer was. Hij sloeg rechts af Duane Street in, waar ook geen auto’s mochten komen en waar opklapbare ijzeren zaagtanden dwars over de weg en een wachthokje automobilisten waarschuwden die het bord met VERBODEN TOEGANG niet hadden gezien.

Het gebouw van glas en graniet, eenenveertig verdiepingen hoog, was nog niet open. Benton drukte op de bel en identificeerde zich voor een FBI-agent in uniform aan de andere kant van de glazen deur van de zijingang. Benton vertelde hem dat hij een afspraak had met agent Marty Lanier en nadat de agent dat had geverifieerd, liet hij Benton binnen. Benton liet hem zijn rijbewijs zien en gaf de inhoud van zijn zakken af, en daarna liep hij door de röntgenscanner, want zijn status verschilde niet van de immigranten die elke werkdag in Worth Street in de rij stonden om Amerikaans staatsburgerschap aan te vragen. Aan de andere kant van de granieten hal lag een tweede controlepunt achter een zware deur van glas en staal, vlak bij de liften, waar de procedure moest worden herhaald. Maar deze keer moest hij zijn rijbewijs afgeven en in ruil daarvoor kreeg hij een sleutel en een naamkaartje.

‘Berg alle elektronische apparaten, ook uw mobieltje, daar op,’ zei de bewaker in het wachthokje, en hij wees naar een rij kastjes boven een tafel, alsof Benton hier nooit eerder was geweest. ‘Zorg dat uw naamkaartje zichtbaar is, en wanneer u uw sleutel inlevert, krijgt u uw rijbewijs terug.’

‘Dank u. Ik zal mijn best doen om dat te onthouden.’

Benton deed alsof hij zijn BlackBerry in het kastje legde en schoof het in zijn mouw. Alsof hij een bedreiging vormde door foto’s of een video te maken in een van de kantoren! Hij liet de sleutel van het kastje in zijn jaszak glijden en in de lift drukte hij op de knop van de zevenentwintigste verdieping. Hij beschouwde het naamkaartje met de grote B erop die aangaf dat hij een bezoeker was eveneens als een belediging en stopte het in zijn zak. Daarna probeerde hij te bedenken of hij het juiste had gedaan nadat Marino hem had gebeld om hem te vertellen dat Agee zelfmoord had gepleegd.

Marino had hem verteld dat hij naar Rodman’s Neck ging en dat hij Benton later die morgen bij agent Lanier zou ontmoeten, wanneer de FBI eindelijk had beslist om hoe laat. Benton was net in de taxi gestapt om naar de vergadering te gaan die Marino bedoelde en dat had hij niet tegen Marino gezegd. Hij had het gerechtvaardigd door zichzelf voor te houden dat het niet aan hem was Marino op de hoogte te brengen. Blijkbaar had Marty Lanier besloten dat ze Marino er niet bij wilde hebben. Benton wist niet wie ze er dan wel bij wilde hebben, maar Marino beslist niet, want dan zou hij hier ook zijn en niet op weg zijn naar de Bronx. Benton veronderstelde dat Marino, toen hij Lanier eerder die morgen had gesproken, iets moest hebben gezegd wat ze niet op prijs had gesteld.

De liftdeur gleed open op de afdeling waar de diensthoofden hun kantoren hadden, achter glazen deuren met het embleem van het ministerie van Justitie erin gegraveerd. Benton zag er niemand en hij ging niet naar binnen om ergens te gaan zitten, maar bleef wachten in de gang. Hij slenterde langs de onvermijdelijke vitrines waarin elk FBI-kantoor waar hij ooit was geweest zijn jachttrofeeën uitstalde, zoals hij ze noemde. Hij trok zijn jas uit en bleef speuren naar een teken van leven terwijl hij de souvenirs van de Koude Oorlog bekeek: uitgeholde stenen, munten en sigarettenpakjes voor het clandestien vervoeren van microfilms. Antitankwapens uit het Oostblok.

Hij liep langs posters van films over de FBI: ‘G’ Men, The FBI Story, The House on 92nd Street, Thunderheart, Donnie Brasco. Een eindeloze rij op de muur; hij was altijd weer verbaasd over de belangstelling van het publiek voor alles wat met de FBI te maken had, niet alleen in het binnenland, maar ook in het buitenland. Het leven van een FBI-agent was nooit saai, behalve als je er zelf een was. Dan was het je baan, behalve dat je baas je als zijn bezit beschouwde. En jou niet alleen, ook iedereen die met je te maken had. Toen de FBI hem als hun bezit had beschouwd, was Scarpetta daarbij inbegrepen en hadden ze Warner Agee toegestaan hen uit elkaar te trekken, met geweld, en hen te dwingen ieder een andere trein naar een ander concentratiekamp te nemen. Benton maakte zichzelf wijs dat hij zijn vroegere leven niet miste, dat hij die vervloekte FBI niet miste. Agee, de klootzak, had hem verdomme een dienst bewezen. Agee was dood. Benton voelde een sprankje emotie en hij schrok ervan, alsof hij een elektrische schok had gehad.

Hij draaide zich om toen hij op de tegelvloer snelle voetstappen hoorde naderen. Een vrouw die hij niet kende, kwam naar hem toe. Een brunette, heel knap om te zien, mooi figuur, halverwege de dertig, in een zacht lichtbruin leren jasje, een donkere broek en laarzen. De FBI stond erom bekend dat het een meer dan gemiddeld aantal aantrekkelijke, talentvolle mensen in dienst had. Dat werd niet alleen gezegd, het was waar. Het was een wonder dat er niet veel meer intieme relaties uit voortkwamen, al die mannen en vrouwen die dag in, dag uit samenwerkten, intelligente mensen die soms niet wars waren van machtsvertoon en zichzelf geweldig vonden. Meestal konden ze zich beheersen. In Bentons tijd waren intieme relaties een uitzondering of zo geheim dat ze zelden uitlekten.

‘Benton?’ Ze gaf hem een stevige hand. ‘Marty Lanier. De beveiliging zei dat je op weg was naar boven, het was niet mijn bedoeling je te laten wachten. Je bent hier al eerder geweest.’

Het was geen vraag. Ze zou geen vragen stellen waarop ze het antwoord niet wist en ze wist alles wat ze over hem te weten had kunnen komen. Hij zag meteen wat voor type ze was. Buitengewoon intelligent, hypomanisch, falen was geen optie. Wat hij een IPM noemde: in perpetuum mobile. Benton liet zijn BlackBerry in zijn hand glijden. Die mocht ze best zien. Hij keek openlijk of hij nieuwe berichten had. Hij liet zich niet voorschrijven wat hij hier wel of niet mocht doen. Hij was verdomme geen bezoeker.

‘We gaan naar de SAC-vergaderzaal,’ zei ze. ‘Maar eerst halen we koffie.’

Als ze de vergaderzaal van de Special Agent in Charge zouden gebruiken, zouden er meer mensen komen dan alleen zij tweeën. Haar accent was een vleug Brooklyn of een blanke voorstad van New Orleans, dat was moeilijk uit elkaar te houden. Wat het ook was, ze had haar best gedaan om het kwijt te raken.

‘Rechercheur Marino is er nog niet,’ zei Benton, terwijl hij de BlackBerry in zijn zak stopte.

‘Hij hoeft er niet bij te zijn.’ Ze liep door.

Haar antwoord ergerde hem.

‘Ik heb hem vanmorgen gesproken, dat weet je, en gezien de laatste ontwikkelingen kan hij ons beter van dienst zijn als hij blijft waar hij is.’ Ze keek op haar horloge, de zwarte rubberen Luminox die populair was bij Navy SEALS. Waarschijnlijk was ze lid van het duikersteam, een prima donna van de FBI. ‘Hij hoort er zo te zijn.’ Ze bedoelde in Rodman’s Neck. ‘Zonsopkomst is omstreeks zeven uur vijftien. Het pakje wordt zo meteen onschadelijk gemaakt en dan weten we wat erin zit en wat we vervolgens moeten doen.’

Benton zei niets. Hij vond haar ontzettend irritant.

‘Als we tenminste iets moeten doen,’ vervolgde ze. ‘Als er een reden is om nog iets te doen. Ik weet nog niet of het relevant is met betrekking tot andere zaken.’ Ze beantwoordde vragen die niet waren gesteld.

Een typische FBI-manier van spreken, alsof nieuwe agenten naar een taleninstituut werden gestuurd om ingewikkelde zinsconstructies te leren. Vertel anderen wat je vindt dat ze mogen weten, ongeacht wat ze willen weten. Misleid, ontwijk, of nog beter, zeg helemaal niets.

‘We weten nog niet wat waarvoor relevant is,’ voegde ze eraan toe.

Hij had het gevoel dat er een glazen stolp over hem heen was gezet. Het had geen zin om iets terug te zeggen, ze zou niet luisteren. Zijn stem zou haar oren niet bereiken. Misschien hád hij geen stem.

‘Ik heb hem vanmorgen gebeld omdat het RTCC op een ons elektronisch toegestuurd verzoek om informatie zijn naam had vermeld als contactpersoon,’ ging ze verder. ‘Het verzoek betreft een tatoeage op de persoon die dat pakje in jullie gebouw heeft afgeleverd. Maar dat heb ik je tijdens ons korte telefoongesprek al uitgelegd, Benton. Ik ben me ervan bewust dat je verder niets weet. Dat spijt me, maar ik kan je verzekeren dat we je niet zo vroeg hadden laten komen als het geen uiterst dringende kwestie was.’

Ze liepen door een lange gang langs verhoorkamers met alleen een tafel, twee stoelen en een ijzeren stang langs de muur om handboeien aan vast te maken, alles beige en blauw – wat Benton ‘federaal blauw’ noemde. De blauwe achtergrond op elke foto van een directeur. De blauwe jurk van Janet Reno. De blauwe stropdassen van George W. Bush. Het blauw van mensen die liegen tot ze blauw zien. Republikeins blauw. Een heleboel FBI-agenten waren blauwe Republikeinen. Het was altijd een ultraconservatieve organisatie geweest. Het was verdomme geen wonder dat ze Lucy eruit hadden gewerkt, hadden ontslagen. Benton was liberaal geweest, maar nu was hij niets meer.

‘Wil je nog iets vragen voordat we ons bij de anderen voegen?’ Lanier stond stil voor een beige metalen deur. Ze toetste een code in op een paneel en het slot klikte open.

Hij zei: ‘Ik veronderstel dat je verwacht dat ik rechercheur Marino uitleg waarom hij te horen kreeg dat hij moest komen en dat wij hier nu gaan vergaderen terwijl hij van niets weet.’ Smeulende woede.

‘Je werkt al heel lang samen met Peter Rocco Marino.’

Dat iemand Marino bij zijn volle naam noemde, was een vreemde gewaarwording. Lanier liep met ferme pas door. Weer een gang, deze nog langer dan de vorige. Bentons woede naderde het kookpunt.

‘Je hebt in een paar zaken met hem samengewerkt in de jaren negentig, toen je bij de BSU zat. Die nu BAU heet. En toen is je loopbaan onderbroken. Ik neem aan dat je het nieuws hebt gehoord.’ Ze stond niet stil en keek hem niet aan. ‘Over Warner Agee. Ik kende hem niet, heb hem nooit ontmoet. Hoewel hij een tijdje voor ons van belang is geweest.’

Benton stond stil. Ze waren de enigen in de lange, lege, saaie gang met grauwe beige muren en versleten grijze vloertegels. Onpersoonlijk, praktisch. Met opzet neutraal, fantasieloos, troosteloos en meedogenloos. Hij legde een hand op haar schouder, die tot zijn verbazing stevig aanvoelde. Ze was klein, maar sterk, en toen ze hem eindelijk aankeek, lag er een vraag in haar ogen.

‘Hou op met die onzin,’ zei hij.

Haar ogen flitsten van woede. ‘Laat me los,’ beval ze.

Hij liet zijn hand zakken en herhaalde zacht en uitdrukkingsloos: ‘Hou op met die onzin, Marty.’

Ze sloeg haar armen over elkaar, uitdagend, ze was niet bang voor hem.

‘Jij behoort weliswaar tot de nieuwe generatie en je zit stampvol informatie, maar ik weet beter hoe het werkt dan jij ooit zult weten, al leef je tien levens,’ zei hij.

‘Niemand twijfelt aan je ervaring en je deskundigheid, Benton.’

‘Je weet precies wat ik bedoel, Marty. Fluit niet alsof ik verdomme je hond ben om me te laten opdraven op een vergadering en daar de kunstjes te vertonen die de FBI me in een grijs verleden heeft bijgebracht. De FBI heeft me helemaal niets bijgebracht. Ik heb mezelf alles bijgebracht, en jij zult nooit begrijpen wat ik heb meegemaakt en waarom. Of wie ze zijn.’

‘Wie ze zijn?’ Ze was niet in het minst onder de indruk.

‘De mensen bij wie Warner betrokken was. Want daar gaat het om, nietwaar? Warner was een mot die de kleur van zijn omgeving aannam. Na een tijdje kun je schepsels zoals hij was niet meer onderscheiden van de vervuilde bouwwerken waaraan ze zich vastklampen. Hij was een parasiet. Hij had een asociale persoonlijkheidsstoornis. Een psychopaat, of hoe jullie dat soort monsters tegenwoordig noemen. En net toen ik medelijden met die dove klootzak begon te krijgen.’

‘Ik kan me niet voorstellen dat jij ooit medelijden met hem zou krijgen,’ zei ze. ‘Na wat hij heeft gedaan.’

Dat bracht Benton van zijn stuk.

‘Laat ik het zo zeggen,’ vervolgde ze. ‘Als Warner Agee niet alles kwijt was geraakt, en ik bedoel niet alleen financieel, en niet had geprobeerd dat te compenseren op een manier die hij niet in de hand had, als hij niet wanhopig was geweest, dan zouden we ons heel wat meer zorgen moeten maken. Carley Crispin betaalde voor zijn hotelkamer, maar dat was om een heel eenvoudige, praktische reden. Agee had geen creditcards. Die waren allemaal verlopen. Hij zat aan de grond. Misschien betaalde hij Carley met contant geld terug, of voor een deel. Ik betwijfel trouwens oprecht of zij hier iets mee te maken heeft. Voor haar telde alleen dat programma.’

‘Wie was er dan nog meer bij betrokken.’ Het was geen vraag.

‘Ik denk dat je dat wel weet. Als je de juiste drukpunten kunt vinden, kun je uiteindelijk iemand die tweemaal zo groot is als jij diskwalificeren.’

‘Drukpunten. Meervoud. Meer dan een,’ zei Benton.

‘We zijn al een poosje naar ze op zoek. We weten niet wie het zijn, maar we komen steeds dichterbij. Daarom hebben we jou gevraagd hierheen te komen,’ zei ze.

‘Ze zijn niet verdwenen,’ zei hij.

Ze liep door.

‘Ik kon ze niet allemaal uit de weg ruimen,’ zei hij. ‘Ze hebben alweer jaren gehad om hun werk voort te zetten, problemen te veroorzaken, alles aan de weet te komen wat ze willen.’

‘Zoals terroristen,’ zei ze.

‘Het zíjn terroristen. Van een ander soort.’

‘Ik heb het dossier gelezen over wat je in Louisiana uit de weg hebt geruimd. Bewonderenswaardig. Welkom thuis. Ik ben blij dat ik toen niet in jouw schoenen stond. Niet in Scarpetta’s schoenen. Warner Agee had niet helemaal ongelijk, want je verkeerde in het grootst mogelijke gevaar. Maar zijn motieven deugden niet. Hij wilde je laten verdwijnen. Het was eigenlijk nog erger dan je doden.’ Ze zei het op een toon alsof ze zich afvroeg wat erger was: hersenvliesontsteking of vogelgriep. ‘De rest was onze schuld, hoewel ik er toen nog niet bij was. Ik was een jonge assistent-openbaar aanklager in New Orleans. Trad pas een jaar later in dienst bij de FBI en studeerde daarna forensische psychologie omdat ik me wilde specialiseren in gedragsanalyse. Ik ben nu de NCOG-coördinator van het kantoor in New Orleans. Ik zal niet zeggen dat de situatie daar of die van jou daar niets mee te maken heeft gehad.’

‘Jij was daar in dezelfde tijd als ik. Zij waren daar toen ook. Sam Lanier. De onderzoeksrechter in East Baton Rouge. Familie van je?’ vroeg Benton.

‘Mijn oom. Je kunt gerust zeggen dat we in onze familie bekend zijn met de duistere kanten van het leven. Ik weet wat er daar is gebeurd, ik hoor nog steeds bij het team in New Orleans. Ik ben hier pas een paar weken. Ik zou me hier best thuis kunnen voelen, in New York, als ik er ooit een parkeerplaats zou kunnen vinden. Ze hadden je nooit mogen dwingen weg te gaan, Benton. Maar dat dacht ik toen niet.’

‘Toen?’

‘Warner Agee was zo doorzichtig als wat. Zijn evaluatie van jou in opdracht van de eenheid Veiligheid Undercoveragenten. Die hotelkamer in Waltham, Massachusetts. Zomer 2003, toen hij oordeelde dat je niet langer voor je taak geschikt was en voorstelde dat je een bureaubaantje zou krijgen of jonge agenten zou opleiden. Ik weet alles. Weer de juiste beslissing om de verkeerde reden. Hij mocht zijn mening geven en misschien was dat ook wel het beste. Als je was gebleven, wat had je dan volgens jou gedaan?’ Ze bleef staan voor een dichte deur en keek hem aan.

Benton gaf geen antwoord. Ze toetste haar code in en ze betraden de afdeling Misdrijven, een doolhof van afgescheiden werkruimten, allemaal blauw.

‘Maar de FBI was de uiteindelijke verliezer, het was een groot verlies,’ zei ze. ‘Laten we in de koffiekamer een kop koffie halen.’ Ze ging hem voor naar een klein vertrek met een koffiezetapparaat, een koelkast, een tafel en vier stoelen. ‘Maar ik zeg niet eigen schuld, dikke bult. Wat Agee betreft,’ voegde ze eraan toe, terwijl ze twee koppen koffie inschonk. ‘Hij heeft jouw carrière de grond in geboord, dat was tenminste zijn bedoeling, en nu heeft hij een eind gemaakt aan die van hemzelf.’

‘Daar was hij al lang geleden mee begonnen.’

‘Ja, dat is waar.’

‘Die vent die is ontsnapt uit de dodencel in Texas,’ zei Benton. ‘Ik heb ze niet allemaal te pakken kunnen krijgen. Hem heb ik niet van kant gemaakt, ik kon hem niet vinden. Leeft hij nog?’

‘Hoe wil je je koffie?’ Ze opende een Tupperware-bakje met poedermelk en spoelde een lepeltje af onder de kraan.

‘Ik heb ze niet allemaal van kant gemaakt. Hem niet,’ herhaalde Benton.

‘Als we ze ooit allemaal uit de weg zouden kunnen ruimen,’ zei Lanier, ‘zou ik geen baan meer hebben.’

De sectie Vuurwapens en Tactiek van de NYPD in Rodman’s Neck werd omheind door een drie meter hoog hek met een rol prikkeldraad erop. Als die onvriendelijke barricade er niet had gestaan en als er niet steeds harde knallen hadden geklonken, als er niet overal borden hadden gestaan met ONTPLOFFINGSGEVAAR, VERBODEN TOEGANG en WAAG HET NIET HIER TE PARKEREN, zou de zuidelijkste punt van de Bronx, die als een vinger in de Long Island Sound prikte, volgens Marino het mooiste stuk grond in het noordoostelijk deel van de stad zijn.

Het was een grijze morgen, de lucht was bewolkt. Zeegras en kale bomen zwiepten in de wind toen Marino met inspecteur Al Lobo in een zwarte SUV reed door wat hem deed denken aan een soort themapark: een enorm terrein met munitiebunkers, tactische huizen, werkplaatsen en hangars voor allerlei voertuigen voor noodsituaties en pantserwagens, en daarnaast schietbanen, zowel overdekt als in de buitenlucht en ook een voor scherpschutters. Agenten van de politie, de FBI en andere instellingen gebruikten zoveel munitie dat er overal verspreid, zoals afvalbakken op een picknickterrein, metalen tonnen stonden voor de restanten van afgeschoten kogels. Er werd niets verspild, zelfs niet de politieauto’s die tijdens het werk total loss of gewoon op waren gereden. Ze kwamen hier terecht, ze werden als schietschijf gebruikt, tot ontploffing gebracht of gebruikt voor het nabootsen van allerlei situaties die in een stad konden voorkomen, zoals opstootjes en zelfmoordaanslagen.

Ondanks alle ernst zag je toch hier en daar tekens van politiehumor, een stripboekmotief van felgekleurde bommen, raketten en Howitzer-kogels half in de grond of in de meest vreemde voorwerpen. Bij mooi weer organiseerden de technici en de instructeurs een barbecue voor een van de Quonset-hutten, zaten ze buiten te kaarten of speelden ze met de politiehonden, en in deze tijd van het jaar kwamen ze bij elkaar om kapot elektronisch speelgoed te repareren dat ze schonken aan arme gezinnen die zich geen kerstcadeaus konden veroorloven. Marino kwam graag in Rodman’s Neck, en toen hij er met Lobo naartoe reed en ze over Dodie Hodge praatten, kwam het opeens bij hem op dat dit de eerste keer was dat hij er geen geweervuur hoorde, geen halfautomatische vuurwapens of MP5’s – lawaai waaraan hij zo gewend was dat het hem kalmeerde, zoals knappende popcorn in de bioscoop.

Zelfs de zee-eenden waren eraan gewend geraakt en misschien wachtten ze er zelfs op, de eidereenden en ijseenden die voorbijzwommen en over het strand waggelden. Geen wonder dat dit de beste plek was om watervogels te schieten, ze schrokken niet van geweervuur. Marino vond het verdomd onsportief om hier op eendenjacht te gaan, omdat je bijna kon zeggen dat de gebraden eenden de jagers in de mond vlogen. Hij vroeg zich af wat voor invloed de knallen en explosies hadden op de visstand, want hij had gehoord dat er in de Sound aardig wat zwarte zeebaars en platvis zwom. Ooit zou hij een boot hebben en die in de jachthaven van City Island leggen. Misschien zou hij er zelfs gaan wonen.

‘Ik denk dat we hier moeten uitstappen,’ zei Lobo, en hij parkeerde de Tahoe halverwege het terrein waar explosieven werden vernietigd, ongeveer honderd meter met de wind mee vanaf het gebouw waar Scarpetta’s pakje werd bewaard. ‘Dat is veiliger voor mijn auto. Ze vinden het niet leuk als je per ongeluk gemeente-eigendommen vernielt.’

Marino stapte voorzichtig uit, want de grond lag bezaaid met stenen, stukken metaal en granaatfragmenten. Hij stond midden tussen de kuilen, rijen opgestapelde zandzakken en oneffen wegen die leidden naar loodsen en observatiepunten van beton en kogelvrij glas. Daarachter lag het water. Een eindeloze watervlakte, met in de verte een paar boten en de zeilvereniging van City Island. Hij had gehoord dat er wel eens een losgeraakte boot met het tij mee naar Rodman’s Neck was gedreven, waar sleepbedrijven niet stonden te trappelen om ze op te halen, voor geen goud. De eerlijke vinder mocht ze houden, wat hen betrof. Als er ooit een World Cat 290 met twee Suzuki-viertaktmotoren hoog en droog vast zou komen te zitten in het zand en de kiezelstenen op het strand van Rodman’s Neck, was Marino bereid om een regen van kogels en granaatscherven te trotseren als hij die boot niet terug hoefde te geven.

Explosievenexpert Ann Droiden was al aan het werk, in een Tactical Duty Uniform: een donkerblauwe canvas broek met zeven zakken, waarschijnlijk met een flanellen voering vanwege de kou, een parka, ATAC-stormlaarzen en een halfronde zonnebril met bruingele glazen. Ze had niets op haar hoofd, en ze had geen handschoenen aan toen ze de stalen pijp van een PAN disrupter vastzette op een statief. Ze was erg aantrekkelijk om te zien, maar waarschijnlijk te jong voor Marino. Begin dertig, schatte hij.

‘Gedraag je, alsjeblieft,’ zei Lobo.

‘Volgens mij moet ze worden ingedeeld bij de categorie massavernietigingswapens,’ zei Marino, en het kostte hem opnieuw veel moeite haar niet met open mond aan te staren.

Met haar opvallende, knappe gezicht en verbazend behendige handen had ze iets… Hij besefte dat ze hem deed denken aan de Doc, zoals zij op die leeftijd was geweest, aan het begin van hun samenwerking in Richmond. In die tijd was het heel bijzonder dat een vrouw het hoofd was van zo’n belangrijke gerechtelijke geneeskundige dienst als die van de staat Virginia, bovendien was Scarpetta de eerste vrouwelijke lijkschouwer die Marino ooit had ontmoet, of was ze zelfs de eerste van wie hij ooit had gehoord.

‘Dat telefoontje van het Hotel Elysée naar CNN.’ Lobo kwam terug op het onderwerp dat in de auto ter sprake was gekomen. ‘Het is zo maar een idee en misschien vergezocht, maar ik wil het toch zeggen. Die vrouw is hoe oud, in de vijftig?’

‘Wat heeft de leeftijd van Dodie Hodge met dat telefoontje van haar te maken?’ zei Marino. Hij vroeg zich af of hij er wel goed aan had gedaan Lucy en Scarpetta alleen achter te laten in het Hotel Elysée.

Het was hem nog niet duidelijk wat er daar precies aan de hand was, al wist hij dat Lucy heus wel op zichzelf kon passen, waarschijnlijk beter dan hij, eerlijk gezegd. Ze kon van een afstand van vijftig meter een lollie van het stokje schieten. Maar hij moest nog van alles uitvogelen. Volgens Lobo had Dodie Hodge de vorige avond naar CNN gebeld vanuit het Hotel Elysée. Dat was het nummer van de beller, maar Dodie Hodge had niet in het hotel gelogeerd. De manager die Marino eerder die dag had gesproken, had gezegd dat er nog nooit iemand met die naam in het hotel had gelogeerd en toen Marino Dodies uiterlijk had beschreven, volgens informatie die hij in het RTCC had gekregen, had de manager haar niet herkend. Hij had geen idee wie Dodie Hodge was, en niemand had gisteravond vanuit het hotel naar het 1-800-nummer van The Crispin Report gebeld. Niemand had op dat tijdstip, negen uur drieënveertig, toen Dodie CNN had gebeld en in de wachtstand was gezet voordat ze in de uitzending kwam, vanuit het hotel waar dan ook naartoe gebeld.

‘Heb je ooit van spoofing gehoord?’ vroeg Lobo aan Marino toen ze over het terrein liepen. ‘Van die SpoofCards die je kunt kopen?’

‘Ja, daar heb ik van gehoord. Weer iets waarmee we verdomme rekening moeten houden,’ antwoordde Marino.

Op het schietterrein mocht hij zijn mobieltje niet gebruiken, ze mochten niets gebruiken wat een elektronisch signaal gaf. Hij wilde Scarpetta bellen en haar vertellen wat hij zojuist over Dodie Hodge had gehoord. Of misschien was het beter om het Lucy te vertellen. Misschien was er een soort verband tussen Dodie Hodge en Warner Agee. Maar hij kon niemand bellen, niet hier, waar minstens één mogelijke bom in de brandkast lag.

‘Je zegt het,’ beaamde Lobo toen ze doorliepen in de ijzige wind die vanaf de Sound door het hek en tussen de rijen zandzakken door blies. ‘Je kunt die volkomen legale SpoofCards gewoon kopen en daarmee elk nummer op het schermpje van de telefoon van degene die je belt laten verschijnen, om hem of haar voor de gek te houden.’

Marino bedacht dat als Dodie Hodge iets te maken had met Warner Agee, die duidelijk iets te maken had gehad met Carley Crispin omdat hij de afgelopen herfst diverse keren aan haar programma had meegewerkt, en Dodie gisteravond had gebeld, zij drieën misschien iets met elkaar te maken hadden. Maar dat was belachelijk. Hoe konden Agee, Dodie en Carley in vredesnaam iets met elkaar te maken hebben en waarom zouden ze? Het leek op al die zijtakken op de datamuur van het RTCC. Je zocht één naam en vond vijftig namen die ermee te maken hadden, wat hem deed denken aan Saint Henry’s, zijn rooms-katholieke school, en de rommelige boomtakken die hij op het bord had getekend toen hij een keer in de Engelse les samengestelde zinnen moest ontleden.

‘Een paar maanden geleden gaat mijn telefoon,’ vervolgde Lobo, ‘en het nummer dat op mijn scherm verschijnt, is verdomme dat van de telefooncentrale van het Witte Huis! Ik denk, wat krijgen we nou, verdomme? Ik neem op en het is mijn dochter van tien die met een verdraaide stem zegt: “Wacht u even, de president wil u spreken.” Ik vond het niet leuk. Ze had de telefoon gebeld die ik voor mijn werk gebruik en ik was me rot geschrokken.’

Als je al die zijtakken onder één noemer zou willen brengen, dacht Marino, welke zou je dan kiezen?

‘Een van haar vriendjes, een jongen van een jaar of elf, had haar op het idee gebracht en haar die SpoofCard geleend,’ vervolgde Lobo. ‘Het nummer van het Witte Huis staat op het internet. Er klopt helemaal niets van. Elke keer als we de een of andere ellende de kop in hebben gedrukt, steekt er weer nieuwe ellende de kop op.’

Hannah Starr, besloot Marino. Behalve dat het erop begon te lijken dat de Doc de noemer was, en dat zat hem absoluut niet lekker. En daarom liep hij hier nu in de ijzige kou in alle vroegte over het explosieventerrein. Hij sloeg de kraag van zijn jas op, zijn oren deden pijn van de kou.

‘Maar als je een SpoofCard koopt, kun je toch via de carrier worden opgespoord?’ zei hij tegen Lobo.

Ann Droiden liep met een lege melkkan in haar hand naar de witte metalen brandkast. Ze hield de kan onder een vat en vulde hem met water.

‘Als de carrier wordt gedagvaard, heb je misschien geluk, maar dan moet je wel iemand verdenken. Als je niemand verdenkt, hoe weet je dan waar het nepnummer vandaan komt, vooral als de beller niet met zijn eigen toestel belt? Je wordt er verdomme niet goed van,’ zei Lobo. ‘Dus die vrouw, die Dodie Hodge, kan als ze slim is, in elk geval minstens zo slim als een kind van tien, vanaf een vals nummer hebben gebeld om ons om de tuin te leiden. Misschien heeft ze dat ook gedaan toen ze gisteravond zogenaamd vanuit het Hotel Elysée The Crispin Report belde, terwijl ze daar helemaal niet was. Of misschien heeft ze die vent, die Agee over wie je het had, een loer gedraaid omdat ze hem niet mocht, wat helemaal geen leuke grap is. Maar iets anders: hoe weet je zo zeker dat zij de afzender van die zingende kerstkaart is?’

‘Zij zingt dat liedje.’

‘Wie zegt dat?’

‘Benton. En hij kan het weten, want hij heeft haar in het gekkenhuis onder behandeling gehad.’

‘Dat wil nog niet zeggen dat zij ook die kaart heeft gestuurd. We mogen niets zomaar aannemen, dat bedoel ik. Shit, het is koud, zeg. En hier mogen we nooit handschoenen dragen waar je wat aan hebt.’

Droiden zette de kan met water op de grond naast een grote zwarte koffer met daarin 12 mm geweerkogels en onderdelen van de PAN disrupter, het waterkanon. Er vlakbij stonden een draagbare metalen munitiekist en een aantal Roco-tassen met allerlei benodigdheden. Grote zakken, met daarin ook de overall en de helm die ze zou aantrekken voordat ze het pakje uit de brandkast haalde. Ze hurkte naast de open koffer en pakte een zwarte plastic stopper, een opschroefbaar staartstuk en een patroonhouder. Vanuit de verte naderde een dieselmotor – de ambulance, die op de zandweg werd geparkeerd voor het geval dat er iets misging.

‘Maar nogmaals,’ zei Lobo, terwijl hij zijn tas van zijn schouder liet glijden, ‘ik zeg niet dat ik zeker weet dat die Dodie een SpoofCard heeft gebruikt. Ik zeg alleen maar dat vermelding van de beller tegenwoordig niets meer betekent.’

‘Dat hoef je mij niet te vertellen,’ zei Droiden, en ze schroefde enkele onderdelen aan elkaar. ‘Mijn vriend is gebeld door de een of andere trut die hem niet meer lastig mag vallen. Ze belde hem toch en het nummer dat werd vermeld was van zijn moeder.’

‘Dat is heel vervelend,’ zei Marino, die niet wist dat ze een vriend had.

‘Het is net zoiets als die afschermmethode die mensen gebruiken om te voorkomen dat iemand hun IP vindt. Of dat vind je wel, maar je denkt dat die persoon in het buitenland woont terwijl het je buurman is.’ Ze stak de patroonhouder in het staartstuk, dat ze vastschroefde aan de afgesloten achterkant van de pijp. ‘Wat telefoons en computers betreft, kun je er niet meer op vertrouwen dat alles is wat het lijkt. Daders hullen zich in onzichtbaarheid. Je hebt geen idee meer wie wat uithaalt en als je het wel weet, valt het niet mee het te bewijzen. Niemand draagt nog verantwoordelijkheid.’

Lobo had een laptop uit zijn tas gehaald en zette die aan. Marino vroeg zich af waarom iemand hier wel een computer mocht gebruiken, maar hij niet zijn telefoon. Hij vroeg het niet hardop. Hij had al te veel aan zijn hoofd, alsof zijn motor elk moment oververhit kon raken.

‘Dus ik hoef geen overall aan of zoiets,’ zei hij. ‘Weten jullie zeker dat er geen antrax of ander chemisch spul in zit waarvan ik kanker kan krijgen?’

‘Voordat ik dat pakje gisteravond in de brandkast heb gelegd,’ antwoordde Droiden, ‘heb ik het grondig onderzocht. Met de FH40, de 2200R en APD2000, een hoog-bereik ionenkamer, een gasmonitor, elk detectieapparaat dat je maar kunt bedenken, ook vanwege het doelwit.’

Ze bedoelde Scarpetta.

‘We nemen het op zijn minst gezegd serieus,’ vervolgde Droiden. ‘Niet dat we hier ooit nalatig zijn, maar dit is een bijzonder geval. Geen biologische middelen, in elk geval geen bekende zoals antrax, ricine, botulisme, SEB en de pest. Geen alfa-, beta-, gamma- of neutronenstraling. Geen CW of prikkelende middelen. Geen zenuwgas of iets wat blaren veroorzaakt, althans niet iets wat we kennen. Geen gifgas zoals ammoniak, chloor, waterstofsulfide of zwaveldioxide. We kregen geen enkel signaal, maar toch komt er een gaslucht uit dat pakje, ik kon het ruiken.’

‘Waarschijnlijk in dat flesje,’ zei Marino.

‘Iets wat vreselijk stinkt, een rottende, teerachtige lucht,’ zei ze. ‘Geen idee wat het is en geen van de detectoren kon het bepalen.’

‘In elk geval weten we wat het niet is,’ zei Lobo. ‘Dat vind ik al geruststellend. Hopelijk hoeven we ons geen zorgen te maken.’

‘Kan het zijn dat je iets hebt geroken wat hier nog in de lucht hing?’ vroeg Marino. Hij dacht aan alles wat er op het terrein onschadelijk werd gemaakt. Tientallen jaren waarin bommen en allerlei pyrotechnisch spul met een waterkanon was beschoten en tot ontploffing gebracht.

‘We hebben niets gevonden, zoals ik al zei,’ zei Droiden. ‘Bovendien houden we altijd rekening met mogelijke bedrieglijke geuren, die een vals positief kunnen opleveren. We maken hier dingen onschadelijk die naar van alles en nog wat ruiken, van benzine of diesel tot bleekwater. Dit pakje ruikt niet sterk genoeg om te kunnen bepalen wat het is. We kregen gisteravond geen vals alarm, hoewel de kou niet ideaal is. De LCD’s stellen het weer hier niet op prijs, maar we wilden de zak niet ergens mee naar binnen nemen zolang we niet wisten wat erin zat.’

Ze zette de PAN disrupter bijna verticaal, vulde die met water en duwde er een rode stop in. Ze hield hem horizontaal en schroefde hem steviger vast. Uit de geopende koffer haalde ze een laserrichtapparaat en schoof het als een vizier over het uiteinde van de loop. Lobo zette zijn laptop, met een röntgenfoto van het pakje op het scherm, op een zandzak. Droiden zou dat beeld als doelwit gebruiken om de laser te richten en zo met het waterkanon de krachtbron, de knoopbatterijen, te vernietigen.

‘Wil je me de schokdraad even aangeven?’ vroeg ze aan Lobo.

Hij opende de draagbare munitiekist, een legergroene stalen kist, en haalde er een opgerolde, met felgeel plastic beklede slang uit met een doorsnee van ongeveer 12 millimeter – een detoneersnoer, dat veilig kon worden gehanteerd door iemand die geen brandvrije kleren of bomoverall droeg. De binnenkant van de slang was gecoat met de explosieve stof HMX, net genoeg om de schokgolf te veroorzaken die tegen de slagpin in het staartstuk zou slaan, die op zijn beurt tegen de ontstekingspatroon zou slaan – maar daar zat geen kruit in. Er werd geen projectiel afgevuurd, maar in plaats daarvan ongeveer honderdvijftig milliliter water met een snelheid van ongeveer tweehonderdvijftig meter per seconde, genoeg om een flink gat te blazen in de FedEx-doos van Scarpetta en de krachtbron onschadelijk te maken.

Droiden ontrolde de slang en bevestigde het ene uiteinde aan een verbindingsstuk op het staartstuk van het waterkanon en het andere aan een afvuurapparaat, dat eruitzag als een kleine groene afstandsbediening met twee knoppen, een rode en een zwarte. Vervolgens ritste ze twee Roco-tassen open en haalde er de groene jas, broek en helm van de bomoverall uit.

‘Nu moeten jullie even wachten, jongens, tot ik me heb aangekleed,’ zei ze.