18

Torremolinos, La Carihuela, restaurant Uwe Majesteit

Ik leg een aantekeningenboekje op tafel en Johnny vraagt: ‘Wat nou weer?’ Hij veinst vermoeidheid, maar moet ook meteen weer lachen om zichzelf.

Het lijkt me een mooie dag om het legendarische Ajax-elftal uit de jaren zeventig aan een nadere analyse te onderwerpen, zeg ik. Te beginnen met Heinz Stuy.

‘Heinsie is geweldig man,’ zegt Johnny. ‘En Heinsie was ook een goede keeper hè, vergis je niet. Daar wordt altijd een beetje geringschattend over gedaan, de inbreng van Heinsie, maar wat die gekeept heeft jongen, zo! Ik heb hem wedstrijden zien keepen, Arsenal uit, Benfica uit, Real Madrid ook, dat waren geen abc-tjes hoor. We hadden met 2-1 gewonnen van Real Madrid. Dat is geen lekkere score om mee naar Spanje te reizen, 1-0 is beter. We kwamen ook echt onder druk te staan, maar die Heinsie heeft staan keepen jongen, dat wil jij niet weten. Hij pakte echt alles. Als-ie in z’n element was, was er geen betere.’

Iedereen zegt: dat Ajax-elftal uit het begin van de jaren zeventig was zo goed, die hadden geen keeper nodig.

‘Ja, m’n kut! Heinsie heeft ons echt een paar keer gered. Ze noemden hem Heinz Kroket, omdat-ie de bal wel eens losliet. Maar dat werd ons eigenlijk nooit fataal. Heinsie was een man die zich voor topwedstrijden helemaal kon opladen. Net als ik. Hij maakte meer reddingen dan blunders.’

Hebben we het fabeltje dat het Gouden Ajax wel zonder doelman kon, ook weer uit de wereld geholpen. ‘Ja, geloof me, Heinsie heeft ons twee keer de finale in geloodst. Echt.’

Over de inbreng van de vleugelbacks, Wim Suurbier en Ruud Krol, bij Ajax én bij het Nederlands Elftal, is al veel gezegd en geschreven. Johnny ontvouwt zijn eigen visie. ‘Willem was een gemeen ventje,’ zegt hij. ‘Dat magere kereltje... Z’n voorzet was wat minder, maar hij heeft in z’n carrière heel wat enkelbandjes van anderen beschadigd. Maar ook Suurbier kon voetballend meer dan wij allemaal denken. Echt wel. Hij wist precies wat zijn kwaliteiten waren, dus ook wat hij níet kon. Krol ging zichzelf een beetje overschatten, in een later stadium van zijn carrière, vond ik. Hij bleef op een gegeven moment maar van die lange ballen geven.

‘Amsterdamse straatschoffies waren het. Allebei spijkerhard. Toen kon dat nog. Krol maakte er een gewoonte van zijn directe tegenstander meteen in de eerste minuut een rotschop te geven. Kijk die wedstrijd op het WK in 1974 tegen Brazilië nog maar eens terug. Dat is echt niet normaal zo hard als het eraan toeging. Nu zou iedereen rood krijgen...

‘Meteen, in de eerste minuut, geef ik die Marinho toch een schop... Zo! Of was het iemand anders? Je had er twee... Nou ja, die gozer liep me de hele tijd in m’n gezicht te spugen. Dus ik geef hem een schop waarvan je nu zegt: dat is gewoon een rode kaart. Dat heb je dan even niet in de gaten... Dat was iets te enthousiast, zeg ik nu. Voor hetzelfde geld had ik daardoor de finale gemist. Ik gaf Roberto Rivellino die wedstrijd trouwens ook nog een hoek voor z’n kanis. Nee, echt lieve jongens waren we niet.

‘Suurbier en Krol konden soms erg cru zijn. Tegen een nieuwe aankoop zeiden ze bijvoorbeeld doodleuk: “Wat moeten we nou met jou? Hoe kan het nou dat jij bij Ajax voetbalt?” Er waren jongens die daar totaal niet tegen konden, zoals Ruud Geels bijvoorbeeld. Op het moment dat Rinus Michels binnenkwam zei één van die twee bijvoorbeeld: “Zeg nou nog eens wat je net over de trainer zei Geelsie.” Dat kon Ruudje slecht verdragen. Al moet je die pesterijtjes nou ook weer niet overdrijven.’

Willem Suurbier – hij vooral – maar ook Ruud Krol stonden aan de wieg van wat we later ‘voetbalhumor’ zijn gaan noemen. Voorbeeldje? ‘Hadden ze een vieze onderbroek van één van ons, met een lekkere streep erin, in het broodtrommeltje van Jan Mulder gedaan. Zo’n remspoortje, weet je wel? Jan was toen al een beetje met zijn voeding bezig. Hij nam z’n eigen lunch mee naar de club. Destijds was het nog niet zo, dat je gezamenlijk ging lunchen. De rest van de spelers ging tussen de middag meestal naar Broodje van Dobben op het Rembrandtplein. Daar kan je je nu toch ook niks meer bij voorstellen? En daarna in Hof van Holland een bakkie koffie drinken. Waar moesten we anders heen? Maar Jan Mulder was dus wel een van de eersten die zijn eigen eten meenam naar de club en daar ook bewust mee bezig was.

‘Hoe Mulder reageerde toen hij die smerige onderbroek in zijn trommeltje aantrof, kan ik me eerlijk gezegd niet meer herinneren, daar was ik even niet bij, maar ik denk niet dat hij zijn boterhammetjes nog heeft opgegeten.’

‘Goed verhaal John,’ zegt Annabel, die vanuit de keuken heeft meegeluisterd.

‘Nou, mijn humor is dat nooit zo geweest, van die practical jokes. Poep in je schoen en zo. Ik vind het wel leuk om een geintje uit te halen, maar van die typische voetbalhumor is niet aan mij besteed. Zomaar iemand in de maling nemen, hou ik niet van. Dat doe ik alleen met vrienden. Geen vreemden. Heb ik nooit van gehouden.

‘Met Willem Suurbier was het altijd lachen. Dat wel. Goeie vent, ‘Suur’. Toch kon dat hele snabbel-en-babbel-gedoe, tijdens het WK in 1974 bijvoorbeeld, mij niet boeien. We hadden een hoop banjers in de selectie, vergis je niet. We hebben wel eens op het Barcelona-toernooi gespeeld, vlak na het WK volgens mij, zaten we tussen de middag gewoon biertjes te drinken. Terwijl we ’s avonds moesten spelen voor 90.000 mensen. Ja, dat kon allemaal. Daar hoef je tegenwoordig niet meer mee aan te komen bij het NOC*NSF...

‘Eerst hadden we prins Willem-Alexander even flink voor z’n poten geschopt in de Koninklijke hoftuin, tijdens een partijtje, daarna zei Suurbier tegen hem: “Zeg maar tegen oma dat we blijven eten vanavond.” Kijk, daar kan ik dan weer wél om lachen. Het ging heus niet de hele dag door met die geintjes, laten we het niet overdrijven, maar het is geen dooie, ‘Suur’. Zoveel is ook zeker. Goh, wat heeft-ie me lopen uitschelden in het veld, dat ik niet genoeg meeverdedigde. Leuke jongen om erbij te hebben, Suurbier. Ik heb al een tijdje niks van hem gehoord, ik hoop maar dat-ie lekker in z’n vel zit.’

‘Nico Rijnders kende ik niet zo goed, maar hij was wel een aardige vent. Volgens mij ben ik ook nog wel eens met hem op stap geweest, in Zaandam. Toen voetbalde hij in België. Maar hij werd op een gegeven moment niet lekker, Nico. Later bleek ook waarom. Hartfalen. Is zo dood neergevallen. Veel te jong natuurlijk. Dat vreselijke nieuws hoorde ik destijds in Valencia van Cees van Nieuwenhuizen, die zat aan m’n bed.’

Aan je bed?

‘Ja, die ken je toch wel, Cees van Nieuwenhuizen? Is nu de zaakwaarnemer van Hiddink, maar hij was vroeger journalist. Ik lag in het ziekenhuis. Was op volle snelheid tegen een elleboogie aangelopen. In m’n nieren. Ik piste gelijk bloed in de rust. Werd helemaal wit. Wat er precies aan de hand was, wist ik ook niet. Ik sprak nog niet zo goed Spaans. Maar toen vertelde Van Nieuwenhuizen dus dat Nico was overleden. Daarom vergeet ik dat niet zo snel, omdat het in het ziekenhuis was. Nou, ik ben me rot geschrokken. Was nog geen dertig jaar volgens mij, Nico. Maar ja, waar waren we?’

Het elftal. Horst Blankenburg?

‘Horst woont hier ook in de buurt,’ zegt Johnny, wijzend naar het einde van de straat, alsof het om de hoek is. ‘Hij is nu weer in Duitsland, Horst moet centjes verdienen. Of halen... Dat weet ik niet, maar vorig jaar heb ik hem nog gezien. Kwam ik hem tegen terwijl hij zijn hondje aan het uitlaten was, hebben we samen wat gedronken. Waar we laatst de snelweg op zijn gedoken, met de fiets, weet je nog? Daarachter. Maar hij is verder niks veranderd hoor, Horst.

‘Horst was de opvolger van Vasović als laatste man. Hij was vaak de vrije man, speelde de rest gewoon één tegen één. Blankenburg gaf de voorzet waaruit ik scoorde in de Europa Cupfinale tegen Juventus. Dat was niet voor niks natuurlijk. Als je dat fragment even terugdraait, zie je duidelijk dat Horst voor z’n verdediging speelde. Ver over de middenlijn.’

Met Johan Neeskens had Johnny zich, als rechtsbuiten van Ajax, geen betere middenvelder in zijn rug kunnen wensen, vertelt hij.

‘Neeskens was hard. Maar Neeskens was niet gemeen. Hij gaf mij, soms echt letterlijk, een duw in de rug, qua inzet. En hij niet alleen, Suurbier kon dat ook. Op het laatst ging hij een ­beetje vaak naar beneden, ‘Neesie’, lag hij iets te veel over de grond te rollen. Deed-ie alsof-ie zwaar geblesseerd was. Daar werden we wel eens een beetje moe van, bij het Nederlands Elftal. En iedereen maar roepen van de tribunes: “Neeskens, Neeskens!” Vond-ie prachtig. Deed-ie bij Barcelona ook, ­Neesie. Ja, op het laatst hadden we dat wel een beetje door. Hij kreeg er een kick van als de mensen zijn naam scandeerden. Dat vond-ie geweldig. Maar Nees was ook een echte aanjager. Hij sleepte je gewoon mee in de strijd, laten we het zo maar zeggen.’

Met Barry Hulshoff is meteen de meest fatsoenlijke speler uit de selectie genoemd, zegt Johnny. ‘Wereldvent, Barry, hele lieve man. En een nette speler ook. Barry is gewoon lief.

‘Jezus Mina zeg, dit is echt niet te geloven!’

Johnny zit ondertussen naar een samenvatting van, opnieuw, Barcelona te kijken. ‘Zie je dat,’ zegt hij. ‘Dat gaat zó makkelijk en ze zijn ook allemaal blij. Nee, dan zie je Ajax voetballen. Jezus Christus, wat een dooie lullen zijn dat. Maar dit zijn ook wel supervoetballers hoor, eerlijk is eerlijk. Ik heb dit nog nooit gezien, zoals Messi, Suárez en Neymar nu in vorm zijn.’

En bij het opstaan: ‘Oei, ik heb weer een beetje last van m’n ruggenzenuw zeg.’

Annabel breekt in vanuit de keuken. ‘Ken je dat verhaal over Johanna Mulder?’ vraagt ze.

Nee. De vrouw van Jan Mulder?

‘Ja. Johnny had een soort van relatie met Johanna en altijd als hij Jan op televisie zag, wist hij: nu kan ik Johanna even bellen. Totdat Jan de telefoon plotseling een keer zelf opnam en zei: “Je zit naar een herhaling te kijken Johnny... Johanna ligt te slapen.”’

Johnny: ‘Johanna heeft ervoor gezorgd dat ik mijn haar op een gegeven moment korter heb geknipt. Waren we in Indonesië, zei ze: “Je moet je haar korter knippen.” Ja, zij had wel een beetje invloed op mij.

‘Ze hebben Jan ook nog even geprobeerd als rechtsbuiten, na Sjaak. Maar ja, Jan was natuurlijk geen rechtsbuiten. Jan was een spits. Een echte rammer. Niet verkeerd hoor, geen slechte voetballer, maar geen begaafd technicus. Als-ie geblokt werd, ramde hij gewoon door. Jan leek als spits wel een beetje op Vincent Janssen. Balvast. Maar ja, wat moet je ermee, als je Cruijff hebt? Pietje was ook nog te goed om eruit te halen. Dus moeten ze gedacht hebben: laten we Jan maar met Johnny laten concurreren. Jan vond dat een beetje sneu voor mij, kan ik me nog herinneren. Hij was van mening dat ik moest spelen. En dat vond ik dan wel weer sympathiek van Jan. Binnen de kortste keren hadden we een hechte band.

‘Moet je nog een biertje?’

Nee, ik heb nog.

‘Ja, je hebt nog zat man!’

‘Heb ik dat verhaal al verteld over de WK-finale in 1974?’

Welk verhaal?

‘We staan 1-0 voor, het is vlak voor rust als Cruijff een dieptepass geeft op mij. Maar die bal was net iets te scherp. Waardoor ik ’m met geen mogelijkheid meer langs de keeper kon krijgen. Later heeft Gerrie Mühren dus de theorie ontvouwd dat Cruijff die bal expres nét iets te hard zou hebben gegeven... Omdat hij niet wilde dat ik zou scoren... Had ik eerlijk gezegd nog nooit bij stilgestaan. Het zal toch niet? Ik moest lachen toen ik het hoorde. Maar ja, omdat Gerrie het zei, ben ik daar wel erg over gaan nadenken. Gerrie was namelijk een hele serieuze gozer, niet iemand die zomaar wat zei. Hij had daar echt over nagedacht.’

De manier waarop Ajax over het algemeen met voormalige spelers omgaat, is waardeloos, zo oordeelt Johnny. ‘Bobby Haarms hebben ze op een gegeven moment gewoon weggestuurd! Vroeger was het helemáál schandalig, nu is er tenminste nog iemand die iets voor de oud-Ajacieden doet, in de persoon van Thijs Lindeman. Maar probeer maar eens aan een paar kaartjes te komen, Jezus Christus man, dat is bijna onmogelijk Ik heb samen met Ruud Krol nog eens tickets moeten kopen, toen waren we net gestopt met voetballen. Staanplaatsen... Nee, dat is niet netjes geregeld daar.’

Annabel vraagt of de televisie op een ander kanaal mag. ‘Natuurlijk mag dat,’ zegt Johnny. ‘Dan worden wij ook niet afgeleid. En ik neem nog een wijntje als je het niet erg vindt.’

Johnny zingt, op weg naar de keuken: ‘In een rijtuigie’.