46

Woensdag 21 juli, donderdag 22 juli

De avondschemering gloeit.

De dag is op weg naar een onuitwisbaar duister, zijn doodstrijd wisselt in tinten van geel, rood en oranje.

Bossen, open velden, water, roodgeschilderde huizen tegen de bosrand gevlijd, auto’s op opritten geparkeerd, lampen achter de vensters en soms silhouetten achter de ramen – mensen als zwarte dromen, hongerig, nog niet bereid de dag los te laten.

Maar de dag zelf mompelt: Ik heb er genoeg van, zo is het wel welletjes.

De snelheidsmeter klimt naar honderdtwintig. De auto kan nog aanzienlijk harder.

Een metalen vogel hoog in de atmosfeer, waar de mens de zomerlucht niet kan inademen. Op weg naar beneden, de metalen cocon die jullie lichamen beschermt.

Malin, hou je ogen op de weg.

Ze is gevaarlijk moe.

Het asfalt kronkelt als een slang langs Norrköping, Kolmården en verder de nacht in.

Stockholm.

Daarheen leidt de weg. Soms kan ze daarnaar terugverlangen: naar een groter verband, naar een grotere regelmaat met zaken die je rechercheurshart sneller doen kloppen.

Een zaak zoals deze.

Sommige sporen zijn als blindgangers: ze fluiten op weg naar de aarde en alle betrokken politiemensen wachten op de explosie, tot de waarheid uiteen zal spatten en zich voor hun ogen materialiseren. In plaats daarvan een stinkende, niet-gedetoneerde granaat die nagloeit in de vergaderruimte, in de kantoortuin op het politiebureau, met een gefluit dat hen schamper herinnert aan hun tekortkomingen.

De media zijn op hol geslagen.

Karim Akbar wordt met de dag milder en in hetzelfde tempo slechter in zijn mediaoptredens, maar steeds beter als commissaris van politie.

Sven Sjöman.

Malin heeft hem fysiek nog nooit zo moe gezien als de afgelopen dagen.

De warmte lijkt de ziel uit zijn zware lichaam te rukken. Moge zijn hart het volhouden, Svens goede hart.

Per Sundsten. Onmogelijk om grip op hem te krijgen, wie hij is, wat hij wil, wat hij vindt. Een goede rechercheur moet zoiets weten, denkt Malin, want als je er zeker van bent wie je bent en wat je wilt, kun je je intuïtie zijn gang laten gaan, nietwaar?

Wat wil ik?

Ach, wat doet het ertoe?

Nee, trouwens, dat moet ik weten.

Waldemar Ekenberg is een overduidelijk geval. Het mannelijke in hem is bijna komisch duidelijk. God mag weten wat hij de afgelopen dagen heeft aangericht, hoezeer hij het doel de middelen heeft laten heiligen. Ooit zal de tijd ook hem inhalen.

En dan Zeke. Ze werken gemakkelijker en duidelijker met elkaar samen dan ooit, zonder gekift over alleen op pad gaan, een woordloos vertrouwen in de ander. Het is alsof Zeke zijn eigen gewelddadigheid beteugelt nu Ekenberg in het onderzoeksteam zit, alsof er een soort permanente balans moet zijn tussen geweld en compassie, alsof dat evenwicht noodzakelijk is om de waarheid uit de vermoedens te kunnen wringen.

En ikzelf.

Ik weet wat ik doe.

Leer ik er iets van?

Ik benader de meisjes voorzichtig, dat is wel zeker. Als ik hun angst kan voelen en begrijpen, kan ik misschien ook degene die hun kwaad heeft gedaan begrijpen.

De allochtone jongens.

Karin Johannison is nog niet klaar met het onderzoek van de dildo. Het is zeer waarschijnlijk dat die overeenkomt met degene die gebruikt is bij de misdrijven, en dan kunnen ze misschien allemaal morgen vrij nemen.

Het lesbische spoor.

Een slechte man in Finspång. Waartoe leidt de liefde tussen vrouwen?

Slavenca Visnic. De kiosken. En het water.

Het water.

Morgen wacht de hypnose van Josefin Davidsson. Op weg naar huis van het verhoor van Svea Svensson heeft Malin Viveka Crafoord gebeld om te zeggen dat de afspraak verzet moest worden. Viveka klonk teleurgesteld toen ze zei: ‘Ik denk dat ik wel wat uit haar kan krijgen, dat ik haar aan het praten kan krijgen.’

Verkeersborden met getallen die aangeven hoe groot de afstand tussen rouw en gemis is, hoe ver het nog is voor die afstand wordt uitgewist en alleen de tijd overblijft.

Nyköping 32.

17.

Skavsta.

Had ik Markus mee moeten nemen?

Daar heb ik niet eens aan gedacht.

Malin parkeert de auto, loopt de aankomsthal binnen. De witte balken lijken hoog daarboven onder een gewelfd dak te zweven; de schamele ruimte is gevuld met vreemde dromen.

Het is kwart over tien op de klok aan de muur.

Het vliegtuig zal op tijd landen.

Over tweeënhalf uur komt de tastbare liefde de rouw, het gemis aflossen.

Ze komt nu gauw, Malin, die Tove van je.

Wij waren daarnet boven bij haar en jouw Janne, en ze sliepen allebei, uitgeput van de lange reis en alles wat ze hebben meegemaakt.

Ze glimlachten allebei.

Een gelukkig moment, net zo gelukkig als jij straks bent.

En wij?

Sofia en ik. Wij zweven hier onder het dak van de aankomsthal, we zien je, en misschien zou het beter zijn als je je een beetje om ons zou bekommeren, om wat er gebeurd is, in plaats van om de jouwen.

Dat willen wij in elk geval.

De zorg voor jezelf verdwijnt niet hier waar wij nu zijn, maar hij is anders, meeromvattend, alsof hij iedereen die bestaat, heeft bestaan en ooit zal bestaan omvat.

De zorg voor jezelf wordt aandacht voor allen.

Sofia en ik zijn een en dezelfde hier. Wij zijn Josefin, Tove, jijzelf. Wij zijn alle meisjes en iedereen die een meisje is geweest. We zijn ook alle jongens.

Klinkt dat vreemd?

Ik begrijp het, Malin. Eigenlijk is alles heel vreemd.

Waar moet je beginnen?

Begin met de jouwen.

Maar wie kiest niet de liefde als je de kans krijgt te kiezen tussen haar en het geweld?

Hoor je mij, Malin?

Ik ben Sofia Fredén.

Mijn vader en moeder zijn verdrietig, vreselijk verdrietig. Hun rouw kan nooit overgaan in gemis, of zou dat kunnen als de tijd zijn werk mag doen?

Op dit moment zitten ze op de bank in hun huis in Mjölby.De tv staat aan, maar ze zien niet wat er zich op de buis afspeelt.

Hun ogen staan vol tranen.

Ze huilen om mij, Malin.

Je kunt zoveel doen, Malin.

Jij kunt hun tranen laten stoppen. Of in elk geval een andere richting laten nemen.

Neem maar een tel de tijd om adem te halen voor je verdergaat.

Tove houdt de hand van haar vader vast. De druk op haar oren veroorzaakt hoofdpijn, en meter na meter daalt het vliegtuig naar de landingsbaan. De lichtjes van de huizen in de bossen voor het raam worden groter, aan de horizon hangt nog een verlichte streep en Tove vraagt zich af of daar de wereld ophoudt, maar ze weet dat die nog een eeuwigheid doorloopt, dat het leven op deze planeet één grote kringloop is.

Mam, ik heb je gemist.

Er gaat een trilling door het vliegtuig wanneer de wielen van het landingsgestel het asfalt raken. Licht van hangars.

Papa knijpt in mijn hand.

Zou ze Markus hebben meegenomen?

Eerlijk gezegd heb ik hem niet erg gemist. Wat betekent dat?

‘Zweedse grond!’ zegt papa met een blij gezicht. ‘Nu maar eens afwachten of mama het gered heeft, of dat ze moet overwerken.’

De koffers.

Janne haat dat onderdeel van de reis.

Maar daar komen ze, bijna als eerste, dus ze zijn niet zoekgeraakt tijdens de transfer van Heathrow naar Stansted.

De bagage.

Wij.

Alles is in orde.

‘Kom op, Tove.’

Het is fijn om thuis te komen.

Malin staart naar de automatische deuren.

Ze tikt met haar sandalen op de witte stenen vloer, om haar heen mensen met blije, verwachtingsvolle, verbeten gezichten.

Ze strijkt met haar handen over haar jurk, veegt een lok achter haar oor, voelt dat ze moet plassen, maar ze wil nu niet weglopen. Het vliegtuig is al een poos geleden geland en ze zouden er al moeten zijn.

Nu.

En de schuifdeuren gaan nogmaals open.

Daar!

Daar zijn ze. Ze rent naar hen toe en ziet dat ze moe zijn, maar als Tove haar in het oog krijgt, verdwijnt haar vermoeidheid en Tove stormt op haar af en Malin rent en de atmosfeer wordt weggedrukt en hun lichamen ontmoeten elkaar.

Handen, armen om elkaar heen.

Malin tilt haar dochter op.

Hoeveel weeg je nu?

3143 gram toen je uit me kwam.

En nu?

Malin kijkt naar Janne.

Hij staat achter het bagagewagentje en lijkt zich af te vragen wat hij moet doen.

Malin zet Tove neer, wenkt hem naar zich toe, en daar staan ze dan in de aankomsthal en ze voelen een warmte die warmer en echter is dan welke zomer ooit zou kunnen voortbrengen.