53
Vrijdag 23 juli
Kijk Tove fietsen daarbeneden; ze is voorzichtig zodat ze niet in botsing komt met het overige verkeer, liever laat aankomen dan helemaal niet.
Het dak van Ekoxen, de Trädgårdsföreningen als een geelgroene luchtspiegeling, het water van Tinnis, het zwembad als een glinsterende blauwe belofte.
Ze heeft een afspraakje, toch?
Ja, ik geloof het wel.
Met ons?
Nee.
Dat wil ik niet, dat zou me wanhopig maken.
Nu fietst ze op de brug over de Tinner-beek en daarna worstelt ze de heuvel op naar Ramshäll.
Daar wonen de rijken.
Zij is niet rijk.
Nee.
Nu zie ik haar niet meer.
Ze fietst onder de bomen.
Maar jij voelt het toch ook, Sofia, of niet?
Ja, ik voel het.
Ze moet voorzichtig zijn.
Voorzichtig.
Markus.
Het is vreemd. Eerst kon ze niet zonder hem; toen werd alles als het ware gewoon, niet vervelend of zo, maar gewoon. Hij werd niet gewoon een vriend of zo, maar het was ook niet meer zoals in het begin.
Tove wist dat ze hem niet zou missen op Bali, dat wist ze gewoon en ze begreep wat dat betekende.
Het is hier thuis warmer dan daar.
En het licht is tien keer zo scherp.
Gelukkig heb ik een goede zonnebril.
Mama houdt niet van zonnebrillen, ze zegt dat ze de werkelijkheid vervormen. Ik vind het wel prettig als de wereld een beetje geler wordt.
Haar hart bonkt terwijl ze op de pedalen staat en de Ramshällsbacken op fietst, langs de stenen villa’s en de grote houten huizen waar de meest prominente inwoners van de stad wonen.
De ouders van Markus behoren ook tot die groep. Ze zijn allebei arts. Ook dat vond ze leuk in het begin: hun grote huis, alles wat anders was dan thuis. Het was een beetje zoals in de boeken die ze gelezen heeft: het eenvoudige meisje en de man van goede komaf, een prins of een graaf of zo.
Maar ook het huis werd gewoon, het was anders dan in de boeken.
Bali. Dat was niet gewoon.
Ze is onderweg naar Markus. Hij zal al wel iets vermoeden, en hij zal gisteren wel aan haar stem hebben gehoord dat ze terughoudend was.
Ze moest er gisteravond aan denken, voor ze in slaap viel: dat ze zich eigenlijk niet kan voorstellen dat ze op dezelfde voet met Markus verdergaat als vroeger. Natuurlijk kunnen ze elkaar blijven zien, maar dan als vrienden.
Hoe moet ze dat tegen hem zeggen?
Het is net of zij meer voor hem betekent dan omgekeerd.
Een witte bestelauto rijdt haar langzaam voorbij. Het zal wel een hovenier zijn die een adres zoekt.
Eindelijk komt ze bij hun witte villa aan. De grote appelbomen zien er droevig uit, de stammen lijken bijna te bezwijken onder de hitte. De voordeur gaat al open voordat ze goed en wel haar fiets heeft neergezet.
Markus.
Hij is smal en bleek en hij glimlacht.
Tove glimlacht terug, ze denkt: ik hoop dat mijn glimlach er echt uitziet.
Gelukkig kan hij mijn ogen niet zien.
Ze vraagt zich af of het altijd zo gaat: dat alles alleen maar triest is als je niet meer verliefd bent. Kan het niet anders?
Karin Johannison zit rusteloos in haar werkkamer. Ze staat op, gaat weer zitten, legt haar voeten op de tafel. Haar roze gelakte nagels passen perfect bij de smalle roze bandjes van haar Prada-sandalen. Ze heeft ze dit voorjaar in Milaan gekocht, tijdens een weekendje shoppen met Kalle.
Rusteloos.
Karin weet niet precies waarom, maar een van de redenen is waarschijnlijk dat Kalle en zij de hele nacht uitzinnige seks hebben gehad. Het raam stond open en de nachtelijke warmte, vochtig, maar toch op een of andere manier schoon, zorgde ervoor dat ze nog meer opwinding voelden dan anders.
Ze voelt hem nog in zich. Ze wil hem nu in zich hebben – kan ze daarom niet stilzitten?
Ze praten niet veel meer met elkaar.
Nergens over.
En al helemaal niet over het feit dat ze geen kinderen kunnen krijgen, ondanks duizenden artsen en evenzovele consulten. In plaats daarvan vrijen ze. Dat doen ze al zo lang ze elkaar kennen, en nu betekent seks bevestiging, dat ze het goed hebben, dat ze oog hebben voor elkaar, en Karin vindt dat dat tot dusver voldoende is, maar ze weet dat een kind pas echt voldoende zal zijn.
Woordeloze liefde is niet iets om bang voor te zijn. Woorden zijn toch ontoereikend.
Maar er is iets anders dan haar achtergebleven lust wat haar rusteloos maakt.
Heb ik iets belangrijks over het hoofd gezien?
Ben ik daarom zo ongedurig?
Karin gaat zitten, zet haar computer aan en leest haar rapport over Josefin Davidsson nog eens. Waterdicht.
Dan leest ze het rapport over Theresa Eckeved door.
Waarschijnlijk op de zwemplaats vermoord.
Waarom?
Er zijn geen sporen op het lichaam die erop duiden dat ze na haar overlijden verplaatst is.
Het zand onder haar nagels kwam overeen met het zand op de plek waar ze gevonden is, dezelfde structuur en kwaliteit.
Maar heb ik alle nagels gecontroleerd? Al het zand?
Nee.
Dat had ik wel moeten doen. Onder verschillende nagels kan verschillend zand zitten.
Wat slordig.
De slordigheid van slome hersens.
Waarschijnlijk was ik te gehaast, wilde ik snel een rapport naar Malin en de anderen sturen, en ging ik er blindelings van uit dat onder alle nagels hetzelfde zand zat.
Dat moet ik nú controleren. Stel dat er ander zand onder de andere nagels zit?
Ze herinnert zich het schoongeboende lichaam.
Geboend, maar desondanks zaten er zandresten onder de nagels, alhoewel nauwelijks zichtbaar. Waarom heeft de moordenaar dat vuil over het hoofd gezien? Of bestond het niet voor de moordenaar, in de donkere tunnel waarin hij of zij zich bevindt?
Ze staat bij dat wat ooit ik was in de ogen van anderen, schraapt zand weg onder de middelvinger en wijsvinger van mijn linkerhand.
Ik weet wie die vrouw is, papa.
Wat wil ze nu?
Ik kan maar niet wennen aan de kou hier in deze ruimte. De kleine raampjes onder het plafond, de roestvrijstalen kasten waarin we rusten, de uitschuifbare metalen bedden die op een baar lijken waarop ik nu lig, en dan de geur van alcohol en ingeslotenheid. Het is een schone lucht, schoon, maar zwaar van verdriet en een gevoel van dat het nu eenmaal gebeurd is. Niets aan te doen.
Wat wil ze met mijn vingers?
Met het zand?
Moet je zo systematisch zijn? Zo effectief? Tenslotte ben ík degene die hier op het roestvrijstaal ligt. Mijn lichaam is helemaal koud, schoongeboend, het bloed gestold in de aders.
Maar toch ben ik het.
Zeg het tegen haar, papa.
Ik wil dat ze ophoudt met me als een ding te behandelen. Hoor je dat, jij die Karin heet?
Ik wil dat je me over mijn voorhoofd streelt, dat je laat zien dat ik iemand voor je ben, zoals ik daar lig, maar je werkt zwijgend en systematisch door en dat maakt me nog banger.
Alsjeblieft.
Streel over mijn voorhoofd.
Leg mijn haar goed.
Laat me zien dat ik nog altijd een mens ben.
De airconditioning van het laboratorium heeft het begeven en het ventilatiesysteem van het gebouw weet alleen nog de hete lucht van buiten naar binnen te pompen. Voor bepaalde tests, waarvoor kou nodig is, zou dat fataal kunnen zijn en Karin heeft de technische dienst gebeld.
Maar voor de analyse van het zand heeft ze geen kou nodig en de zweetdruppels staan op haar voorhoofd. Ze heeft haar witte laboratoriumjas niet aangetrokken en haar lila mouwloze Ralph Lauren-bloes glanst in het licht van de tl-buizen.
Daarnet stond ze nog bij dat lijk.
Ze weet niet waarom, maar voor ze het terugschoof in de koeling, streelde ze het meisje over haar voorhoofd. Een paar keer. Rustig en voorzichtig.
Behoedzaam streek ze met haar hand over Theresa’s voorhoofd. Zoiets had ze nog nooit eerder gedaan.
Het blad met de eerste bodemanalyse ligt op het werkblad, het nieuwe monster onder de microscoop.
Haar blik stelt zich scherp.
Ze ziet onmiddellijk dat het niet dezelfde bodemkwaliteit is. Het zand onder deze nagels komt ergens anders vandaan. De grond onder de nagels van de andere hand is zanderig, met scherpere kristallen.
Ze doet nog een paar tests. De nieuwe monsters zijn van mineraalrijke tuinaarde, van het soort dat je in zakken bij een tuincentrum kunt kopen. Deze grond komt uit een tuin, of een park.
Dus, denkt Karin, kan ze na haar dood toch nog zijn verplaatst, en als ze voordien geworsteld heeft om te ontkomen, in de aarde gekrabd heeft om houvast te krijgen, dan deed ze dat op een andere plek dan bij de zwemplaats. Het zand van de zwemplaats kan onder de nagels zijn terechtgekomen toen het lichaam de helling af werd gesleept of op de grond werd gelegd.
Maar waar?
Malin zal het wel interessant vinden, ook al heeft het misschien helemaal niets te betekenen.
Karin trekt het gordijn opzij.
Ze kan een stukje van de geelwitte gevel van het ziekenhuis zien.
Nog een week en dan heeft ze vakantie.
Ik word niet goed als ik hier niet weg zou kunnen.
Karin kijkt om zich heen in het laboratorium. De reageerbuizen, kolven, zuurkasten, oogdouches – op een onverklaarbare wijze is het een sexy geheel. Ze ziet zichzelf op het werkblad liggen, haar katoenen rok tot op haar bovenbenen geschoven en Kalle pompend in zich.
Zo diep hij maar kan.
Markus zit een paar meter bij Tove vandaan op de bank in het souterrain.
Hierbeneden is het wat koeler, het binnenzwembad achter de ruit is ’s zomers leeg.
‘’s Zomers zwem je buiten!’ zoals Biggan, de moeder van Markus, uitlegde toen Tove er in juni naar vroeg.
Hij wil dat ze dichter bij hem komt zitten. Dat hoeft hij niet te zeggen, je merkt het gewoon aan hem. Maar dat wil Tove niet; ze wil tegen hem zeggen dat ze moet gaan, maar ze weet niet hoe ze moet beginnen.
Hij zal verdrietig zijn.
‘Kom eens naast me zitten.’
Zijn Iron Maiden-shirt is alleen maar kinderachtig. Net als alle hard -rock. Alsof hij niet volwassen wil worden, hoewel hun lichaam dat wel wil.
Maar ze hebben geen seks gehad.
Markus wilde het en zij wilde het, maar toch ook weer niet. In het begin lagen ze hier vaak in het souterrain, onder een kriebelende gehaakte deken. Ze had hem in haar hand, maar meer niet; hij zat met zijn vingers aan haar slipje, maar niet verder.
De vreemde warmte die ze voelde als ze alleen al naar hem keek beangstigde haar. Ze weet niet waarom.