22
Torremolinos, La Carihuela, El Horno Beachlife
De Hollandse School, nader verklaard door prof. dr. ir. Johnny Rep:
‘De Hollandse School is tegenwoordig: de bal zo lang mogelijk in de ploeg houden. Daar word je toch helemaal gek van? Die gasten in Zeist dachten op een gegeven moment dat ze het hadden uitgevonden, de Hollandse School. Geloof mij, ik was erbij, de Hollandse School is gewoon ontstaan doordat we een stel ontzettend goeie spelers bij elkaar hadden. En daar is nu dus helemaal niks meer van over.
‘Gaan we nog wat doen, of blijven we hier zitten?’
We blijven hier lekker zitten.
‘Het zogenaamde totaalvoetbal, dat waren wij allemaal bij elkaar,’ legt Johnny uit. ‘Een bundeling van buitensporig veel talent. Die term werd spontaan geboren. Eerst was er het elftal, daarna werd er een naam op geplakt. Wij voetbalden letterlijk met elkaar, het was een coherent geheel. Dat was het, meer niet. Voetballen heb ik als jongen ook niet bij een club geleerd, dat leerde je op straat. Voetballen zit in je, of dat zit niet in je. Je kan geen Cruijffies of Messi’s opleiden. Het is een kwestie van talent onderkennen en dat verder ontwikkelen.’
Hij is na zijn professionele carrière nog behoorlijk lang blijven doorspelen, vertelt Johnny. Bij de amateurs. Misschien wel iets te lang. Hij wrijft over z’n benen, gehuld in korte broek. Ik zie, op het eerste gezicht, geen opmerkelijke schade.
‘Toen ik was gestopt met voetballen ben ik meteen mijn trainersdiploma gaan halen,’ zegt Johnny. ‘Samen met Luukie Nijholt, die kwam bij mij uit de Zaanstreek vandaan. Ik had meteen een duidelijk plan voor ogen. Als speler van Feyenoord trainde ik al de zaterdagamateurs van ZFC, een vriendenploeg. Toen was ik 34 jaar. Ik voetbalde op zondag, trainde op zaterdag en had het helemaal naar mijn zin.
‘Nee, een vak heb ik nooit geleerd, ik ben opgegroeid in het fruit. Als ik geen voetballer was geworden, dan was ik daar in doorgegaan, denk ik. Tot m’n negentiende, totdat ik prof werd bij Ajax, werkte ik ook gewoon bij mijn vader in de zaak, een groothandel. Ik zat als jong ventje al op die grote vrachtauto’s, sinaasappels halen in Rotterdam. Een rijbewijs? Nee, dat had ik toen nog niet. Maar in de Zaanstreek rijden alle groenteboeren zonder rijbewijs.
‘Het was na mijn carrière geen optie om terug te keren in de zaak. Die hadden het goed voor elkaar, dus eh... Wat moest ik d’r dan opeens weer tussenkomen? Na twintig jaar. Nee, joh. Het vak van trainer beviel me beter. Eerst bij ZFC dus, en later ook bij De Zwarte Schapen. Ik werd gebeld door Richard Smith, de fysiotherapeut, wie kent hem niet? Ik was al eens in zijn praktijk behandeld aan m’n knie. En ik heb ook wel eens een cruise met hem gemaakt. Ja, dat was wel een aparteling, Richard. Hij heeft nog een tijdje al die high society-figuren in Londen behandeld.
‘Het was helaas snel gedaan met Richard. Er ging meer geld uit dan er binnenkwam, dus ging-ie op z’n bek. Andere mensen hebben toen de krachten gebundeld om de club te redden en dat is gelukt. Met de komst van FC Almere is de droom van Richard Smith alsnog uitgekomen. Hij onderkende de potentie van Almere als groeigemeente, hij begon daar als een van de eersten over betaald voetbal. Ja, ik heb er acht mooie jaren gehad, veel vrienden aan overgehouden. Alleen het laatste jaar was niet zo leuk, toen gingen allerlei idioten zich ermee bemoeien. De directeur van de Efteling en zo. God, hoe heette die vent ook alweer? Wel ontzettend mee gelachen met die man...’
Acht jaar lang stond Johnny onder contract bij De Zwarte Schapen - Sporting Flevoland - FC Omniworld, of hoe je de club ook wilt noemen. Van zijn 41ste tot zijn 49ste; in persoonlijk opzicht niet de makkelijkste periode in zijn leven.
‘Ja, die club heeft aardig wat naampies gehad,’ zegt Johnny. ‘Je zou mij het beste kunnen typeren als een no-nonsensetrainer, denk ik. Ik was niet van het total-human-being-principe, zoals Louis van Gaal. Bij de Zwarte Schapen was het vooral erg gezellig.
‘In 2001 ging het een beetje mis, was het niet leuk meer. Nee, niet vanwege het geld. Geld hadden ze genoeg, dat kwam rechtstreeks van de gemeente. Maar er werden allerlei spelers aangetrokken waar ik het helemaal niet in zag zitten. Zoals Elroy Kromheer bijvoorbeeld, die kreeg zomaar een contract voor drie jaar. Maar hij kon er helemaal niks van. Was een cadeautje van Keje Molenaar, als ik me niet vergis, die zat daar in het bestuur.’
Of Johnny overwicht had op de spelers: hij durft het niet te zeggen. ‘Maar het was gewoon hartstikke serieus. In het begin deed ik nog alles mee op de training. Ik was net kampioen geworden met Hellas Sport en ik schoot de ene na de andere bal erin. Stonden ze wel even met hun ogen te knipperen. Ik was nog hartstikke fit. En we hadden op een gegeven moment ook een prima elftal. De elftalleider, Wil Brouwer, had goede connecties in de amateurwereld en haalde allemaal leuke spelers binnen. Het eerste jaar wonnen we een periodetitel, het jaar daarop werden we kampioen. Tegen het DCG van Ton Ojers. Die loopt ook niet meer langs de lijn te sprinten tegenwoordig hè, die Tonnie?’
Kansen in het betaald voetbal waren er ook voor Johnny. Zo was er een kortstondige flirt met FC Den Bosch bijvoorbeeld. ‘Maar dat is ’m uiteindelijk niet geworden,’ zegt hij. ‘Helaas. De ambitie was er wel degelijk. Maar daarna is mijn carrière als trainer in elkaar geknald. Privé zat ik die jaren in een ontzettende dip. Heeft wel een paar jaartjes geduurd ook. Dat was niet zomaar even een dippie, dat was echt een lange dip. En toch ben ik nooit de weg kwijtgeraakt. Niet echt. Ik heb niet in de goot gelegen of zo. Ik zat gewoon in een stevige dip. Daar zag je niks van en je merkte het ook niet aan me, maar in m’n kop had ik er wel behoorlijk last van.’
Een schaars geklede mevrouw zet twee glazen ijskoud bier voor ons neer op tafel.
‘Lekker,’ reageert Johnny, ‘dank je.’
‘Die krijgt u van die heren een stukje verderop aangeboden,’ zegt ze, wijzend.
‘Oh, in dat geval mogen we ze niet weigeren,’ zegt Johnny.
‘Kom ik eindelijk mijn grote idool tegen,’ zegt een van de twee bewonderaars, duidelijk beneveld, als hij naar Johnny toe komt en hem de hand schudt. ‘Ik ben voor Feyenoord, maar ik ben eigenlijk voor Ajax... Komt omdat mijn bedrijf in Rotterdam is gevestigd. Maar jij was altijd mijn held. En niet alleen van mij. Al mijn Afrikaanse vrienden hebben destijds ongelooflijk van jou genoten. Jij was totaal ongeleid. En dan heb ik het niet over je privéleven...’
Johnny, het glas heffend: ‘Nou heren, proost dan maar!’
Ik zet de bandrecorder uit en de dronken man zegt: ‘Oh, zit jij hem soms te interviewen? Ik heb zelf ook gevoetbald.’
‘Dat geeft toch niks, joh,’ zegt Johnny, die er zichtbaar genoeg van heeft.
Hij zegt: ‘Zullen we anders verderop even gaan kijken?’
Ook hij heeft zijn grenzen.
‘Ik ga even naar het toilet,’ zegt Johnny, ‘anders pis ik in mijn broek.’ En weg is hij, bijna dartelend langs de gevel.